ECLI:NL:RBLIM:2024:3161

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
10827521 CV EXPL 23-5384
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake collegegeld en inschrijving bij Zuyd Hogeschool

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiseres in het verzet, wonend te [woonplaats], had verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis van 18 oktober 2017, waarbij zij was veroordeeld tot betaling van collegegeld aan Zuyd Hogeschool. De eiseres betwistte dat zij collegegeld verschuldigd was, omdat zij nooit een bevestiging van inschrijving had ontvangen en geen digitale machtiging tot incassering had afgegeven. Zuyd Hogeschool stelde dat de eiseres zich op 12 juni 2016 had aangemeld en dat de inschrijving op 23 augustus 2016 was verwerkt. De kantonrechter oordeelde dat Zuyd Hogeschool niet voldoende had aangetoond dat de eiseres op de hoogte was van het verstekvonnis en dat het verzet tijdig was ingesteld. De rechter concludeerde dat Zuyd Hogeschool het collegegeld ten onrechte in rekening had gebracht en verklaarde het verzet gegrond. Het verstekvonnis werd vernietigd en de vordering van Zuyd Hogeschool werd afgewezen, met veroordeling van Zuyd Hogeschool in de kosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10827521 CV EXPL 23-5384
Vonnis van 5 juni 2024
in de zaak van
[eiseres in het verzet],
wonend te [woonplaats] ,
eiseres in het verzet,
gemachtigde: mr. M. Westerveld,
tegen
de stichting
STICHTING ZUYD HOGESCHOOL,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde in het verzet,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders Eindhoven.
Partijen worden hierna Zuyd Hogeschool en [eiseres in het verzet] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het door deze rechtbank op 18 oktober 2017 tussen Zuyd Hogeschool als eisende partij en [eiseres in het verzet] als gedaagde partij bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer 6354093 CV EXPL17-7408
- het exploot van dagvaarding in verzet d.d. 27 november 2023 tevens houdend een bevoegdheidsincident met producties 1 tot en met 4
- de incidentele conclusie houdend exceptie van niet-ontvankelijkheid tevens voorwaardelijke conclusie van antwoord in oppositie met producties 1 tot en met 9
- het incidenteel vonnis van 10 januari 2024
- de conclusie van repliek in oppositie
- de mondelinge behandeling van 10 april 2024, waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres in het verzet] is in verzet gekomen van het tegen haar als gedaagde gewezen voornoemd verstekvonnis, waarbij zij is veroordeeld:
  • tot betaling van een bedrag van € 1.016,23 aan Zuyd Hogeschool, vermeerderd met de wettelijke rente over € 850,69 vanaf 19 juni 2017 tot aan de voldoening,
  • tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Zuyd Hogeschool begroot op € 683,15.
2.2.
Bij verzetdagvaarding vordert [eiseres in het verzet] -samengevat en voor zover van belang na beslissing in het bevoegdheidsincident- bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, haar tot goed opposant te verklaren, het verzet gegrond te verklaren, voornoemd verstekvonnis te vernietigen, de inleidende vordering van Zuyd Hogeschool alsnog af te wijzen met veroordeling van Zuyd Hogeschool in de proceskosten.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Verzet tijdig ingesteld
3.1.
Zuyd Hogeschool heeft aangevoerd dat het door [eiseres in het verzet] bij dagvaarding van 27 november 2023 ingestelde verzet te laat is ingesteld. Uit een verklaring van Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders, de gemachtigde van Zuyd Hogeschool, die met de executie van het verstekvonnis is belast blijkt dat deze op 8 februari 2019 een uitbetaling heeft ontvangen naar aanleiding van een ten laste van [eiseres in het verzet] gelegd derdenbeslag. Het verzet is niet binnen vier weken nadien ingesteld, aldus Zuyd Hogeschool.
3.2.
[eiseres in het verzet] betwist dat zij het verzet te laat heeft ingesteld. De uitbetaling van 8 februari 2019 is bij de gemachtigde deurwaarder van Zuyd Hogeschool binnengekomen. [eiseres in het verzet] stelt dat zij niet bekend was met de betaling aangezien zij op dat moment in Schotland verbleef. Het afgedragen bedrag betrof een eindafrekening van haar voormalig werkgever en kan geen salarisbetaling zijn geweest, aangezien anders daarna nog een betaling had dienen plaats te vinden (de eindafrekening) en die is uitgebleven. Volgens [eiseres in het verzet] betreft het aldus een eenmalige afdracht, waarvan zij geen wetenschap had. Zuyd Hogeschool betwist dit en stelt dat de ontvangen betaling salaris betreft en aldus een periodieke betaling, op grond waarvan de verzettermijn is aangevangen.
3.3.
Artikel 143 en 144 Rechtsvordering (hierna: Rv) bepalen wanneer verzet moet worden ingesteld. Partijen zijn het er kennelijk over eens dat geen van de in artikel 143 lid 2 Rv beschreven situaties van toepassing is in deze zaak, nu geen betekening van het verstekvonnis in persoon heeft plaatsgevonden, niet gebleken is dat [eiseres in het verzet] een daad van bekendheid heeft verricht en [eiseres in het verzet] geen bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland had. Op grond van artikel 143 lid 3 Rv kan de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan ook beginnen op de dag waarop het verstekvonnis ten uitvoer is gelegd. Is sprake van een derdenbeslag op een bankrekening, zoals Zuyd Hogeschool aanvoert, dan bepaalt artikel 144 Rv in de aanhef en onder b dat het vonnis geacht wordt ten uitvoer te zijn gelegd na de uitbetaling aan de beslaglegger.
3.4.
De kantonrechter overweegt dat de ratio van het recht van verzet is gelegen in het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor. Tegen die achtergrond moeten ook de toepasselijke wetsartikelen worden gelezen en is de rechtspraak van de Hoge Raad van belang, namelijk dat een onverkorte toepassing van de regeling van de verzettermijn achterwege moet blijven indien dat tot een resultaat leidt dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Dit geldt in het bijzonder in een situatie waarin een bij verstek veroordeelde pas in het stadium van de tenuitvoerlegging met het veroordelend vonnis bekend raakt. De regeling van de verzettermijn, aldus de Hoge Raad, berust op een afweging van enerzijds het belang dat een oorspronkelijk gedaagde niet gebonden wordt aan een hem niet bekend veroordelend vonnis, en anderzijds het belang van de oorspronkelijk eiser dat op enig met een voldoende mate van zekerheid te bepalen moment de veroordeling bij verstek onherroepelijk wordt. Bij de toepassing van de regeling van de verzettermijn in een concreet geval mag het recht van de beide betrokkenen partijen op toegang tot de rechter niet in de kern worden aangetast (Hoge Raad 16 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2341 en Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2629).
3.5.
De kantonrechter overweegt dat Zuyd Hogeschool onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat [eiseres in het verzet] eerder op de hoogte was van het verstekvonnis of aan de tenuitvoerlegging daarvan dan op 30 oktober 2023, het moment dat [eiseres in het verzet] heeft erkend het verstekvonnis te hebben gezien. Weliswaar heeft Zuyd Hogeschool aangevoerd dat op 18 januari 2019 derdenbeslag is gelegd onder haar voormalige werkgever, terwijl het proces-verbaal van beslaglegging daarvan op 24 januari 2019 is betekend. Vast staat dat het openbare betekeningen betrof (door publicatie in de Staatscourant) vanwege het feit dat [eiseres in het verzet] geen bekende woon- of verblijfplaats had in Nederland of daarbuiten. Vanwege dit laatste feit kan ook niet zonder nadere toelichting door Zuyd Hogeschool, die ontbreekt, worden aangenomen dat [eiseres in het verzet] met het gelegde beslag op de hoogte is geraakt, enkel en alleen doordat een betaling is gedaan aan de deurwaarder op 8 februari 2019. Nu er geen aanwijzing is dat [eiseres in het verzet] eerder dan op 30 oktober 2023 op de hoogte is geraakt van het verstekvonnis en verzet binnen vier weken na 30 oktober 2023 is ingesteld, is dat tijdig gedaan.
3.6.
Nu [eiseres in het verzet] ontvankelijk is in haar verzet, komt de kantonrechter toe aan de verdere inhoudelijke beoordeling.
De verschuldigdheid van collegegeld
3.7.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of [eiseres in het verzet] collegegeld aan Zuyd Hogeschool verschuldigd is.
3.8.
[eiseres in het verzet] voert daartoe aan dat zij zich via Studielink heeft aangemeld voor het volgen van een opleiding bij Zuyd Hogeschool. Nadat zij nadien niets van Zuyd Hogeschool vernam dan wel een vermelding in Studielink tot aanmelding uitbleef, heeft [eiseres in het verzet] telefonisch contact opgenomen met Zuyd Hogeschool. Van Zuyd Hogeschool vernam zij dat het een ‘lotingstudie’ betrof en [eiseres in het verzet] in het geval zij zou worden ingeloot een bevestiging tot inschrijving zou ontvangen. [eiseres in het verzet] voert aan dat zij nooit een bewijs van inschrijving heeft ontvangen van Zuyd Hogeschool, noch heeft zij een digitale machtiging afgegeven tot incassering van het collegegeld.
3.9.
Zuyd Hogeschool voert aan dat [eiseres in het verzet] zich op 12 juni 2016 heeft aangemeld bij Zuyd Hogeschool via Studielink, waarna [eiseres in het verzet] op 14 juli 2016 een digitale machtiging tot incassering van collegegeld zou hebben afgegeven en de inschrijving vervolgens op 23 augustus 2016 definitief is verwerkt door Zuyd Hogeschool. Het bewijs van inschrijving heeft Zuyd Hogeschool per e-mail aan [eiseres in het verzet] verzonden.
3.10.
De kantonrechter overweegt dat de kwestie van het al dan niet door [eiseres in het verzet] verschuldigde collegegeld aan het in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) bepaalde dient te worden getoetst. Artikel 7.43 WHW bepaalt dat een (volledig, gedeeltelijk of verlaagd) wettelijke collegegeldverplichting aan de desbetreffende onderwijsinstelling bestaat voor elk studiejaar dat een student bij die instelling ingeschreven staat. Daarbij is het aan Zuyd Hogeschool om te onderbouwen dat tussen partijen een onderwijsovereenkomst tot stand gekomen is.
3.11.
Zuyd Hogeschool voert aan dat zij een bevestiging van inschrijving per e-mail aan [eiseres in het verzet] heeft verstuurd. Conform artikel 3:37 lid 3 BW is het Zuyd Hogeschool die moet aantonen dat de betreffende e-mail met daarin de bevestiging van inschrijving voor de opleiding [eiseres in het verzet] heeft bereikt. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiseres in het verzet] dat de e-mail naar een onjuist e-mailadres is verzonden en zij aldus de e-mail nooit heeft ontvangen, is bij gebrek aan een nadere toelichting door Zuyd Hogeschool, die ontbreekt, niet komen vast te staan dat een bewijs van inschrijving [eiseres in het verzet] heeft bereikt.
3.12.
Daarbij komt dat inschrijving pas plaatsvindt na aanmelding van de student en het in orde maken van alle formaliteiten, waaronder het bewijs dat de student het collegegeld heeft voldaan of zal voldoen (incassomachtiging) op grond van artikel 7.32 jo. 7.33 jo. 7.37 WHW. Gelet op de betwisting van [eiseres in het verzet] tot afgifte van een digitale machtiging tot incassering van het collegegeld, heeft Zuyd Hogeschool nagelaten haar stelling terzake concreet te onderbouwen. Ten slotte is onweersproken dat ook uit Studielink niet blijkt dat sprake is van een aanmelding tot het volgen van een opleiding bij Zuyd Hogeschool.
3.13.
Het voorgaande betekent dat Zuyd Hogeschool het collegegeld over de maanden september 2016 tot en met januari 2017 ten onrechte in rekening heeft gebracht bij [eiseres in het verzet] . Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, behoort [eiseres in het verzet] van de jegens haar bij het verstekvonnis uitgesproken veroordeling te worden ontheven. Dit betekent dat het verzet gegrond zal worden verklaard en het door de kantonrechter tussen partijen gewezen verstekvonnis zal worden vernietigd. De vordering zal alsnog worden afgewezen met veroordeling van Zuyd Hogeschool, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze verzetprocedure. De kosten aan de zijde van [eiseres in het verzet] worden begroot op:
- dagvaarding
129,14
- salaris gemachtigde
405,00
(3,00 punten × € 135,00)
Totaal
534,14

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verklaart het verzet van [eiseres in het verzet] gegrond,
4.2.
vernietigt het door de kantonrechter te Maastricht op 18 oktober 2017 onder zaaknummer 6354093 CV EXPL17-7408 tussen Zuyd Hogeschool als eiseres en [eiseres in het verzet] als gedaagde gewezen verstekvonnis,
en
opnieuw rechtdoende:
4.3.
wijst de vordering af,
4.4.
veroordeelt Zuyd Hogeschool tot betaling aan [eiseres in het verzet] van de kosten van de verzetprocedure, die tot de uitspraak van dit vonnis worden begroot op € 534,14,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.
Type: LS