ECLI:NL:RBLIM:2024:3337

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
ROE 22/2991
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijziging Legger en Waterschapsverordening door Waterschap Limburg met betrekking tot inundatiegebieden

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur van het Waterschap Limburg. Het betreft de wijziging van de Legger en de Waterschapsverordening, waarbij bepaalde gronden langs de Geleenbeek zijn aangewezen als inundatiegebied. Eiser, eigenaar van deze gronden, is het niet eens met deze aanwijzing, omdat dit leidt tot beperkingen in het gebruik van zijn eigendom, waaronder een vergunningplicht voor bepaalde activiteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het algemeen belang van waterbeheer en het voorkomen van wateroverlast in stedelijk gebied zwaarder weegt dan het individuele belang van eiser. De rechtbank oordeelt dat de aanwijzing als inundatiegebied toereikend is onderbouwd en niet in strijd is met het eigendomsrecht van eiser, zoals vastgelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging door verweerder adequaat is uitgevoerd en dat de aanwijzing niet onevenredig bezwaarlijk is voor eiser. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/2991

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2024

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. S.J.H.G.M. Schils),
en

het dagelijks bestuur van het Waterschap Limburg, verweerder,

(gemachtigde: mr. T.N. Sanders).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2022, bekend gemaakt op 9 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder een wijziging van de Legger en van de Waterschapsverordening vastgesteld (aanwijzing werkingsgebieden).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft de beroepsgronden aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de beroepszaken met de procedurenummers ROE 22/2922 en 22/2923, plaatsgevonden op 30 mei 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de zaken gesplitst en bepaald dat in de onderhavige zaak ROE 22/2991 afzonderlijk uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

Korte samenvatting van de zaak
1. Verweerder heeft gronden van onder meer eiser langs de Geleenbeek als inundatiegebied aangewezen, ten behoeve van de waterbergende capaciteit tijdens overstromingen. Daardoor gelden beperkingen op deze gronden om het waterbergend vermogen daarvan te waarborgen. Eiser is het met deze aanwijzing niet eens. De rechtbank oordeelt dat verweerder het algemeen belang dat wordt gediend met de aanwijzing als inundatiegebied belangrijker heeft mogen achten dan het individuele belang van eiser bij het achterwege blijven van deze aanwijzing.
Het juridisch kader
2. Met ingang van 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.1, aanhef en onder f en g, van de Invoeringswet is bepaald dat Afdeling 4.1 van de Invoeringswet, tenzij bij of krachtens hoofdstuk 4 anders is bepaald, van toepassing is op besluiten op grond van onder meer artikel 5.1 van de Waterwet en artikel 78, eerste lid, voor zover het gaat om een verordening als bedoeld in artikel 4.7, onder a, van de Invoeringswet, en artikel 83 van de Waterschapswet, voor zover het gaat om een nadere regel als bedoeld in artikel 4.7, onder b, van de Ìnvoeringswet.
Uit artikel 4.4, aanhef en onder a, van de Invoeringswet volgt dat op het bestreden besluit het recht van toepassing is zoals dat gold vóór 1 januari 2024.
3. In de bijlage bij deze uitspraak zijn de relevante wettelijke bepalingen opgenomen. Dit betreft deels de bepalingen zoals die golden vóór 1 januari 2024. Waar in deze uitspraak wordt verwezen naar wetsartikelen, betreft dit, behoudens de Omgevingswet en Invoeringswet Omgevingswet, de artikelen zoals deze luidden vóór 1 januari 2024.
De besluitvorming van verweerder
4. Verweerder heeft aan zijn besluitvorming het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw in de Legger de overstromingsgebieden van de Geul en de Roer grotendeels begrensd als inundatiegebieden om ruimte beschikbaar te hebben voor het opvangen van overtollig water met het oog op het voorkomen van wateroverlast in stedelijk gebied. In stand houden van inundatiegebieden acht verweerder belangrijk om bij hoge afvoeren water te kunnen bergen en afvoeren. Daarom zijn in de regelgeving ook beperkingen opgelegd aan bebouwing en ophoging van gronden binnen inundatiegebieden. Het is van belang dat deze gebieden die feitelijk onder water kunnen komen te staan, niet zonder vergunning worden gebruikt voor (nieuwe) bouwwerken of (nieuw) gebruik waardoor de ruimte voor het water afneemt. Dat zou immers bij een overstroming tot meer wateroverlast elders leiden. Gelet op het feit dat door klimaatverandering steeds vaker ook in zomerperiodes hoog water optreedt en gelet op de watercrisis in juli 2021, heeft verweerder het wenselijk geacht om te onderzoeken welke overstromingsgebieden bij onder meer de Geleenbeek door aanwijzing als inundatiegebied beschermd dienen te worden en of die aanwijzing onder de Omgevingswet nog steeds een nuttig en inzetbaar instrument is. Daartoe zijn criteria opgesteld ter bepaling in welke stroomgebieden aanwijzing als inundatiegebied zinvol is en criteria ter begrenzing van inundatiegebieden. In het stroomgebied van de Geleenbeek liggen tussen Sittard en Heerlen de nodige overstromingsgebieden en zijn er potentieel grote wateroverlastrisico’s in onder andere Schinnen en Sittard. Na het bepalen van een concept-begrenzing inundatiegebieden op basis van de vastgestelde criteria heeft afstemming plaatsgevonden met belanghebbende gemeenten en organisaties. In februari 2022 is een bewonersavond gehouden voor perceeleigenaren van de aan te wijzen inundatiegebieden langs de Geleenbeek. Daar is informatie gegeven en zijn vragen beantwoord. Daarna heeft verweerder het ontwerpbesluit Aanwijzing Inundatiegebieden Geleenbeek vastgesteld dat van 31 mei tot en met 5 juli 2022 ter visie heeft gelegen. Onder meer eiser heeft zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbesluit waarin bezwaren worden geuit tegen de aanwijzing van de gronden, waarvan hij eigenaar is, als inundatiegebieden. Verweerder heeft een inspraakrapportage opgesteld waarin is gereageerd op onder meer de door eiser ingediende zienswijzen. De ingediende zienswijzen hebben verweerder geen aanleiding gegeven tot bijstelling van het ontwerpbesluit.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het aangewezen inundatiegebied toegevoegd aan de Legger van het Waterschap Limburg als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet en bepaald dat dit besluitonderdeel in werking treedt op 2 januari 2023. Verder heeft verweerder dit inundatiegebied aangewezen als beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater als bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, van de Waterschapsverordening Limburg en bepaald dat dit besluitonderdeel in werking treedt op de dag na inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierbij heeft verweerder overwogen dat met de vaststelling van dit besluit verder invulling wordt gegeven aan het begrenzen van gebieden als inundatiegebied en dat dit wenselijk is omdat als gevolg van de klimaatverandering, het belang van maximale waterberging en het belang van het behouden van natuurlijke inundatieruimte steeds groter wordt.
De beroepsgronden van eiser
6. Eiser voert in beroep het volgende aan tegen het bestreden besluit.
6.1.
De gebruiksmogelijkheden van zijn perceel zullen door de aanwijzing als inundatiegebied worden beperkt waardoor hij schade lijdt. Verweerder heeft daar ten onrechte geen rekening mee gehouden. Door de eerbiedigende werking van het overgangsrecht wordt dit bezwaar niet ondervangen omdat overgangsrecht niet hetzelfde is als een ‘positieve bestemming’.
6.2.
In het aanvullend beroepschrift voert eiser aan dat door de aanwijzing niet alleen de gebruiksfunctie van de gronden wordt beperkt, maar dat zijn gronden door verweerder ook in mindere mate tegen wateroverlast (zullen) worden beschermd. Eiser heeft bij de behandeling van zijn beroep ter zitting verklaard dat zijn woning na de overstroming in juli 2021 tot twee maal toe door brand is getroffen en compleet is verwoest. Er ligt gedeeltelijk een dijk rond de woning die niet voldoet. De dijk is voor een deel van eiser en voor de rest van de gemeente en/of het waterschap. Herstel van zijn woning gaat heel veel geld kosten en dat heeft geen zin als niets aan het overstromingsgevaar wordt gedaan. Na de aanwijzing mag eiser echter niet meer zonder vergunning de dijk en zijn eigendom tegen wateroverlast beschermen. Een restauratie is daarom zinloos. Eiser voelt zich sinds genoemde overstroming door verweerder in de steek gelaten en heeft er geen vertrouwen in dat verweerder invulling zal geven aan zijn beperkte zorgplicht om te voorkomen dat zijn gronden bij hoog water onder lopen. De inundatiegebieden zijn nu eenmaal aangewezen en bedoeld om onder water te lopen zodat het in stedelijk gebied droog blijft, aldus eiser.
6.3.
De aanwijzing als inundatiegebied is volgens eiser in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat er geen fair balance is tussen de eisen van het algemeen belang en de bescherming van het recht op ongestoord genot van zijn eigendom. Aanvullend betoogt eiser dat de aanwijzing als inundatiegebied in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel omdat het hele gebied rondom de woning wordt aangewezen. De aanwijzing omvat ten onrechte ook de gronden binnen de dijk omdat die beschermd moeten worden tegen overlopen. In het aanvullend beroepschrift heeft eiser verduidelijkt dat hij de aanwijzing van gronden binnen de dijk waarop een woonbestemming ligt te verstrekkend vindt en in disbalans met het algemeen belang waar verweerder zich op beroept. Immers, vast staat dat zijn eigendomsrecht wordt ingeperkt alsmede dat de inspanningsverplichting van het Waterschap om bij hem wateroverlast te voorkomen in het kader van de zorgplicht beperkt is. Eiser zal dus zelf bij deze gronden het vrije recht moeten hebben om zijn eigendom (te meer nu het zijn woning betreft) te kunnen beschermen tegen wateroverlast c.q.
overstromingen en zou daarin niet gereguleerd c.q. beperkt moeten worden. Eiser betoogt dat met een kleiner inundatiegebied, waarin de toegang tot zijn perceel en/of
de gronden binnen de dijk bij zijn woning en/of de gronden met de woonbestemming
uitgezonderd zijn van onderhavige aanwijzing, ook het doel van de besluitvorming
bereikt had kunnen worden en dat zou een voor hem minder vergaande maatregel
zijn geweest en tot een evenwichtiger besluit hebben geleid. Aan de eisen van geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid, waarmee de evenredigheidstoets in recente jurisprudentie wordt ingevuld, is volgens eiser niet voldaan.
6.4.
Eiser voert ten slotte aan dat de aanwijzing ten onrechte niet is afgestemd op de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat de gevolgen van de aanwijzing als inundatiegebied voor het Natura 2000 gebied Geleenbeek ten onrechte niet zijn onderzocht.
De bevoegdheid van de rechtbank
7. Ingevolge artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 1 van Bijlage 2 bij de Awb kan alleen beroep worden ingesteld tegen de vaststelling van een Legger als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Waterwet voor zover daarbij de ligging van een waterbergingsgebied of beschermingszone als bedoeld in de Waterwet wordt vastgesteld of gewijzigd. Nu sprake is van een (eerste) aanwijzing als beschermingszone en het beroep van eiser zich daartegen richt, is de rechtbank bevoegd van het beroep kennis te nemen. [1]
8. De rechtbank stelt verder vast dat het besluit de percelen als inundatiegebied aan te wijzen een (concretiserend) besluit van algemene strekking betreft. Een dergelijk aanwijzingsbesluit heeft geen betrekking op een individueel geval, maar behelst ook geen zelfstandige normstelling. [2] De in de Keur, opgevolgd door de Waterschapsverordening, neergelegde normstelling wordt door middel van het bestreden besluit tot aanwijzing als inundatiegebied op een specifiek gebied van toepassing. [3] Daartegen staat beroep open bij de rechtbank.
Het rechtsgevolg van de aanwijzing
9. Het bestreden besluit heeft, zoals hiervoor onder 8 is overwogen, als rechtsgevolg dat anders dan voorheen algemene regels en vergunningplichten voor eiser zijn gaan gelden doordat zijn percelen deels als beschermingszone (inundatiegebied) zijn aangewezen. Door de aanwijzing gaan beperkingen gelden als gevolg van de Keur respectievelijk de Waterschapsverordening. Het rechtsgevolg van het bestreden besluit bestaat dus uit het van toepassing verklaren van beperkingen (met name een vergunningplicht) op dit gebied.
10. De aanwijzing is gedaan op basis van een modelmatige berekening die voorspelt dat deze gronden vanwege hun ligging eens in de 100 jaar onder water zullen komen te staan als gevolg van een hoge afvoer van de Geleenbeek door extreme (gemiddeld eens per 100 jaar voorkomende) regenval. Om het waterbergend vermogen te behouden ten behoeve van de bescherming van kwetsbaar stedelijk gebied, heeft verweerder de in de bijlage bij de uitspraak vermelde artikelen uit de Waterschapsverordening (voorheen de Keur) op onder meer de percelen van eiser van toepassing verklaard. Dat is het enige rechtsgevolg van de aanwijzing. Het bestreden besluit heeft met name niet als rechtsgevolg dat de op verweerder rustende inspanningsverplichting om te voorkomen dat de percelen van eiser feitelijk onder water komen te staan (zorgplicht van verweerder) anders wordt. De zorgplicht wordt ingevuld door de wateroverlastnormeringen van de Provincie Limburg en verweerder volgt die. De betrokken percelen zijn niet genormeerd, vanwege de grote kans op wateroverlast, waardoor de inspanningsverplichting voor dit gebied beperkt is. Dat neemt echter niet weg dat de aanwijzing als inundatiegebied los staat van de invulling van de zorgplicht. De zorgplicht wordt niet anders, laat staan ingeperkt door de aanwijzing, zoals eiser betoogt. Indien verweerder in strijd met zijn zorgplicht handelt en eiser daardoor schade lijdt, kan hij in dat geval via de civiele rechter daartegen opkomen.
11. Het eventueel anders omgaan met het gebied door het waterschap (‘de stigmatiserende werking van de aanwijzing’) is, voor zover daarvan al sprake zou zijn, geen direct en in ieder geval geen juridisch gevolg van de aanwijzing. Dit kan daarom in onderhavige procedure ook geen onderwerp van de toetsing zijn; dat kan waar mogelijk worden aangekaart als dat anders benaderen van dit gebied zich zou openbaren. Verweerder ontkent overigens uitdrukkelijk dat de aanwijzing zal leiden tot een andere (beleidsmatige of feitelijke) benadering van dit gebied.
12. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen over het rechtsgevolg van de aanwijzing, dient de belangenafweging die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, ook daarop te zijn toegesneden. De belangenafweging ziet op en beperkt zich tot de vraag of verweerder de beperkingen die voor een aangewezen inundatiegebied gelden op grond van de Waterschapsverordening (voorheen de Keur) ook in het concrete geval van eiser van toepassing mocht verklaren. Daarbij is het algemeen belang van bescherming van kwetsbaar stedelijk gebied een belangrijke factor in de afweging.
Belangenafweging en het evenredigheidsbeginsel
13. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een inbreuk in het eigendomsrecht omdat het ongestoord genot daarvan wordt beperkt door de aanwijzing. Evenmin is in geschil dat daarvoor een wettelijke basis aanwezig is. Eiser bestrijdt dat er sprake is van een redelijk evenwicht (“fair balance”) tussen de eisen van het algemeen belang en de bescherming van het recht op ongestoord genot van zijn eigendom. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
13.1.
De rechtbank stelt voorop dat de belangenafweging die in het kader van het bestreden besluit moet worden gemaakt, moet zien op de vraag of in het aan te wijzen gebied beperkingen mogen gaan gelden in de vorm van een vergunningplicht. Die afweging en de motivering daarvan mogen relatief algemeen worden gehouden gezien de aard van deze beperking (het gaan gelden van een toestemmingsvereiste voor bepaalde activiteiten) en het gegeven grote belang van het voorkomen van wateroverlast in intensief gebruikt stedelijk gebied. Ook hier is van belang om vast te stellen dat de aanwijzing los staat van de zorgplicht van verweerder om wateroverlast te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
13.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de inbreuk op het eigendomsrecht beperkt is, nu die beperking inhoudt dat eiser onder omstandigheden een vergunning nodig heeft voor toekomstig gebruik van zijn gronden. Daarvoor is een maatschappelijk belang aanwezig. De aanwijzing heeft als doel om overstromingen te beheersen en om het onder water lopen van stedelijk gebied, hetgeen grote consequenties heeft in verhouding tot het onder water lopen van landelijk gebied, zo veel mogelijk te beperken. De gevolgen van de aanwijzing voor eiser zijn ook in die zin beperkt dat er mogelijkheden zijn om schadevergoeding op grond van artikel 15.1 van de Omgevingswet te krijgen indien in de toekomst een vergunning wordt geweigerd vanwege de aanwijzing als inundatiegebied en hij daardoor schade lijdt. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aanwijzing als inundatiegebied niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM of anderszins met het eigendomsrecht.
13.3.
Ingevolge artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De aanwijzing als inundatiegebied is gedaan, zoals hiervóór onder 4 is vermeld, in het belang van maximale waterberging en het behouden van natuurlijke inundatieruimte, gelet op de klimaatverandering, ter bescherming van kwetsbaar stedelijk gebied. Als het stedelijk gebied onder water loopt heeft dat grote(re) gevolgen en lijdt dat tot zeer grote schade. De omvang van het inundatiegebied is bepaald op basis van de (modelmatige) overstromingskaart van verweerder. Vervolgens wordt het grondgebruik en het grondeigendom beoordeeld. In het geval van eiser heeft verweerder vastgesteld dat het geen hoogwaardig grondgebruik betreft dat aan aanwijzing in de weg staat. Bij woon- en bedrijventerreinen en belangrijke infrastructuur beoordeelt verweerder namelijk of een uitzondering op de hoofdregel gerechtvaardigd is om het hele gebied met een overstromingskans van ééns in de 100 jaar als inundatiegebied aan te wijzen.
13.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder toereikend heeft onderbouwd dat de aanwijzing geschikt en noodzakelijk is om wateroverlast in stedelijk gebied tegen te gaan en dat de aanwijzing in het concrete geval van eiser niet onevenredig bezwaarlijk is. Daarbij heeft verweerder terecht de aard en het gewicht van de met het aanwijzingsbesluit te dienen doelen in aanmerking genomen, te weten het voorkomen van wateroverlast in stedelijk gebied. Dit heeft verweerder zwaar mogen laten wegen dan het individuele belang van eiser om niet geconfronteerd te worden met een vergunningplicht c.q. beperkingen voor zijn gronden. Verder heeft verweerder zich gerealiseerd dat het vrije gebruik van de eigendommen van eiser weliswaar wordt aangetast doordat algemene regels en vergunningplichten gaan gelden, maar heeft verweerder terecht erop gewezen dat er nog steeds voldoende ruime gebruiksmogelijkheden resteren en in die zin geen sprake is van een grote inbreuk op het eigendomsrecht. Ten slotte heeft verweerder ook de omstandigheid dat er een mogelijkheid op compensatie bestaat, terecht in aanmerking genomen. Ten aanzien van het recht om zelf zijn woning tegen wateroverlast te mogen beschermen, bijvoorbeeld door een dijk, geldt eveneens, dat dit niet op voorhand onmogelijk is gemaakt. De aanwijzing roept hiervoor (terecht) een vergunningplicht in het leven. Bij een aanvraag zal verweerder een belangenafweging moeten maken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aanwijzing niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
13.5.
Deze beroepsgronden slagen niet.
Waardevermindering en schadevergoeding
14. Naar aanleiding van eisers betoog dat verweerder zijn percelen niet had mogen aanwijzen als inundatiegebied omdat hij hierdoor schade lijdt doordat zijn percelen minder waard zijn geworden door de beperkingen die zijn gaan gelden en doordat de zorgplicht beperkter wordt, waardoor de percelen vaker onder water zullen lopen, overweegt de rechtbank als volgt.
14.1.
Zoals onder 9 tot en met 12 is overwogen, heeft de aanwijzing niet als (rechts)gevolg dat verweerders zorgplicht beperkter wordt of het beheer van de waterhuishouding anders wordt. De percelen komen door de aanwijzing niet vaker onder water te staan. Het betreft, zoals gezegd, een weergave op de kaart op basis van een modelmatige berekening van de overstromingskans van gebied bij een gebeurtenis die gemiddeld (dan wel naar de huidige verwachting) eens in de 100 jaar plaatsvindt. Anders dan bij een aanwijzing als retentiegebied wordt er actief noch passief gestuurd op onder water lopen/houden van de gronden van eiser. Eiser heeft er in dit verband wel terecht op gewezen dat er vergunningplichten zijn gaan gelden die het vrije gebruik van de aangewezen, laag gelegen gronden beperken. Die beperking is echter relatief. Zijn gronden mogen nog steeds zonder vergunning worden gebruikt voor alle mogelijke activiteiten die niet ten koste gaan van het waterbergend vermogen. Wanneer sprake is van activiteiten die wel ten koste gaan van het waterbergend vermogen dan moet een vergunning worden aangevraagd die na toetsing en onder voorwaarden verleend kan worden. Verweerder zal daarbij beoordelen of de aanvrager zodanig zwaarwegende belangen heeft bij de verlening dat de vergunning (onder voorwaarden) kan worden verleend. De concrete belangenafweging zal dus plaatsvinden in het individuele geval van weigering van een vergunning. De beslissing omtrent vergunningverlening kan met bijbehorende belangenafweging aan een rechterlijke toets worden onderworpen, waarbij door de bestuursrechter (indringender) op redelijkheid en evenredigheid getoetst kan worden. De rechtbank kan daarop niet vooruitlopen en slechts beoordelen of het enkel van toepassing verklaren van de vergunningplicht reeds een onevenredige schending van belangen behelst. Daarop is de rechtbank onder 13.1 tot en met 13.5 ingegaan.
14.2.
Dat de concrete belangenafweging plaatsvindt in het kader van een vergunningaanvraag geldt ook voor aanpassing van de dijk die deels rond eisers woning ligt. Mocht eiser de mogelijkheid hebben om de dijk, die niet helemaal zijn eigendom is en geen dijk is in de zin van de Waterschapswet, zo aan te passen dat zijn woning tegen hoog water is beschermd, dan kan hij ook daarvoor een vergunning aanvragen. Verweerder zal dan beoordelen of sprake is van zodanig zwaarwegende belangen dat de vergunning toch (onder voorwaarden) kan worden verleend en tegen dat besluit staat beroep open.
14.3.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat reeds de aanwijzing onrechtmatig is vanwege de schade die daardoor voor eiser ontstaat dan wel omdat verweerder niet op voorhand bij de aanwijzing schadevergoeding heeft toegekend.
14.4.
Verweerder heeft er tevens terecht op gewezen dat eiser op grond van artikel 7.14 van de Waterwet nadeelcompensatie kan claimen indien hij van mening is dat de enkele aanwijzing tot schade heeft geleid die voor een tegemoetkoming in aanmerking komt.
14.5.
Mocht in de toekomst een aangevraagde vergunning worden geweigerd en dus feitelijk sprake zijn van een beperking in de gebruiksmogelijkheden dan kan die weigering zoals gezegd ter toetsing aan de bestuursrechter worden voorgelegd. Indien de weigering rechtmatig is, bestaat voor eiser de mogelijkheid om nadeelcompensatie op grond van de Omgevingswet te vragen.
14.6.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Relatie met het bestemmingsplan
15. Naar aanleiding van eisers betoog dat de aanwijzing als inundatiegebied niet is te verenigen met het ter plaatse geldende bestemmingsplan waarin een groter gebied dan het van inundatie uitgezonderde gebied, op en rondom de woning de bestemming “Wonen” heeft gekregen, overweegt de rechtbank als volgt.
15.1.
Verweerder heeft er terecht op heeft gewezen dat de aanwijzing als inundatiegebied geen planologisch effect heeft. [4] De aanwijzing van het gebied als inundatiegebied dient op haar eigen merites te worden beoordeeld en de aanwijzing is niet van invloed op de bestemming van de gronden krachtens het bestemmingsplan. De beroepsgrond dat de aanwijzing als inundatiegebied ten onrechte niet is afgestemd op de bestemmingsregeling, slaagt daarom niet.
Relatie met Natura 2000 gebied
16. Naar aanleiding van eisers betoog dat ten onrechte de gevolgen van de aanwijzing als inundatiegebied voor het Natura 2000 gebied Geleenbeek niet zijn onderzocht en dat de stelling van verweerder dat door de aanwijzing feitelijk niets wijzigt, geen onderzoek van een deskundige, zoals een ecoloog, ten grondslag ligt, overweegt de rechtbank als volgt.
16.1.
De rechtbank stelt met verweerder vast dat er geen mer-(beoordelings)plicht geldt bij vaststelling van de Legger en dat er geen passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming hoeft te worden gemaakt. Er geldt evenmin een uitvoerbaarheidstoets. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
17. Gelet op voorgaande overwegingen heeft verweerder bij afweging van het algemeen belang tegenover de belangen van eiser in redelijkheid kunnen beslissen om zijn percelen als inundatiegebied aan te wijzen. Het daartegen gerichte beroep is ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken 13 juni 2024.
De griffier is verhinderd rechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 juni 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage bij de uitspraak in de zaak ROE 22/2991: wettelijke bepalingen

Waterwet
Artikel 5.1, eerste lid:
“De beheerder draagt zorg voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Van de legger maakt deel uit een overzichtskaart, waarop de ligging van waterstaatswerken en daaraan grenzende beschermingszones staat aangegeven”.
Artikel 7.14, eerste lid:
“Aan degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer schade lijdt of zal lijden, wordt op zijn verzoek door het betrokken bestuursorgaan een vergoeding toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd”.
Artikel 4.21 Invoeringswet omgevingswet:
“1. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet schade is veroorzaakt door de uitoefening van een taak of bevoegdheid als bedoeld in artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet, blijft het oude recht van toepassing op een verzoek om schadevergoeding dat wordt ingediend binnen vijf jaar nadat de schade zich heeft geopenbaard of de benadeelde redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de schade, maar in ieder geval binnen twintig jaar na de schadeveroorzakende gebeurtenis.
2. Het oude recht blijft van toepassing op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
3. Afdeling 4.1 is in die gevallen niet van toepassing”.
Omgevingswet
Artikel 15.1, eerste lid, aanhef en onder e:
“Als een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak op grond van deze wet schade veroorzaakt, is titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht alleen van toepassing op de toekenning van vergoeding van schade als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van die wet die wordt veroorzaakt door het vaststellen, verlenen, stellen, treffen of, voor zover van toepassing, wijzigen of intrekken van: een regel in een waterschapsverordening, als het gaat om een regel als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid”.
Artikel 15.1, tweede lid:
“ Als voor een activiteit een omgevingsvergunning is vereist op grond van een regel als bedoeld in het eerste lid, onder d tot en met f, of op grond van artikel 5.1, geldt alleen het besluit tot het verlenen, wijzigen, intrekken of weigeren van de omgevingsvergunning voor die activiteit als schadeveroorzakend besluit”.
Waterschapsverordening Waterschap Limburg
Art. 1.4, eerste lid, waterschapsverordening luidt:
“De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater is opgenomen in het geometrische informatieobject beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater in bijlage I bij deze verordening”.
Artikel 1.12 Zorgplicht
1. Het is toegestaan om handelingen in het watersysteem en de bijbehorende beschermingszone, in een meanderzone en in een inundatiegebied, als ook in het door het dagelijks bestuur aan te wijzen profiel van vrije ruimte te verrichten of te laten verrichten, mits voldaan wordt aan de in dit hoofdstuk opgenomen zorgplichtbepalingen.
2. Degene die de in het eerste lid toegestane handelingen verricht of laat verrichten en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door die handeling nadelige effecten voor het watersysteem ontstaan of kunnen ontstaan, voorkomt die effecten voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden verwacht.
3. Onder het voorkomen van nadelige effecten voor het watersysteem als bedoeld in het tweede lid wordt in ieder geval verstaan het voorkomen van:
a. (grond)waterschaarste, (grond)wateroverlast, overstromingen of inundaties;
b. aantastng van de bestaande staat van een waterkering;
c. belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewater;
d. belemmering van de inspectie- of onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem, daaronder mede begrepen handelingen die de ontvangstplicht van specie en maaisel, krachtens artikel 10.3 van de Omgevingswet, belemmeren;
e. verslechtering van de chemische en ecologische waterkwaliteit;
f. negatieve effecten van wegzijging of kwel op de chemische en ecologische waterkwaliteit en waterkwantiteit;
g. verzakkingen van de bodem of uitwisseling van grondwater tussen van elkaar gescheiden watervoerende pakketten als gevolg van grondwateronttrekkingen of grondboringen;
h. belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem; en
i. verslechtering van de grondwaterkwaliteit.
4. Indien toch de nadelige effecten als bedoeld in het tweede lid optreden, is degene die de handelingen met deze effecten verricht, verplicht al hetgeen redelijkerwijs mogelijk is te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
5. Degene die handelingen met nadelige effecten verricht als bedoeld in het vierde lid, meldt die effecten zo spoedig mogelijk aan het dagelijks bestuur, als ook de maatregelen die hij van plan is te treffen of reeds heeft getroffen. Door of namens het dagelijks bestuur kunnen aanwijzingen worden gegeven voor de te treffen maatregelen, die stipt moeten worden opgevolgd.
Artikel 2.23, vierde lid:
“Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk aan te leggen in een inundatiegebied”.
Artikel 2.47, derde lid:
“Bomen en struiken vormen geen belemmering voor het functioneren van het Inundatiegebied”.
Artikel 2.50, aanhef en onder e:
“De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat de aanwezigheid van een klein bouwwerk binnen een inundatiegebied geen afbreuk doet aan de functie van het inundatiegebied”.
Artikel 2.53, aanhef en onder c:
“De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat: de aanwezigheid van een afrastering, hekwerk of een schutting binnen een inundatiegebied geen afbreuk doet aan de functie van het inundatiegebied”.
Artikel 2.85:
“De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat de ophoging zo aangelegd, gewijzigd en behouden wordt dat deze, zo nodig inclusief te realiseren en te behouden compensatie, niet leidt tot een beperking van het functioneren van het inundatiegebied”.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1056.
2.uitspraken van 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2060, en 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:595.
3.uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3514.
4.Uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:578.