ECLI:NL:RBLIM:2024:319

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
03/036246-21, 99-000608-24 (01/100571-18)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor autodiefstallen, drugshandel en deelname aan criminele organisatie

Op 24 januari 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1997, die werd beschuldigd van autodiefstallen, voorbereidingshandelingen met betrekking tot harddrugs en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 72 maanden en een geldboete van € 50.000. De zaak is behandeld in het kader van een onderzoek naar een criminele organisatie die actief was in Nederland en Duitsland, waarbij gebruik werd gemaakt van Encrochat-berichten. De rechtbank verwierp verweren van de verdediging, waaronder de nietigheid van de dagvaarding en het gebrek aan bewijs. De rechtbank achtte de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van enkele feiten waarvoor vrijspraak volgde. De verdachte had een centrale rol in de organisatie en was betrokken bij de diefstal van voertuigen en de handel in verdovende middelen. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en verlaagde de straf met vier maanden. De verdachte werd ook geconfronteerd met een vordering tot herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling vanwege eerdere veroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/036246-21
VI-zaaknummer: 99-000608-24 (parketnummer 01/100571-18)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 24 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
gedetineerd [naam PI] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.M. Kurvers, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 30 januari 2023, 20 en 27 november 2023. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 10 januari 2024 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en bepaald dat op 24 januari 2024 vonnis wordt gewezen.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (03/133212-21), [medeverdachte 2] (03/071379-21), [medeverdachte 3] (03/064046-21) en [medeverdachte 4] (03/155728-21).

2.Inleiding

Het onderzoek Oensel ziet op diefstallen van personenauto’s en bedrijfswagens in Nederland en Duitsland in de periode van maart 2020 tot en met maart 2021. Op basis van onderzoeksbevindingen, waaronder Encrochatberichten, zijn de volgende verdachten in beeld gekomen: [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] .
De genoemde verdachten maakten volgens de politie gebruik van PGP-telefoons. Daarbij bleven zij anoniem door het gebruik van een bijnaam (nickname). In dit onderzoek werden volgens de politie de navolgende nicknames gebruikt:
- [nickname 1] met de vermoedelijke gebruiker [verdachte] (hierna: [verdachte] );
- [nickname 2] met de vermoedelijke gebruiker [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] );
- [nickname 3] met de vermoedelijke gebruiker [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] );
- [nickname 4] met de vermoedelijke gebruiker [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] );
- [nickname 5] met de vermoedelijke gebruiker [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ).
Daarnaast is uit het onderzoek het vermoeden gerezen dat de verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] zich ook nog bezig hielden met misdrijven betreffende verdovende middelen.
Een deel van het onderzoek is vastgelegd in 6 zaaksdossiers. In het onderstaande overzicht is schematisch weergegeven welke personen in welk zaaksdossier verdachte zijn.
Zaaksdossier
1
2
3
4
5
6
Verdachten
[verdachte]
X
X
X
[medeverdachte 2]
X
X
X
X
[medeverdachte 1]
X
[medeverdachte 4]
X
X
[medeverdachte 3]
X
De genoemde verdachten wordt verder verweten betrokken te zijn bij het plegen van
diefstallen van personenauto’s en bedrijfswagens in Duitsland en Nederland en betrokken te
zijn bij een criminele organisatie.

3.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:
samen met een ander of anderen, althans alleen, een personenauto (Audi S3, [kenteken 1] ) heeft gestolen door middel van braak, verbreking en/of gebruikmaking van een valse sleutel dan wel die personenauto heeft geheeld;
Feit 2:
samen met een ander of anderen, althans alleen, meermalen opzettelijk heeft verkocht/
bereid/bewerkt/verwerkt/verkocht/afgeleverd/verstrekt en/of vervoerd een materiaal bevattende (meth)amfetamine;
en/of
samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de productie van (meth)amfetamine door anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen daartoe te verschaffen;
Feit 3:
samen met een ander of anderen, althans alleen, meermalen opzettelijk hennep heeft geteeld/verkocht/bereid/bewerkt/verwerkt/verkocht/afgeleverd/verstrekt en/of vervoerd;
Feit 4:
samen met een ander of anderen, althans alleen, in Nederland en Duitsland meermalen personenauto’s en bedrijfswagens heeft gestolen door middel van braak, verbreking en/of gebruikmaking van een valse sleutel dan wel medeplichtig is geweest aan de gekwalificeerde voertuigdiefstallen;
Feit 5:
samen met een ander of anderen, althans alleen, een bedrijfsauto (een Mercedes Sprinter, [kenteken 2] ) heeft gestolen door middel van braak, verbreking en/of gebruikmaking van een valse sleutel;
Feit 6:
deel heeft genomen aan een criminele organisatie.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard voor wat betreft de gekwalificeerde diefstallen van personenauto’s en bedrijfswagens ten laste gelegd onder feit 4 primair en feit 4 subsidiair (hierna: feit 4). Zij heeft daartoe – kort
en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat feit 4 een verzamelfeit betreft. Aan [verdachte] worden diverse misdragingen verweten. Deze misdragingen zouden zich in een ruime periode voorgedaan hebben. Dit wordt echter verder niet concreet gemaakt. In bijzonder wordt niet concreet gemaakt om welke personenauto’s en bedrijfswagens het gaat. Het is aldus onvoldoende duidelijk tegen welke concrete beschuldigingen [verdachte] zich dient te verdedigen. Indien het uitgangspunt is dat de Encrochats richtinggevend zijn voor het onder feit 4 ten laste gelegde, valt op dat de ten laste gelegde periode een veel ruimere periode betreft dan de periode waarop de Encrochats betrekking hebben.
4.2.
Het standpunt van de officier
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging voldoet aan strekking en doel van het bepaalde in artikel 261 Sv. Het verwijt dat [verdachte] wordt gemaakt is voldoende duidelijk. De verdachte weet -gelet op de inhoud van het dossier- waartegen hij zich dient te verdedigen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. De omschrijving van hetgeen verdachte onder feit 4 in de tenlastelegging wordt verweten is voldoende feitelijk en in samenhang met de inhoud van het dossier moet het [verdachte] duidelijk zijn geweest welke handelingen hem worden verweten. De tenlastelegging van dit feit houdt in dat [verdachte]
– kort samengevat – samen met een ander of anderen, althans alleen, personenauto’s en bedrijfswagens heeft gestolen door middel van braak, verbreking en/of gebruikmaking van een valse sleutel. Dat zijn allemaal feitelijke gedragingen. In het onderzoek is per zaak een zaaksdossier opgemaakt met daarin een beschrijving van de strafbare feiten, waaronder de voertuigdiefstallen in Nederland en Duitsland. Per verdachte is voorts aangegeven of zij een, volgens de politie, strafbare betrokkenheid in dat zaaksdossier hebben (zie paragraaf 2 in dit vonnis), waarbij verwezen wordt naar de inhoud van Encrochatberichten en signaleringen van gestolen voertuigen (dossierpagina’s 1003 t/m 1021).
Hoewel de opsteller van de tenlastelegging er voor had kunnen kiezen om te verwijzen naar die zaaksdossiers, was dat in dit geval - gelet op het voorgaande - niet nodig om de specifieke handelingen van [verdachte] ten aanzien van specifieke voertuigen goed te kunnen duiden. Dat er een ruimere periode ten laste is gelegd dan de periode waarop de Encrochats betrekking hebben, is geen omstandigheid die maakt dat de tenlastelegging onduidelijk is.
Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen. De dagvaarding is ook ten aanzien van dit feit niet nietig.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie achten de tenlastegelegde feiten onder 1 tot en met 6 wettig en overtuigend bewezen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich ten aanzien van het ten laste gelegde feit onder 1 primair op het standpunt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. De betrokkenheid van [verdachte] bij de diefstal kan niet worden aangetoond. De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van het ten laste gelegde feit onder 1 subsidiair aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 dient volgens de raadsvrouw vrijspraak te volgen, wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 september 2022 (ECLI:NL:RBZWB:2022:5151). De enkele aanwezigheid van Encrochatberichten maakt niet dat wordt voldaan aan het bewijsminimum. Van enig ander (steun-)bewijs is geen sprake.
De raadsvrouw stelt zich subsidiair op het standpunt dat uit de Encrochatberichten niet blijkt dat [verdachte] een bijdrage heeft geleverd aan feiten die betrekking hebben op harddrugs. De gesprekken zijn daartoe niet concreet, gedetailleerd dan wel verstrekkend geweest. [verdachte] zat bovendien in detentie; van een materiële bijdrage van voldoende gewicht kan niet worden gesproken. Meest subsidiair stelt de raadsvrouw dat de ten laste gelegde periode te ruim is. Ten aanzien van feit 3 stelt de raadsvrouw dat eveneens vrijspraak dient te volgen omdat het procesdossier voor een bewezenverklaring onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. Primair is niet voldaan aan het bewijsminimum, subsidiair is de inhoud van de Encrochatgesprekken niet zodanig concreet dat daaruit de bijdrage van [verdachte] aan dit feit (in welke rol dan ook) blijkt. Meest subsidiair stelt de raadsvrouw dat de tenlastegelegde periode te ruim is. Mocht de rechtbank voorbijgaan aan het nietigheidsverweer ten aanzien van feit 4 dan stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat niet voldaan is aan het bewijsminimum. Voor de Encrochatgesprekken is immers geen steunbewijs voorhanden. Bovendien is de inhoud van de gesprekken weinig concreet. Voor medeplegen bestaat ook geen bewijs. Meest subsidiair stelt de raadsvrouw dat de ten laste gelegde periode te ruim is. Voor feit 5 dient volgens de raadsvrouw ook vrijspraak te volgen, wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. De betrokkenheid van [verdachte] bij dit feit kan niet worden vastgesteld. Ten slotte zal volgens de raadsvrouw voor feit 6 een vrijspraak moeten volgen. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat er sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat tot oogmerk had het plegen van voertuigdiefstallen, de handel in verdovende middelen en heling.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 3 (Zaaksdossier 3)
De rechtbank is van oordeel dat het procesdossier voldoende aanwijzingen bevat dat [verdachte] betrokken is bij strafbare voorbereidingshandelingen ter zake softdrugs. Echter die voorbereidingshandelingen zijn niet ten laste gelegd. Aan de verdachte wordt verweten de overtreding van artikel, 3 aanhef en onder B van de Opiumwet. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het procesdossier onvoldoende wettig bewijs bevat op grond waarvan kan worden vastgesteld dat [verdachte] zich in de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 februari 2021 schuldig heeft gemaakt aan een van de in dat artikel beschreven handelingen. De rechtbank spreekt [verdachte] daarom van dit feit vrij.
Vrijspraak feit 5 (Zaaksdossier 2)
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier vast dat op 15 januari 2021 rond 02:13 uur in Duitsland een bedrijfsauto, een Mercedes Sprinter met kenteken [kenteken 2] , is gestolen. Verbalisanten krijgen om 02:30 uur het verzoek te rijden naar de [adres 1] te Schinveld. Op die locatie zou een GPS signaal uitstralen van een zojuist gestolen Mercedes Sprinter. Bij het aanrijden van de locatie komen verbalisanten een witte Audi met Duits kenteken en een hoge Mercedes bestelbus tegemoet. Verbalisanten trachten de voertuigen de doorgang te beletten, echter de witte Audi rijdt door en komt in botsing met de politieauto. De Audi stopt 40 meter verderop en de Mercedes Sprinter passeert de politieauto. De Mercedes Sprinter stopt eveneens. Verbalisanten zien een persoon uit de Mercedes Sprinter springen en naar de witte Audi rennen. De persoon stapt in de Audi en deze rijdt weg. De verbalisanten zien dat de achtergelaten Mercedes Sprinter, de gestolen Mercedes Sprinter is met kenteken [kenteken 2] .
Gelet op het zeer korte tijdsbestek tussen de diefstal en het aantreffen van het gestolen voertuig en gelet op het wegvluchten van de bestuurder van de Mercedes Sprinter, kan gevoeglijk worden aangenomen dat de bestuurder degene is geweest die de Mercedes Sprinter gestolen heeft. In de Mercedes Sprinter werd onder meer het stuur bemonsterd voor DNA-onderzoek. Daarbij is DNA-materiaal van [medeverdachte 2] aangetroffen. Op basis van bovenstaande bevindingen kan worden aangenomen dat [medeverdachte 2] de gevluchte bestuurder is geweest van de Mercedes Sprinter en dat hij deze gestolen heeft. Onduidelijk is wie de witte Audi, de vluchtauto, waarin [medeverdachte 2] plaatsnam bestuurde.
De officieren van justitie stellen zich op het standpunt dat [verdachte] de bestuurder is geweest van de Audi S3 en als medepleger kan worden aangemerkt. Volgens de officieren van justitie valt in redelijkheid niet te twijfelen aan het feit dat de witte Audi, de witte Audi S3 betreft die op 17 januari 2021 in een garagebox te Hoensbroek werd aangetroffen. Deze witte Audi had een Duits kenteken en schade. DNA-materiaal van [verdachte] is op het stuur, versnellingspook en binnenhendel van het bestuurdersportier van die auto aangetroffen.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] op 15 januari 2021 de bestuurder van de witte Audi is geweest. Hoewel er aanwijzingen zijn dat de witte Audi dezelfde Audi is die op 17 januari 2021 in Hoensbroek werd aangetroffen, is het (sluitend) bewijs daarvoor niet geleverd. De verbalisanten hebben enkel waargenomen dat er een witte Audi met Duits kenteken betrokken was bij het incident op 15 januari 2021. Van forensisch onderzoek naar de schade van de aangetroffen witte Audi op 17 januari 2021 is niet gebleken. Een dergelijk onderzoek had eventueel meer uitsluitsel kunnen bieden.
Conclusie
De rechtbank zal [verdachte] - bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs- vrijspreken van het onder 5 ten laste gelegde feit.
Bewijsmiddelen
Ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis, heeft de rechtbank de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten opgenomen in bijlage II.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen de ten laste gelegde feiten onder 1 subsidiair, 2, 4 primair en 6 wettig en overtuigend bewezen, op de wijze als onder 5.4 beschreven.
De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Encrochatberichten
a.
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat de Encrochatberichten van het bewijs uitgesloten dienen te worden vanwege schending van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de genoemde berichten van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat de verkrijging, de verwerking en de overdracht van de berichten onrechtmatig was wegens strijd met artikel 8 EVRM.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet om uit te gaan van een andere vaststelling van de feitelijke gang van zaken zoals weergegeven in de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad en zij zal dan ook uitgaan van hetgeen de Hoge Raad heeft weergegeven in de beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913).
Op basis van de stukken in het procesdossier en in lijn van de beslissing van de Hoge Raad concludeert de rechtbank dat de interceptie van Encrochat-data heeft plaatsgevonden in een Frans opsporingsonderzoek, met toestemming van een Franse rechter, op basis van Frans recht, met behulp van een Franse interceptietool en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in dat geval met zich meebrengt dat van de rechtmatigheid van die interceptie (en de daarop volgende verstrekking) moet worden uitgegaan. De Nederlandse strafrechter dient zich te onthouden van een oordeel over de rechtmatigheid van het in Frankrijk uitgevoerde onderzoek, alsook over de vraag of in dat verband artikel 8 EVRM is geschonden. Daarnaast concludeert de rechtbank - in lijn van de beslissing van de Hoge Raad - dat het (door de verdediging aangevoerde) gebrek aan informatie over (de rechtmatigheid van) de bewijsvergaring in Frankrijk er niet toe leidt dat het gebruik van de Encrochat-data in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
De rechtbank is van oordeel dat de data rechtmatig zijn verkregen en verwerpt de verweren van de raadsvrouw. De Encrochatberichten kunnen voor het bewijs worden gebruikt.
b.
De rechtbank stelt ten aanzien van de feiten waar Encrochatberichten voor het bewijs worden gebezigd voorop dat zij de identificatie door de politie van [verdachte] als gebruiker van het Encrochataccount ‘ [nickname 1] ’ zoals vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen dat onderdeel uitmaakt van het dossier en opgenomen in bijlage II, betrouwbaar en bruikbaar acht. De bevindingen zijn helder en overtuigend. [verdachte] heeft deze identificatie weliswaar niet erkend en de raadsvrouw hield een slag om de arm, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat dit account ten onrechte aan [verdachte] is toegeschreven. De raadsvrouw heeft hierop verder ook geen verweer gevoerd.
De rechtbank stelt verder voorop dat zij de identificaties door de politie van [medeverdachte 2] als gebruiker van het Encrochataccount ‘ [nickname 2] ’, [medeverdachte 1] als gebruiker van Encrochataccount ‘ [nickname 3] ’, [medeverdachte 4] als gebruiker van Encrochataccount ‘ [nickname 4] ’ en [medeverdachte 3] als gebruiker van Encrochataccount ‘ [nickname 5] ’, zoals vastgelegd in de processen-verbaal die onderdeel uitmaken van het dossier en opgenomen in bijlage II, eveneens betrouwbaar en bruikbaar acht. De rechtbank ziet hier evenmin aanleiding om te veronderstellen dat deze accounts ten onrechte aan genoemde personen zijn toegeschreven.
De raadsvrouw heeft hierop geen verweer gevoerd.
Dat maakt dat de rechtbank in de navolgende overwegingen ten aanzien van de feiten waar Encrochatberichten voor het bewijs worden gebezigd ervan uitgaat dat de communicatie met die accounts gevoerd is door en met [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] .
Feit 1 primair en Feit 1 subsidiair (Zaaksdossier 1)
Op 13 januari 2021 deed [aangever] aangifte van diefstal op dezelfde dag van zijn Audi S3 Sportback met kenteken [kenteken 1] .
Op 17 januari 2021 werd door een politiepatrouille in een garagebox, gelegen aan de [adres 2] te Hoensbroek, een witte Audi S3 aangetroffen. Op de witte Audi S3 zat het Duitse kenteken [kenteken 3] . Deze kentekenplaten bleken afkomstig van diefstal.
Tevens bleek na controle van het Vehicle Identification Number (VIN-nummer) van het voertuig dat dit voertuig als gestolen stond gesignaleerd. Het voertuig behoorde te zijn voorzien van de Nederlandse kentekenplaten [kenteken 1] . Deze kentekenplaten lagen in het voertuig. In het voertuig werden gereedschappen, zoals schroevendraaiers, tangen en een accuslijptol aangetroffen. Verder werd een koffer met materiaal dat gebruikt wordt om autosleutels in te lezen, een hoofdlamp en een Renault keycard aangetroffen. Er werden - onder meer - een schroevendraaier met rood handvat, het stuur, de versnellingspook en de binnenhendel van het bestuurdersportier bemonsterd. Op de genoemde voorwerpen werd DNA-celmateriaal aangetroffen dat matcht met het DNA van [verdachte] .
De rechtbank is van oordeel dat er op basis van het aantreffen van deze voorwerpen in het voertuig, die gebruikt kunnen worden bij het stelen van onder meer personenauto’s in combinatie met de DNA-bevindingen sterke aanwijzingen zijn dat [verdachte] zich heeft beziggehouden met autodiefstallen en dat de aangetroffen auto als zogenaamde werkauto werd gebruikt. Het sluitende bewijs dat [verdachte] ook deze auto gestolen heeft, ontbreekt echter. Weliswaar bevindt zich op het stuur, de versnellingspook, de binnenhendel van het bestuurdersportier en een schroevendraaier DNA dat matcht met dat van [verdachte] , maar dat linkt [verdachte] nog niet aan de avond/nacht van de diefstal van de auto; het wijst er slechts op dat [verdachte] op enig moment in die auto op de bestuurdersstoel heeft gezeten. De auto werd daarbij pas 4 dagen na de diefstal door de politie aangetroffen. Ander (steun)bewijs dat (veel) dichter op de datum van het delict ‘zit’ dan wel [verdachte] daaraan linkt is niet voorhanden. Hieruit volgt dat [verdachte] van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht evenwel het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen en overweegt daartoe nog het volgende.
Zwijgrecht [verdachte]
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in samenhang met de resultaten van het DNA-onderzoek wijzen zodanig op de betrokkenheid van [verdachte] bij het delict onder 1 subsidiair ten laste gelegd, dat deze redengevend zijn voor het bewijs. Dit zelfs in die mate dat alleen een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring van [verdachte] de rechtbank op andere gedachten zou kunnen brengen. [verdachte] heeft zich echter steeds beroepen op zijn zwijgrecht en deze verklaring niet willen geven. Dit betrekt de rechtbank bij haar selectie en waardering van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal in het nadeel van [verdachte] .
Conclusie
Gelet op het aantreffen van met het DNA van [verdachte] matchende DNA-materiaal op het stuur, versnellingspook en binnenhendel van het bestuurdersportier kan worden aangenomen dat [verdachte] achter het stuur van deze gestolen auto heeft gezeten en de auto bestuurd heeft. Die bevindingen en het aantreffen van de originele kentekenplaten in de auto rechtvaardigen de conclusie dat [verdachte] deze auto voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat deze auto van misdrijf afkomstig was, toen hij de auto voorhanden kreeg. De rechtbank acht derhalve het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] dit feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd. Daarvoor zal partieel vrijspraak volgen.
Feit 2 (zaaksdossier 3)
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
[verdachte] communiceert via Encrochat op 5 april 2020, 16 mei en 24 mei 2020 met zijn broer [medeverdachte 2] en ‘ [nickname 6] ’ over het regelen van een Duitse klant, over verdeling van verdiensten, over de verkoop van speed, over aankoopkosten per liter, winst per kilo speed, over hulp van zijn broer, over de kosten van mdma, het afdraaien van liters, het ophalen en verkopen van mdma.
[medeverdachte 2] ( [nickname 2] ) communiceert via Encrochat op 5 april 2020 met zijn broer [verdachte] ( [nickname 1] ) over speed, de aankoop- en maakkosten van speed, de hoeveelheid liters en de bereidheid van Duitse klanten om 1400 per kilo te betalen. Op 21 en 26 april 2020 communiceert [medeverdachte 2] via Encrochat met ‘ [nickname 7] ’ en ‘ [nickname 6] ’ over pillen en dat hij eind deze week gaat smelten en olie gaat afdraaien. Op 22 april 2020 communiceert [medeverdachte 2] via Encrochat met ‘ [nickname 8] ’, ‘ [nickname 7] ’, ‘ [nickname 9] ’, ‘ [nickname 6] ’ en [nickname 10] . De berichten gaan over pillen, het ophalen van pillen, geld van pillen, het regelen van mdma en xtc zoveel als nodig, vers en van eigen maak. Op 10, 14 en 19 mei 2020 communiceert [medeverdachte 2] via Encrochat met ‘ [nickname 6] ’ over het afdraaien, 3 volle dagen vriezer, drogen en klaar. Verder wordt gecommuniceerd over de verkoop, bedrag en hoeveelheden en over het regelen van grondstoffen (onder meer: aceton) en poeder.
Kortom: [verdachte] communiceerde duidelijk met zijn broer [medeverdachte 2] en anderen over speed (straatnaam voor (meth)amfetamine), aankoop van liters speed (amfetamine-olie), de verkoop van speed, de productie van speed, mdma en het regelen van (Duitse) klanten. Verder werd er nog gecommuniceerd over het regelen van grondstoffen, aankoop- en maakkosten en de winst. Gelet op de communicatie over en weer werkte [verdachte] intensief samen met zijn broer [medeverdachte 2] en anderen.
De rechtbank is echter met de verdediging van oordeel dat het procesdossier onvoldoende wettig bewijs bevat op basis waarvan kan worden vastgesteld dat [verdachte] in de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 maart 2021 zich schuldig heeft gemaakt aan een der in artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet beschreven handelingen. Het procesdossier bevat namelijk geen bewijs waaruit blijkt dat er daadwerkelijk drugstransacties hebben plaatsgevonden. Evenmin blijkt uit het procesdossier dat er drugstransporten zijn afgevangen of dat er handelshoeveelheden harddrugs bij [verdachte] of zijn ‘kompanen’ zijn aangetroffen. In het procesdossier wordt verder geen gewag gemaakt van het aantreffen van drugslabs of stashplaatsen, waaraan [verdachte] kan worden gelinkt. De rechtbank spreekt [verdachte] derhalve partieel vrij van dit onderdeel van feit 3.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, met uitzondering van het gedachtestreepje dat betrekking heeft op de PGP-telefoon en met inkorting van de pleegperiode, wel bewezen dat [verdachte] in de periode van 26 maart 2020 tot en met
5 juni 2020 in de gemeente Heerlen en/of elders in Nederland het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van (meth)amfetamine heeft voorbereid en/of bevorderd, zoals ten laste gelegd onder feit 3. Het feit dat [verdachte] een deel van de ten laste gelegde periode in detentie zat, maakt gezien -de inhoud van de gesprekken- zijn aandeel niet anders De rechtbank acht tevens de bijdrage van de broer [medeverdachte 2] en anderen zodanig substantieel en van zodanig gewicht dat er sprake is van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat de Encrochatgesprekken die zijn gevoerd door/met het Encrochataccount [nickname 2] zonder steunbewijs onvoldoende bewijs opleveren. De rechtbank verwerpt dit verweer omdat de genoemde gesprekken steun vinden in de transcripties van de chatgesprekken van andere Encrochataccounts waaronder dat van [medeverdachte 2] en anderen. Er is sprake van meerdere bewijsmiddelen, nu het gaat om (meerdere) gesprekken met verschillende Encrochataccounthouders, in dit geval over (onder meer) (meth)amfetamine.
Feit 4 primair
De rechtbank acht gelet op het Encrochatberichtenverkeer tussen [verdachte] ( [nickname 1] ),
[medeverdachte 2] ( [nickname 2] ), [medeverdachte 1] ( [nickname 3] ), [medeverdachte 4] ( [nickname 4] ) en [medeverdachte 3] ( [nickname 5] ) bewezen dat [verdachte] samen met de genoemde personen in de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 februari 2021 in de gemeente Sittard-Geleen en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, en op meerdere plaatsen in Duitsland, personenauto’s en bedrijfswagens heeft gestolen. De berichten zijn niets verhullend, helder en bieden een ware openbaring van de handel en wandel van genoemde verdachten in hun hoedanigheid als doorgewinterde autodieven. Het feit dat [verdachte] een deel van de tenlastegelegde periode in detentie zat, maakt gezien de inhoud van de gesprekken zijn aandeel niet anders. De rechtbank merkt terzijde nog op dat voor de bewijsvoering een infobevraging is opgenomen waaruit blijkt dat één van de (gestolen) bedrijfswagens als gestolen staat gesignaleerd.
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat de Encrochatgesprekken die zijn gevoerd door/met het Encrochataccount [nickname 1] zonder steunbewijs onvoldoende bewijs opleveren. De rechtbank verwerpt dit verweer omdat de genoemde gesprekken steun vinden in de transcripties van de chatgesprekken van andere Encrochataccounts, als benoemd en weergegeven. Er is sprake van meerdere bewijsmiddelen, nu het gaat om (meerdere) gesprekken met verschillende Encrochataccounthouders, in dit geval over het wegnemen van personenauto’s en bedrijfswagen in Nederland en Duitsland.
Feit 6
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht dient te worden vastgesteld dat er sprake is van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen, waarbij het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Uit de bewijsmiddelen moet derhalve duidelijk worden dat de verdachte behoort tot de organisatie. Daarnaast moet sprake zijn van enige, naar buiten gerichte activiteit die in nauw verband staat met de misdrijven die de organisatie nastreeft. Deze activiteit kan bestaan uit het (mede)plegen van de misdrijven, maar kan ook bestaan uit het feitelijk verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet zo zeer zijn te kwalificeren als een strafbare vorm van daderschap, maar wel zijn aan te merken als bovenbedoeld een aandeel hebben in of ondersteuning van gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Daarnaast dient verdachte in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie als oogmerk heeft het plegen van een of meer misdrijven. Wetenschap bij de verdachte in de vorm van voorwaardelijk opzet is op dit punt niet voldoende. Niet is vereist derhalve dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op een door de organisatie beoogd concreet misdrijf.
Op basis van de opgenomen bewijsmiddelen en overwegingen met betrekking tot de feiten 1 subsidiair, 2, 4 primair en 6 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 februari 2021 deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met het stelen van personenauto’s en bedrijfswagens en met het plegen van voorbereidingshandelingen in het (hard)drugscircuit. [verdachte] en zijn broer [medeverdachte 2] hebben een initiërende, aansturende en coördinerende rol gespeeld in het stelen van de voertuigen. Ze stonden met de uitvoerders [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] (in wisselende samenstelling of alleen) in nauw contact op het moment dat de voertuigen werden gespot, bekeken en weggenomen. Bij elk voertuig dat werd weggenomen werd een plan besproken, opgezet en uitgevoerd. De uitvoerders hadden de beschikking over sleutels of een kastje waarmee ze de voertuigen in een ‘handomdraai’ konden wegnemen. Dat [verdachte] tevens een rol heeft gespeeld bij het verkrijgen van de apparatuur/sleutels om voertuigen weg te nemen is goed terug te lezen in de Encrochatgesprekken met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . Na het wegnemen werden de voertuigen ‘weggezet’ om in het geheel of in onderdelen verkocht te worden. [verdachte] en [medeverdachte 2] speelden daarin (onder meer) een bemiddelende rol en maakten prijsafspraken met ‘derden’. Kortom: er is sprake van een duurzaam samenwerkingsverband tussen genoemde personen; zij vormden een organisatie met als oogmerk het stelen van personenauto’s en/of bedrijfswagens dan wel heling van die voertuigen. [verdachte] was overal bij betrokken.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen (onder 2) komt verder naar voren dat [verdachte] met [medeverdachte 2] en anderen gedurende een periode van een aantal maanden in georganiseerd verband voorbereidingshandelingen verrichte in het harddrugscircuit. [verdachte] , [medeverdachte 2] en anderen communiceerden over speed (straatnaam voor (meth)amfetamine), aankoop van liters speed (amfetamine-olie), de verkoop van speed, de productie van speed, mdma en het regelen van (Duitse) klanten. Verder werd er nog gecommuniceerd over het regelen van grondstoffen, aankoop- en maakkosten en de winst. Al met al: een duidelijk duurzaam samenwerkingsverband gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
5.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte]
1 subsidiair
in de periode van 13 januari 2021 tot en met 17 januari 2021 in de gemeente Beek en/of Heerlen, een personenauto, te weten een Audi S3, [kenteken 1] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2
op meer tijdstippen in de periode van 26 maart 2020 tot en met 5 juni 2020 in de gemeente Heerlen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van hoeveelheden van (een) materiaal bevattende amfetamine en/of methamfetamine, zijnde amfetamine en methamfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om
daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, middels encrochat
- afspraken heeft gemaakt over de levering van grondstoffen of genoemde middelen (onder de nickname " [nickname 1] ") en/of
- heeft bemiddeld tussen leverancier(s) en/of afnemer(s) van genoemde middelen en/of zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft verschaft, door middels encrochat
- inlichtingen heeft geprobeerd te verkrijgen over prijzen, vervoersmogelijkheden en afzetmogelijkheden, en overige zaken die te maken hebben met de handel in deze harddrugs;
4 primair
in de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 februari 2021 in de gemeente Sittard-Geleen en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, en op meerdere plaatsen in Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, personenauto's en bedrijfswagens, die aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of gebruikmaking van een valse sleutel;
6
in de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 februari 2021 in de gemeente Heerlen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven (waaronder autodiefstallen en heling)
en
in de periode van 26 maart 2020 tot en met 15 maart 2021 in de gemeente Heerlen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 2] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten handel in verdovende middelen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:

1 subsidiair

opzetheling
2
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen: een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen;

4 primair

diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel, meermalen gepleegd;
6
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De straf en/of de maatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben op grond van hetgeen zij bewezen hebben geacht gevorderd aan [verdachte] op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 10 maanden met aftrek van het voorarrest en daarnaast een geldboete van € 50.000,-. De officieren hebben ten slotte de gevangenneming gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich -met inachtneming van het vrijspraakverweer- op het standpunt dat bij een eventuele bewezenverklaring van de overige feiten kan worden volstaan met een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest. In elk geval moet -aldus de raadsvrouw- een compensatie worden geboden in verband met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak had moeten zijn afgerond in eerste aanleg.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De website van L1 bracht op 20 november 2023 een bericht over de behandeling van deze zaak en voorzag dit bericht van de kop: "Rechtbank buigt zich weer over Parkstadbende."
[verdachte] is eerder betrokken geweest bij voertuigcriminaliteit. Hij is zelfs met een van de mededaders ( [medeverdachte 3] ) eerder veroordeeld voor deelname aan een organisatie die gericht is op het plegen van misdrijven en dan met name "voertuigcriminaliteit". Diverse bestraffingen ten spijt, lijken [verdachte] en [medeverdachte 3] echter gewoon doorgegaan te zijn met het plegen van soortgelijke misdrijven in georganiseerd verband, in deze zaak samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] . In dat opzicht is het gebruik van het woord "bende" niet vreemd; het is een verzameling van voornamelijk jonge mannen die de wet, de belangen van de maatschappij en, meer in het bijzonder, hun slachtoffers en de verzekeraars die de schade moeten vergoeden, aan hun laars lappen. Uit het dossier valt een werkwijze op, die hiervoor ook al in de bewijsoverwegingen met betrekking tot de criminele organisatie is beschreven: men neme bijvoorbeeld een kastje waarmee de elektronica in de auto kan worden beïnvloed, wat handigheid en een paar minuten en de dure Mercedes, Audi of Volkswagen kan worden gestart en meegenomen, een lege parkeerplek achterlatend voor de bestolene en de verzekeraar. De auto wordt ergens gestald, meteen verkocht en van de hand gedaan of in onderdelen uit elkaar genomen. De organisatie werkte grensoverschrijdend. In Duitsland is de organisatie ook aan de lopende band tekeer gegaan. De organisatie heeft zich niet beperkt tot het stelen van enkel dure personenauto’s, maar ook bedrijfswagens stonden op de verlanglijst. Alle verdachten zijn in een bepaalde rol bij de organisatie betrokken, hetzij als steler of heler, hetzij als initiator of verbindingsman of op wat voor manier dan ook.
Dat de financiële belangen van de groep groot waren, laat zich niet alleen raden, maar wordt ook wel duidelijk als gekeken wordt hoe gehandeld wordt bij een betrapping en dreigende aanhouding; koste wat kost wil men aan de politie ontkomen, een aanrijding wordt daarbij niet geschuwd.
De financiële belangen van de groep, het puur en alleen oog hebben voor eigen gewin en het daarnaar handelen, heeft veel schade tot gevolg gehad. Niet alleen schade aan materiële zaken, zoals aan (bedrijfs-)auto’s, te betalen door de verzekeraars met een hogere premie voor ons allemaal tot gevolg. Maar ook schade aan mensen: de agenten die de auto van de verdachte(n) op zich af zagen komen rijden en een frontale aanrijding maar net konden voorkomen. Daarnaast het gedoe waarmee slachtoffers worden opgezadeld: aangifte doen, de verzekering inlichten, nieuwe (bedrijfs-)auto aanschaffen enzovoorts.
De maatschappelijke overlast die [verdachte] en zijn kompanen toebrengen is groot. Ze brengen schade toe door de diefstallen en ze ondermijnen het maatschappelijk verkeer door (onder meer) gestolen voertuigen met andere kentekenplaten in het verkeer te brengen en ze bezorgen de politie een hoop last. [verdachte] heeft daarnaast met zijn broer [medeverdachte 2] een verbindende/faciliterende rol in het drugscircuit.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat gekeken naar de oriëntatiepunten die voor veelvoorkomende delicten zoals autodiefstallen als uitgangspunt voor de bestraffing dienen. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd en het wettelijk strafmaximum, alsmede eerdere veroordelingen ter zake van soortgelijke feiten. Dat levert op dat enkel hier een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf aan de orde kan zijn.
Gelet op het feit dat [verdachte] met zijn broer [medeverdachte 2] een zeer bepalende en uitwisselbare rol hadden binnen de organisatie, dat het om veel gestolen voertuigen gaat en dat [verdachte] een absurd lang strafblad heeft voor iemand van zijn leeftijd en de omstandigheid dat hij tijdens zijn detentie ‘gewoon’ doorgegaan is met het aansturen van anderen om voertuigdiefstallen te plegen en het plegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet, vindt de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van 76 maanden passend.
De rechtbank wijkt bij de strafoplegging af van de eis van de officieren van justitie omdat naar het oordeel van de rechtbank de eis onvoldoende recht doet aan de zeer grote schade die is toegebracht, de ernst, de hoeveelheid en brutaliteit van de feiten die [verdachte] alleen en samen met anderen heeft gepleegd. Hoewel er zowel in de kwalificaties en het aantal strafbare feiten verschillen aanwezig zijn tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] ziet de rechtbank daarin geen aanleiding om deze verschillen door te laten klinken in de strafmaat.
Redelijke termijn
Tot slot weegt de rechtbank het volgende mee bij het bepalen van de straf. Volgens de uitleg die de Hoge Raad in zijn jurisprudentie aan de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) heeft gegeven, geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze zaak is geen sprake van bijzondere omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ruim 11 maanden is overschreden nu de verdachte op 8 februari 2021 in verzekering is gesteld.
De Hoge Raad heeft uitgangspunten bepaald wat in zo’n geval aan compensatie moet worden gegeven. In deze zaak zal de rechtbank de gevangenisstraf van 76 maanden, die als uitgangspunt gold, verminderen met 4 maanden, zodat de op te leggen gevangenisstraf 72 maanden zal zijn.
De rechtbank zal daarnaast een geldboete van € 50.000,- aan [verdachte] opleggen. De rechtbank ziet reden om [verdachte] in zijn vermogen te treffen enkel al om de reden dat deze feiten puur zien op winstbejag. In het dossier wordt gewag gemaakt van grote bedragen die met deze vorm van voertuigcriminaliteit worden verdiend. Deze strafmodaliteit raakt direct de beurs van [verdachte] . Misdaad kan en mag niet lonend zijn.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

9.Bevel gevangenneming

Gelet op de bewezenverklaring en de overwegingen bij de strafmaat ziet de rechtbank reden om de gevangenneming te bevelen. Gelet op het strafblad van [verdachte] , zijn gebrek aan enig normbesef, het lak hebben aan eerdere veroordelingen en de omstandigheid dat hij zelfs achter de tralies doorgaat met het aansturen van anderen om voertuigdiefstallen te plegen en het plegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet, houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat [verdachte] opnieuw of sterker nog gewoon doorgaat met het plegen van (soortgelijke) misdrijven.
Het gevaar voor herhaling wordt door de rechtbank op basis van dit alles dusdanig hoog ingeschat dat dit, mede gegeven de ernstige bezwaren, een bevel gevangenneming rechtvaardigt.
Het bevel gevangenneming wordt apart geminuteerd en zal ingaan op het moment waarop de verdachte niet langer uit anderen hoofde zal zijn gedetineerd.

10.Het beslag

De rechtbank zal een computer (Notebook Dell) en twee kabels die onder [verdachte] in beslag zijn genomen verbeurd verklaren omdat het voorwerpen betreffen met behulp waarvan de feiten zijn begaan en voorbereid.

11.De vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij uitspraak van het Amtsgericht te Düsseldorf (Duitsland) van 13 april 2015 is [verdachte] onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 1 jaar en 2 maanden voor – kort gezegd – gekwalificeerde diefstallen.
Het strafvonnis is door Nederland bij erkenningsbeslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 mei 2018 erkend en Nederland heeft de tenuitvoerlegging overgenomen. Hiermee is de Nederlandse VI-regeling van toepassing.
De begindatum van de detentie van [verdachte] was 31 augustus 2018.
[verdachte] , in dit kader: de veroordeelde, is op 26 augustus 2019 (formeel) voorwaardelijk in vrijheid gesteld, feitelijk pas op 3 juni 2020. De periode waarvoor de voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend, behelst 40 dagen. In het ‘Besluit voorwaardelijke invrijheidstelling’ van 2 juli 2019, welk besluit op 28 december 2020 is gewijzigd, is onder meer de algemene voorwaarde geformuleerd dat [verdachte] geen strafbare feiten zal plegen, waaraan de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van 365 dagen diende te houden.
Het vonnis dateert van vóór 1 juli 2021 (de datum van inwerkingtreding van de Wet Straffen en beschermen). Artikel 15i (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is derhalve van toepassing. Op grond van artikel 15i (oud) Sr kan de voorwaardelijke invrijheidsstelling geheel of gedeeltelijk worden herroepen indien de veroordeelde een voorwaarde (algemene dan wel bijzondere) niet heeft nageleefd.
Onder VI-zaaknummer 99-000608-24 heeft het openbaar ministerie gevorderd dat een volledige last tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling zal worden gegeven voor de periode van 40 dagen. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat de veroordeelde schuldig is bevonden aan de hiervoor onder 5.4 bewezenverklaarde strafbare feiten, gepleegd in de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 februari 2021. Daarmee heeft hij zich niet gehouden aan de algemene voorwaarde gedurende de proeftijd van 365 dagen, ingaande vanaf 3 juni 2020. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het niet naleven van de algemene voorwaarde in beginsel een toewijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, vooral wanneer de verdachte met een dergelijk zware stok achter de deur opnieuw strafbare feiten pleegt, in bijzonder gekwalificeerde (voertuig)diefstallen. De rechtbank heeft overwogen of er sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zou leiden tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard, waardoor de vordering van het openbaar ministerie zou moeten worden afgewezen, maar hiervan is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht derhalve gronden aanwezig om te gelasten dat het gedeelte van de gevangenisstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog, te weten voor de duur van 40 dagen, door [verdachte] moet worden ondergaan.

12.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 33, 33a, 47, 57, 63, 140 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11b van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder 1 primair, 3 en 5 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 5.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 6 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt [verdachte] voor de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf van 72
  • beveelt dat de tijd die door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt [medeverdachte 2] voorts tot een geldboete van
  • beveelt dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
-
beveelt de gevangenneming van [verdachte] met ingang van het tijdstip dat hij niet langer uit anderen hoofde zal zijn gedetineerd. (bevel is apart geminuteerd);
Beslag
- verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- een computer (Notebook Dell) en 2 kabels (nummers 10 en 11 op de beslaglijst).
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
  • wijst de vordering toe;
  • gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf, te weten
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Beije, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en
mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 januari 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 13 januari 2021 in de gemeente Beek tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (personen)auto, te weten een Audi S3, [kenteken 1] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen (personen)auto onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel, door gebruik te maken van een laptop met daarop programmatuur/apparatuur om op afstand of zonder gebruik van de originele contactsleutel die auto te openen en/of starten ;
(art. 310 Wetboek van Strafrecht, art. 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art. 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 13 januari 2021 tot en met 17 januari 2021 in de gemeente Beek en/of Heerlen, in elk geval in Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (personen)auto, te weten een Audi S3, [kenteken 1] , althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
(art. 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 februari 2021 in de gemeente Sittard-Geleen en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine en/of (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende methamfetamine, in elk geval een middel als genoemd in de bij de Opiumwet behorende lijst I, zijnde amfetamine en/of methamfetamine (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 februari 2021, in elk geval tot en met 3 juni 2020 in de gemeente Sittard-Geleen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van , in elk geval (een) hoeveelhe(i)den van (een) materia(a)Ken) bevattende amfetamine en/of methamfetamine, zijnde amfetamine en/of methamfetamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, middels
encrochat
- afspraken heeft gemaakt over de levering van grondstoffen of genoemde middelen (onder de nickname " [nickname 1] ") en/of
- heeft bemiddeld tussen leverancier(s) en/of afnemer(s) van genoemde middelen en/of zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft verschaft, door middels encrochat
- inlichtingen heeft geprobeerd te verkrijgen over prijzen, vervoersmogelijkheden en afzetmogelijkheden, en overige zaken die te maken hebben met de handel in deze harddrugs en/of
- een voorwerp, te weten een PGP-telefoon voorhanden heeft gehad (in een penitentiaire inrichting/gevangenis), terwijl hij wist dat het gebruik van dergelijke telefoon enkel en alleen gebruikt wordt bij het plegen van dat feit/die feiten;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 februari 2021 in de gemeente Sittard-Geleen en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 februari 2021 in de gemeente Sittard-Geleen en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, en/of op een of meerdere plaatsen in Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) (een) (personen)auto(’s) en/of bedrijfswagens, in elk geval (telkens) enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) toegang tot de plaats(en) van het/de misdrijf/misdrijven heeft/hebben verschaft en/of
dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of gebruikmaking van (een) valse sleutel(s);
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 februari 2021 in de gemeente Sittard-Geleen en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, en/of op een of meerdere plaatsen in Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) (personen)auto('s) en/of bedrijfswagens, in elk geval (telkens) enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of zijn mededader(s) zich (telkens) toegang tot de plaats(en) van het/de
misdrijf/misdrijven heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of gebruikmaking van (een) valse sleutel(s) tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 3 juni 2020 in de
gemeente Sittard-Geleen opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door vanuit de penitentiaire inrichting/gevangenis (informatieve) gesprekken met een PGP-telefoon te voeren (met personen voorzien van de nicknames [nickname 2] en/of [nickname 11] en/of [nickname 3] );
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
5
hij op of omstreeks 15 januari 2021 te Gangelt (Duitsland), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (bedrijfs)auto, te weten een Mercedes Sprinter, [kenteken 2] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen (bedrijfs)auto onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of een valse sleutel;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
6
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 8 februari 2021 in de gemeente(n) Sittard en/of Heerlen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te
weten (onder andere) [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven
(waaronder autodiefstallen, handel in verdovende middelen, heling);
(art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht)