ECLI:NL:RBLIM:2024:2558

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
C/03/329423 KG ZA 24-101
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de gunning van een pachtkavel door de Provincie Limburg in het kader van de uitvoeringsnota Pacht 2024

In deze zaak heeft de Provincie Limburg landbouwgronden openbaar verpacht, waarbij eisers, agrarische ondernemers, een kort geding hebben aangespannen tegen de voorlopige gunning van pachtkavel 21 aan een derde partij. De eisers betogen dat de kavel als huiskavel had moeten worden aangemerkt op basis van de uitvoeringsnota Pacht 2024, en dat zij tijdig een kort geding hebben aangespannen. De Provincie Limburg stelt echter dat de eisers niet binnen de gestelde termijn van 20 dagen na de bekendmaking van de uitslag van de selectieprocedure hebben gereageerd en dat de kavel terecht niet als huiskavel is aangemerkt. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Provincie in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de kavel niet als huiskavel wordt aangemerkt en wijst de vorderingen van de eisers af. De eisers worden veroordeeld in de proceskosten van de Provincie.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/329423 / KG ZA 24-101
Vonnis in kort geding van 8 mei 2024
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
en haar firmanten:
2.
[eiser sub 2]en
3.
[eiseres sub 3],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen, in meervoud, te noemen: ‘ [eisers] ’,
advocaat: mr. R.Ph.E.M. Cratsborn,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE LIMBURG,
te Maastricht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ‘de provincie’,
advocaat: mr. E.H.M. Harbers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in kort geding blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 april 2024 met de producties 1 t/m 7,
- de brief van de provincie van 26 april 2024 met de producties 1 t/m 4,
- de aanvullende producties van [eisers] van 29 april 2024 (zie hierna 1.2),
- de mondelinge behandeling van 30 april 2024,
- de pleitnotitie van [eisers] ,
- de pleitnotitie van de provincie met kaart: Pachtuitgifte 2024, kavelnummer [kavelnummer] .
1.2.
De aanvullende producties van [eisers] , ingekomen bij de griffie van de rechtbank op 29 april 2024 te 18:48 uur, zijn niet tijdig ingediend (3.18 Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken). Van die aanvullende producties zijn op de mondelinge behandeling alleen toegelaten de producties 26 tot en met 31, nu tegen de niet-tijdige indiening van die producties op de mondelinge behandeling geen bezwaar is gemaakt door de provincie. De overige aanvullende producties van [eisers] , waarop ter zitting geen beroep is gedaan en tegen de inbrenging waarvan wel bezwaar is gemaakt, zijn buiten beschouwing gelaten.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] hebben in mei 2021 een perceel landbouwgrond (grasland) met kavel-nummer [kavelnummer] te [plaats] (hierna te noemen: ‘pachtkavel [kavelnummer] ’) gepacht van de provincie. De door partijen over en weer gesloten pachtovereenkomst is op 31 december 2023 geëindigd (productie 2, dagvaarding).
2.2.
Het melkveebedrijf van [eisers] is gevestigd aan de [adres] te [plaats] . Pachtkavel [kavelnummer] is ten opzichte van dit melkveebedrijf gelegen aan de overzijde van de [straatnaam] en werd door [eisers] gebruikt als grasland. Het gemaaide gras werd gevoerd aan de koeien van [eisers] . [eisers] hadden pachtkavel [kavelnummer] al sinds 2008 in gebruik, telkens op grond van de door hen met (onder)verpachters gesloten pachtovereenkomsten.
2.3.
De provincie heeft de per 2024 vrijgevallen landbouwgronden van de provincie, waaronder pachtkavel [kavelnummer] , door middel van een openbare verpachting aangeboden. De te verpachten kavels werden aan belangstellende agrarische ondernemers aangeboden conform de “Uitvoeringsnota Pacht 2024” (hierna: ‘de uitvoeringsnota’) (productie 3, dagvaarding). Belangstellenden konden hiervoor inschrijven. Inschrijving vond plaats door het “formulier belangstellingsregistratie pachtuitgifte provincie Limburg” van de provincie in te vullen en in te dienen. Op de pacht-uitgifte 2024 zijn de “Algemene voorwaarden belangstellingsregistratie Uitvoeringsnota Pacht 2024” (hierna: ‘AV’) van toepassing.
2.4.
In de uitvoeringsnota is op pagina 11 onder meer het volgende opgenomen:
“Op grond van het Didam arrest wijzigt de selectieprocedure en zijn objectieve, toetsbare en redelijke criteria opgesteld voor de toedeling van de aangeboden pachtgronden. De focus komt te liggen op een transparante en integrale benadering van de weging van de bijdrage aan de opgaven. De weging wordt gebaseerd en beoordeeld op basis van de status van de belangstellende ondernemer inde eco regeling van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid
. Daarbij isruimte voor maatwerk
, zoals bij huiskavels (…).”
2.5.
Ten aanzien van de selectiecriteria is op pagina 17 van de uitvoeringsnota bepaald:
“Bij de beoordeling tot het toedelen van de kavels worden de selectiecriteria in onderstaande volgordelijkheid gehanteerd en, ingeval van meerdere gelijkwaardige belangstellenden, stap voor stap doorlopen totdat er een enkele belangstellende resteert en er aan de betreffende partij wordt gegund.
Knock-out criterium
: Indien er sprake is vanhuiskavels of kavels die niet zelfstandig zijn te exploiteren
(ander criterium niet van toepassing) >> knock-out voor alle belangstelllenden, uitgezonderd de aangrenzende gebruiker (indien deze partij zich als belangstellende meldt in de procedure) en mits deze grond in de huidige verkavelingsstructuur ook al tot zijn beschikking heeft gestaan (op grond van gecombineerde opgave betreffende het jaar voorafgaand aan de uitgifte).
(…)
6.Selectiecriterium
: Selectie op basis van destatus volgens de eco regeling
van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid >> toedelen aan de belangstelllende met de hoogste status volgens de eco regeling. (…)”
2.6.
In de bij de uitvoeringsnota gevoegde bijlage 2 is het begrip ‘huiskavel’ als volgt gedefinieerd:
“Het samenstel van aaneengesloten percelen, erf met stallen en weilanden waarop beweiding plaats kan vinden, dat wordt begrensd door de percelen in gebruik bij derden of door niet overschrijdbare openbare wegen en waterwegen.”
2.7.
[eisers] hebben op 5 februari 2024, in verband met de pachtuitgifte van pachtkavel [kavelnummer] , door indiening van het voornoemde formulier (zie r.o. 2.3.) bij de provincie, hun belangstelling voor pachtkavel [kavelnummer] kenbaar gemaakt.
2.8.
Bij besluit van 8 maart 2024 heeft de provincie pachtkavel [kavelnummer] op grond van het zesde selectiecriterium gegund aan een inschrijver die de status goud had met betrekking tot de eco regeling. Ten aanzien van het 1e selectiecriterium (alsmede de selectiecriteria 2-5) is in het proces-verbaal van gunning (productie 3, provincie) vermeld dat deze niet van toepassing zijn.
2.9.
De provincie heeft bij e-mail van 13 maart 2024 te 19:03 uur [eisers] bericht dat de inschrijving van [eisers] niet heeft geleid tot toedeling van een kavel (productie 6, dagvaarding).
2.10.
In de uitvoeringsnota is onder 4.1.2 (pagina 19) alsmede in bijlage 1 onder B (pagina 37) bepaald:

20 Dagen na het bekendmaken van de uitslag van de selectieprocedure gaat de Provincie Limburg over tot het ondertekenen van pacht- dan wel huurovereenkomst met de winnende belangstellende, tenzij er in deze periode door een afgewezen belangstellende nog een kort geding procedure wordt gestart. Tot de beslissing op het kort geding wordt de pachtovereenkomst voor de kavel in kwestie niet gesloten.
Voorts is in de uitvoeringsnota in bijlage 1 onder B bepaald:

Door deel te nemen aan de belangstellingsregistratie stemt belanghebbende ermee in dat bij gebreke van het tijdig aanhangig maken van een kort geding procedure binnen de genoemde 20 dagen termijn, het recht vervalt om in rechte op te komen tegen de voorgenomen uitgifte, alsmede het recht vervalt op enige vorm van schadevergoeding.
2.11.
De advocaat van [eisers] heeft bij e-mail van 2 april 2024 te 15:22 uur (productie 7, dagvaarding) de provincie - naar aanleiding van de e-mail van 13 maart 2024 - bericht:

Zo dadelijk zend ik naar de rechtbank een verzoek toe voor het verkrijgen van een datum voor het houden van een kort geding naar aanleiding van uw onderstaande bericht aan cliënten (…). Indien er uwerzijds verhinderdata zijn, zo mag ik deze gaarne van u vernemen. (…)”.
2.12.
Diezelfde dag heeft de advocaat van [eisers] om 18:37 uur een e-mail aan de provincie gezonden (productie 7, dagvaarding), met als bijlage het bij de rechtbank ingediende formulier kort geding met concept dagvaarding.
2.13.
[eisers] hebben de provincie bij e-mail van 3 april 2024 te 12:18 uur bericht dat het in deze zaak te voeren kort geding zal worden gehouden op dinsdag 30 april 2024 om 14:30 uur (eveneens productie 7, dagvaarding). Het exploot houdende de originele dagvaarding met producties is door de gerechtsdeurwaarder op 15 april 2024 aan de provincie betekend.

3.Het geschil

[eisers]
3.1.
vorderen - samengevat, na wijziging van eis op de mondelinge behandeling - dat de provincie de voorlopige gunning van pachtkavel [kavelnummer] , gelegen aan de [straatnaam] te [plaats] , aan een derde belangstellende ongedaan maakt, met veroordeling van de provincie tot betaling aan [eisers] van de proceskosten en nakosten aan de zijde van [eisers] .
3.2.
Aan hun vordering [eisers] - samengevat - het volgende ten grondslag. Op grond van het eerste selectie-criterium opgenomen in 4.1.2 van de uitvoeringsnota (het knock-out criterium huiskavel) had de provincie pachtkavel [kavelnummer] (opnieuw) aan [eisers] moeten gunnen. Dit, omdat pachtkavel [kavelnummer] - gelet op de ligging van die kavel ten opzichte van het melkveebedrijf van [eisers] en ten opzichte van de aangrenzende, eveneens bij [eisers] in gebruik zijnde, percelen - heeft te gelden als een huiskavel. [eisers] hadden dit bij de belangstellingsregistratie voor de pachtuitgifte in 2021 ook al aangegeven. Omdat de provincie pachtkavel [kavelnummer] voorlopig heeft gegund aan een derde, zijn [eisers] op 2 april 2024 een kort geding (als bedoeld onder 4.1.2) van de uitvoeringsnota jegens de provincie gestart. Dit kort geding is, mede gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 3 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1087), tijdig aanhangig gemaakt, aldus [eisers] .
De provincie
3.3.
De provincie voert - samengevat – het volgende verweer:
- [eisers] hebben het kort geding niet binnen de in de uitvoeringsnota gestelde termijn van 20 dagen aanhangig gemaakt, zodat zij in hun vordering niet ontvankelijk zijn;
- pachtkavel [kavelnummer] is door de provincie terecht niet aangemerkt als een huiskavel, zodat de kavel met toepassing van het juiste selectiecriterium aan een derde is gegund;
- [eisers] hadden voorafgaand aan de toekenning van pachtkavel [kavelnummer] aan een derde aan de provincie kenbaar moeten maken dat zij het niet eens waren met het feit dat de kavel door de provincie niet als een huiskavel was aangemerkt; door dit niet te doen hebben zij hun recht om hierover te klagen, verwerkt.
3.4.
De provincie concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat op grond van hetgeen daaromtrent is bepaald in (bijlage 1 van) de uitvoeringsnota, de verliezende belangstellende binnen 20 dagen na de bekendmaking van de uitslag van de selectieprocedure tegen de voorlopige gunning van een pachtkavel aan de winnende belangstellende een kort geding (ex artikel 254 Rv) jegens de provincie aanhangig moet maken.
4.2.
In het licht van die bepalingen, alsmede gelet op het feit dat de provincie uiterlijk op 15 mei 2024 pachtkavel [kavelnummer] definitief aan de winnende belangstellende wil gunnen, hebben [eisers] een voldoende spoedeisend belang bij de in dit kort geding gevorderde voorziening.
Tijdigheid aanhangig maken kort geding
4.3.
Het meest verstrekkende verweer van de provincie is dat het kort geding te laat aanhangig is gemaakt, nu de dagvaarding niet uiterlijk op 2 april 2024 is uitgebracht, zodat daarmee het recht van [eisers] is vervallen om op te komen tegen de voorgenomen gunning aan een derde.
4.4.
[eisers] hebben dit verweer terecht betwist op grond van de navolgende feiten en rechtspraak van de Hoge Raad.
- de feiten
4.5.
De provincie heeft op 13 maart 2024 om 19:03 uur per e-mail het bericht verzonden dat pachtkavel [kavelnummer] niet aan [eisers] is toegekend. De stelling van [eisers] , dat zij de ontvangst van ambtelijke stukken ’s-avonds om 19:03 uur niet behoefden te verwachten en dat het er om die reden voor moet worden gehouden dat zij die stukken eerst op 14 maart 2014 hebben ontvangen, is door de provincie niet betwist. Dat brengt mee dat bij de vaststelling van de in de (bijlage van de) uitvoeringsnota genoemde termijn van 20 dagen, 14 maart 2024 tussen partijen heeft te gelden als de datum van de bekendmaking van de uitslag. Binnen de termijn van 20 dagen na de dag van de bekendmaking diende onderhavig kort geding door [eisers] aanhangig te worden gemaakt. Dit maakt dat 3 april 2024 de einddatum van de 20-dagen-termijn is, namelijk 15 maart 2024 tellende als dag één na de bekendmaking, daarbij optellende de overige negentien dagen.
4.6.
De advocaat van [eisers] heeft op 2 april 2024, en daarmee binnen de termijn, een aanvraag (als bedoeld in artikel 254 lid 2 Rv) ingediend bij deze voorzieningenrechter, onder bijvoeging van een conceptdagvaarding. Voorts heeft hij op 2 april 2024 een e-mail aan de provincie gezonden, met als bijlage het bij de rechtbank ingediende formulier kort geding met die conceptdagvaarding. De advocaat van [eisers] heeft op 3 april 2024, en dus ook binnen de 20-dagen-termijn, de provincie de dag en het tijdstip van de mondelinge behandeling in kort geding meegedeeld. Het exploot houdende de originele dagvaarding met producties is uiteindelijk door de deurwaarder op 15 april 2024 aan de provincie betekend.
-
het toetsingskader
4.7.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 3 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1087) geoordeeld dat, hoewel naar de letter van de wet artikel 125 Rv jo. artikel 78 Rv ook van toepassing is op het kort geding, de artikelen 125-127 Rv en 249-250 Rv niet van (overeenkomstige) toepassing zijn in kort geding in eerste aanleg. De relevante overwegingen van de Hoge Raad luiden als volgt:
3.3.2
Het kort geding heeft echter als spoedprocedure die mede wordt gekenmerkt door een flexibele procesvoering en die is gericht op een spoedige en efficiënte afdoening van het geschil tussen partijen, een eigen karakter, dat onder meer tot uitdrukking komt in de bijzondere bepalingen van de art. 254-259 Rv over de procesvoering. Dit eigen karakter brengt mee dat het kort geding in eerste aanleg wordt beheerst door eigen processuele regels die weliswaar, voor zover mogelijk en in de praktijk bruikbaar, zijn geënt op de wettelijke regeling van de bodemprocedure, maar daarvan toch in diverse opzichten afwijken.
3.3.3
De bepaling van art. 125 lid 1 Rv, dat het geding aanhangig is vanaf de dagvaarding, leent zich niet voor toepassing op het kort geding in eerste aanleg omdat de eiser eerst aan de voorzieningenrechter een dag en een uur dient te vragen voor de behandeling van het kort geding (art. 254 leden 2 en 3 Rv) en niet steeds een dagvaarding behoeft te worden uitgebracht (art. 255 leden 2 en 3 Rv).
3.3.4
Het kort geding in eerste aanleg kent in zoverre een eigen regeling dat volgens het Procesreglement - een landelijk geldende rechtersregeling omtrent de uitoefening van de wettelijke bevoegdheden en taken van in kort geding in eerste aanleg rechtsprekende rechters - voordat een dagvaarding wordt uitgebracht, door de advocaat van de eiser een aanvraag (als bedoeld in art. 254 lid 2 Rv) wordt ingediend bij de voorzieningenrechter (art. 2.2 Procesreglement), onder bijvoeging van een (concept)dagvaarding (art. 2.3 Procesreglement). Na ontvangst van de aanvraag wordt de zaak ter griffie ingeschreven en wordt daaraan een zaak- en kortgedingnummer toegekend (art. 3.1 Procesreglement).De voorzieningenrechter bepaalt zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag, dag en tijdstip van de terechtzitting (art. 3.2 Procesreglement).De voorzieningenrechter meldt de dag en het tijdstip die hij voor de terechtzitting heeft bepaald en het aan de zaak toegekende zaak- en kortgedingnummer, zo spoedig mogelijk aan de advocaat van de eisende partij.De eisende partij deelt uiterlijk twee dagen na ontvangst van de dagbepaling de dag en het tijdstip van de terechtzitting mee aan de gedaagde partij en zendt haar de conceptdagvaarding toe (art. 3.3 Procesreglement).
3.3.5
Aangezien dus in de regel al voordat de dagvaarding wordt uitgebracht, aan de gedaagde mededeling wordt gedaan van het voorgenomen kort geding, alsmede van de datum en het tijdstip van behandeling daarvan, en hij van de inhoud van de conceptdagvaarding op de hoogte is gesteld, is de zaak aanhangig zodra de zojuist bedoelde mededeling is gedaan, dan wel de dagvaarding is uitgebracht.
4.8.
Uit deze uitspraak volgt dus dat onderhavig kort geding aanhangig was vanaf de mededeling van het voorgenomen kort geding alsmede van de datum en het tijdstip van behandeling ervan. Vaststaat dat de gemachtigde van [eisers] die mededeling heeft gedaan op 3 april 2024 en dat de provincie toen ook al van de inhoud van de conceptdagvaarding op de hoogte was. Slotsom is dus dat dit kort geding tijdig door [eisers] aanhangig is gemaakt. Het meest verstrekkende verweer van de provincie wordt derhalve verworpen.
Het begrip huiskavel en de toepassing van de selectiecriteria
4.9.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of de vordering van [eisers] in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande het volgende.
4.10.
Volgens [eisers] is pachtkavel [kavelnummer] een huiskavel in de zin van de uitvoeringsnota, zodat deze kavel op grond van het eerste selectiecriterium aan hen had moeten worden toegekend. Daartoe voeren zij aan dat in de uitvoeringsnota de huiskavel is omschreven als een samenstel van aaneengesloten percelen dat wordt begrensd door percelen in gebruik bij derden of door niet overschrijdbare wegen. Pachtkavel [kavelnummer] , zo stellen [eisers] voorts, vormt een aaneengesloten perceel met het [eisers] toebehorende perceel aan de [adres] vanwaar hij zijn bedrijf uitoefent. Weliswaar worden het perceel [adres] en pachtkavel [kavelnummer] doorsneden door de [straatnaam] , maar deze openbare weg is overschrijdbaar zodat de ligging van deze weg, gezien de definitie van huiskavel in de uitvoeringsnota, er niet aan in de weg staat dat pachtkavel [kavelnummer] behoort tot zijn huiskavel.
4.11.
De provincie heeft als verweer gevoerd dat pachtkavel [kavelnummer] geen huiskavel is in de zin van de uitvoeringsnota. In de uitvoeringsnota is bepaald, aldus de provincie, dat zij beleidsvrijheid heeft bij de beoordeling of zij een kavel al dan niet als huiskavel aanmerkt. Volgens haar moet bij de beantwoording van de vraag of pachtkavel [kavelnummer] al dan niet een huiskavel is, niet alleen de definitie ervan in de uitvoeringsnota worden betrokken, maar ook de betekenis die door de overheid in andere bronnen aan het begrip huiskavel wordt gegeven. De provincie heeft in verband hiermee verwezen naar de website www.infomil.nl en naar de website van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Gezien de feitelijke situatie (pachtkavel [kavelnummer] wordt van de huiskavel van [eisers] gescheiden door een openbare weg) en het gebruik van de term huiskavel door de overheid in andere bronnen, heeft de provincie binnen de haar toekomende beleidsruimte kunnen oordelen dat pachtkavel [kavelnummer] geen huiskavel is. Bij het aanbod tot pachtuitgifte is pachtkavel [kavelnummer] door de provincie dan ook uitdrukkelijk niet als huiskavel aangemerkt. Dat blijkt uit de omschrijving van het perceel die aan belangstellende beschikbaar werd gesteld (productie bij pleitnota van de provincie).
4.12.
Hieromtrent overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In de uitvoeringsnota is als kenmerk van een huiskavel onder meer opgenomen dat het betreft ‘een samenstel van aaneengesloten percelen, erf met stallen en weilanden’. Partijen hebben ter zitting desgevraagd beiden verklaard dat onder ‘erf’ moet worden begrepen het agrarisch bouwvlak waarop de bedrijfswoning is gevestigd. De bewoordingen die aldus in de definitie worden gebruikt, brengen mee dat pachtkavel [kavelnummer] , die onbebouwd is, niet onder de in de uitvoeringsnota gehanteerde definitie van de huiskavel valt. Voor zover s* heeft willen betogen dat een door de provincie aangeboden losse onbebouwde kavel die op het moment van die aanbieding nog deel uitmaakt van een huiskavel van een gebruiker, in de bewoordingen van de uitvoeringsnota ook zelfstandig een huiskavel vormt, wordt dat betoog verworpen.
4.13.
Uit hetgeen beide partijen ter zitting hebben gesteld, volgt echter wel dat zij allebei van oordeel zijn dat ook een onbebouwde kavel bij de toepassing van de selectiecriteria als huiskavel kan worden aangemerkt. Met de provincie is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit de uitvoeringsnota (pagina 11, zie citaat in r.o. 2.4)) volgt dat de provincie beoordelingsvrijheid heeft bij de beantwoording van de vraag of een uit te geven (onbebouwd) perceel al dan niet als huiskavel wordt aangemerkt. Omdat het begrip huiskavel in de selectieprocedure geldt als (eerste) knock-outcriterium, terwijl de selectieprocedure op objectieve en redelijke criteria dient plaats te vinden, is voor een kwalificatie van een perceel tot huiskavel slechts dan plaats indien dit op objectieve gronden gerechtvaardigd is. De provincie heeft in dit verband onbetwist gesteld dat zij bij de invulling van het begrip huiskavel mede aansluiting heeft gezocht bij de omschrijving van het begrip huiskavel door de VNG, die de huiskavel omschrijft als de gronden die direct grenzen aan het agrarisch bouwvlak waarop de bedrijfswoning zich bevindt en daarmee in verbinding staan. Van de zijde van [eisers] is niet gesteld dat het gebruik van deze omschrijving in redelijkheid niet aanvaardbaar zou zijn. Tussen partijen staat verder vast dat (i) de huiskavel van [eisers] en pachtkavel [kavelnummer] worden gescheiden door de [straatnaam] en dat (ii) pachtkavel [kavelnummer] voor derden toegankelijk is en dus ook zelfstandig door derden te bewerken is. In het licht van de gehanteerde omschrijving en de hier genoemde omstandigheden, heeft de provincie naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen oordelen dat pachtkavel [kavelnummer] niet zodanig is verbonden met de huiskavel van [eisers] dat ook pachtkavel [kavelnummer] moet worden aangemerkt als een huiskavel. Dat betekent dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat provincie in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat pachtkavel [kavelnummer] in het kader van de uitgifte niet als huiskavel wordt aangemerkt en dat het eerste selectiecriterium bij de toedeling van pachtkavel [kavelnummer] niet van toepassing was. Het dienaangaande gevoerde verweer van de provincie slaagt dus en de stelling van [eisers] dat op grond van het eerste selectiecriterium pachtkavel [kavelnummer] aan hem had moeten worden gegund, wordt verworpen. De slotsom is dan ook dat de vordering van [eisers] dient te worden afgewezen.
4.14.
Gezien dit oordeel behoeft het verweer van de provincie dat [eisers] hun bezwaar tegen het niet kwalificeren van pachtkavel [kavelnummer] als een huiskavel voor de toekenning van het perceel kenbaar hadden moeten maken, geen bespreking meer behoeft.
Proceskosten
4.15.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van de provincie betalen. De proceskosten van de provincie worden begroot op:
- griffierecht
688,00;
- salaris advocaat
1.107,00;
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing);
totaal
1.973,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven en is in het openbaar uitgesproken.
CM