In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiseres in het verzet, wonend te [woonplaats], had verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis van 18 oktober 2017, waarbij zij was veroordeeld tot betaling van collegegeld aan Zuyd Hogeschool. De eiseres betwistte dat zij collegegeld verschuldigd was, omdat zij nooit een bevestiging van inschrijving had ontvangen en geen digitale machtiging tot incassering had afgegeven. Zuyd Hogeschool stelde dat de eiseres zich op 12 juni 2016 had aangemeld en dat de inschrijving op 23 augustus 2016 was verwerkt. De kantonrechter oordeelde dat Zuyd Hogeschool niet voldoende had aangetoond dat de eiseres op de hoogte was van het verstekvonnis en dat het verzet tijdig was ingesteld. De rechter concludeerde dat Zuyd Hogeschool het collegegeld ten onrechte in rekening had gebracht en verklaarde het verzet gegrond. Het verstekvonnis werd vernietigd en de vordering van Zuyd Hogeschool werd afgewezen, met veroordeling van Zuyd Hogeschool in de kosten van de verzetprocedure.