ECLI:NL:RBLIM:2024:2469

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
ROE 22/2852
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde rijgeschiktheidsonderzoek en schorsing rijbewijs zonder voldoende bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. T. van Nimwegen, en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarbij hem een (medisch) rijgeschiktheidsonderzoek was opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs tijdelijk was geschorst. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.

De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had geconcludeerd dat er een vermoeden van ongeschiktheid bestond. De informatie waarop verweerder zijn besluit baseerde, was afkomstig van een verklaring van de zus van eiser en was niet door de politie nagetrokken. De rechtbank stelde vast dat er geen eigen waarnemingen van de politie waren die het vermoeden van ongeschiktheid konden onderbouwen. Eiser had bovendien een psychiater geraadpleegd die concludeerde dat hij rijgeschikt was.

De rechtbank concludeerde dat de schorsing van het rijbewijs ook onterecht was, omdat deze was gebaseerd op dezelfde onvoldoende onderbouwde feiten. De rechtbank heeft het primaire besluit herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.998,00, en moet het griffierecht van € 184,00 worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/2852

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T. van Nimwegen),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: drs. M.M. van Dongen).

Inleiding

1. Bij besluit van 18 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een
(medisch) rijgeschiktheidsonderzoek opgelegd. Daarnaast heeft verweerder de geldigheid
van het rijbewijs van eiser (tijdelijk) geschorst. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.1.
Met het bestreden besluit van 21 november 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht een rijgeschiktheidsonderzoek aan eiser heeft opgelegd. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of verweerder de geldigheid van het rijbewijs van eiser terecht (tijdelijk) heeft geschorst. De rechtbank doet dit aan de hand van de door eiser in deze procedure aangevoerde argumenten, de zogenaamde beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten. Verweerder heeft van de Politie Eenheid Limburg, District Noord en Midden-Limburg (de politie) een mededeling ontvangen dat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs vereist en verstrekt is. [1]
4.1.
Uit de mededeling blijkt dat dit vermoeden is ontstaan, omdat er duidelijke aanwijzingen bestaan dat eiser lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt.
Zo hebben inmiddels meerdere instanties melding gemaakt van dreigende en intimiderende berichten van eiser. Daarnaast stalkt eiser zijn ouders en zus en verwijt hun diverse zaken. Eiser bestookt zijn ouders met e-mails, waarin hij schrijft dat hij hevige pijn heeft op de borst, last heeft van hartkloppingen, tintelingen in beide armen en hevig zweten. De ouders van eiser zouden hem de dood injagen, door niet op zijn eisen in te gaan. Eiser meent recht te hebben op financiële steun (in de vorm van een auto) van zijn ouders, aldus de politie.
5. Naar aanleiding van de mededeling heeft verweerder aan eiser een (medisch) rijgeschiktheidsonderzoek opgelegd en de geldigheid van het rijbewijs (tijdelijk) geschorst. Verweerder twijfelde op basis van de van de politie verkregen informatie namelijk aan eisers geestelijke geschiktheid om auto te rijden wegens ernstig gestoord inzicht of gedrag.
6. Eiser voert aan dat geen sprake is van een vermoeden van ongeschiktheid. In de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) is namelijk bepaald dat een vermoeden van ongeschiktheid wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden, die kunnen blijken uit eigen waarnemingen of gegevens afkomstig van de politie, uit gegevens van de Officier van Justitie dan wel uit door de politie nagetrokken gegevens uit andere bron. Daarvan is in dit geval geen sprake. De door de politie in de mededeling opgenomen informatie is namelijk niet door de politie zelf waargenomen of van de Officier van Justitie afkomstig, maar van de zus van eiser. Nergens blijkt uit dat de politie deze informatie heeft nagetrokken. Bovendien kan daaruit niet worden afgeleid dat sprake is van ernstig gestoord inzicht of gedrag. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State (de Afdeling) [2] wordt als ernstig gestoord inzicht of gedrag namelijk gekwalificeerd gedrag dat ernstig afwijkt of in hoge mate niet passend is in de betreffende situatie. Gelet op de complexe voorgeschiedenis tussen eiser en zijn familie - die in de mededeling slechts eenzijdig wordt belicht - kan niet worden gesteld dat het gedrag van eiser in de betreffende situatie in hoge mate niet passend is. De psychiater, die eiser inmiddels onderzocht heeft en geconcludeerd heeft dat eiser rijgeschikt is, heeft dit ook bevestigd, door in het advies tevens op te merken dat het hem uit de verkregen informatie niet duidelijk is waarom er bij eiser getwijfeld wordt aan zijn rijgeschiktheid.
7. Verweerder voert aan dat de feiten en omstandigheden, zoals opgenomen in de mededeling, blijken uit eigen waarnemingen en/of gegevens afkomstig van de politie (de stopgesprekken en mutaties) en uit informatie die door de politie is verkregen uit andere bronnen, zoals van een familielid van eiser. Volgens verweerder hoeft de door de politie ontvangen informatie uit andere bronnen niet te worden nagetrokken. Tezamen met de gegevens afkomstig van de politie, blijkt daaruit namelijk voldoende dat sprake is van een vermoeden van ongeschiktheid [3] . Dat het gedrag van eiser passend is, heeft eiser bovendien niet toegelicht en/of onderbouwd, terwijl er voorafgaand aan de mededeling slechts een vermoeden van ongeschiktheid vereist is. Het opgelegde onderzoek is juist bedoeld om vervolgens tot een definitief oordeel over die (on)geschiktheid te komen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat sprake is van een vermoeden van ongeschiktheid. Verweerder heeft dan ook ten onrechte een (medisch) rijgeschiktheidsonderzoek aan eiser opgelegd. De informatie, zoals opgenomen in de mededeling, is namelijk enkel gebaseerd op een verklaring van de zus van eiser. Die verklaring is opgenomen in het mutatierapport in de bijlage bij de mededeling. Dit betreft informatie uit een andere bron, die door de politie dus had moeten worden nagetrokken. [4] Dat deze informatie is nagetrokken, is de rechtbank echter niet gebleken.
8.1.
Dat (daarnaast) sprake is van eigen waarnemingen van de politie kan uit het mutatierapport ook niet worden afgeleid. Dat diverse gesprekken hebben plaatsgevonden betreft namelijk ook een (deel van de) verklaring van de zus van eiser. Door de politie daarover opgestelde documenten (zoals een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal of een mutatierapport) heeft de rechtbank in het dossier niet aangetroffen. Uit de in het mutatierapport genoemde registratienummers kan ook niet worden afgeleid dat daarin informatie over eiser is opgenomen die afkomstig is en dus gebaseerd is op eigen waarnemingen van de politie. De diverse registratienummers en de (zeer beperkte) toelichting daarop is niet concreet en de bij die registratienummers behorende documenten zijn ook niet bijgevoegd. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd bovendien verklaard ook niet bekend te zijn met de inhoud van de (stop)gesprekken en de documenten behorende bij de registratienummers. Vast staat dus dat verweerder zich enkel en alleen gebaseerd heeft op de mededeling en de daaraan ten grondslag liggende, niet nagetrokken verklaring van de zus van eiser en dat verweerder daaraan diverse niet geverifieerde conclusies heeft verbonden.
8.2.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat, indien de informatie wel nagetrokken zou zijn, op de verklaring van de zus geen vermoeden van ongeschiktheid kan worden gebaseerd. Weliswaar mag verweerder bij de beoordeling over de geestelijke geschiktheid van eiser ook gedragingen betrekken die niet als verkeersgedragingen kunnen worden aangemerkt. Die gedragingen moeten dan wel kunnen duiden op de geestelijke ongeschiktheid voor het besturen van een motorvoertuig. De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3587, waarin sprake was van (een vermoeden van) verwardheid, afwijkende waarnemingen en/of waanbeelden. Daarvan is in dit geval echter geen sprake, althans daarvan is de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom het gedrag van eiser zou kunnen leiden tot verkeersonveilige situaties. Dat geldt te meer nu het gedrag van eiser specifiek verband houdt met het conflict tussen hem en zijn familie en enkel verbaal (en dus niet fysiek) van aard is. Daarnaast heeft eiser dergelijk gedrag nog nooit tegenover anderen dan zijn familie en/of in het verkeer geuit.
9. Nu van een vermoeden van ongeschiktheid geen sprake is, heeft verweerder de geldigheid van het rijbewijs van eiser ook ten onrechte geschorst. Verweerder heeft aan die schorsing namelijk dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd, die volgens hem ook hebben geleid tot het vermoeden van rijongeschiktheid. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat die feiten en omstandigheden onvoldoende zijn voor een vermoeden, terwijl voor een schorsing (verdergaande) duidelijke aanwijzingen vereist zijn dat eiser niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs verstrekt, zoals bijvoorbeeld een (medische) aandoening. [5] Verweerder heeft dergelijke, duidelijke aanwijzingen niet gesteld en daarvan is de rechtbank ook niet gebleken.
10. Eiser heeft verder nog aangevoerd dat het besluit van verweerder vooringenomen is. Nu het rijgeschiktheidsonderzoek om die hiervoor genoemde redenen onterecht aan eiser is opgelegd en het rijbewijs van eiser ook ten onrechte (tijdelijk) is geschorst en het beroep van eiser dus gegrond is, behoeft deze beroepsgrond geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat verweerder - gelet op het voorgaande - aan eiser ten onrechte een rijgeschiktheidsonderzoek heeft opgelegd en de geldigheid van het rijbewijs ten onrechte (tijdelijk) heeft geschorst. Omdat ook het primaire besluit berust op een onvoldoende feitelijke grondslag ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van eiser tegen dat besluit gegrond te verklaren, dat besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
12. Nu het beroep van eiser gegrond is, ziet de rechtbank ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Dat geldt ook voor de proceskosten in bezwaar, omdat het primaire besluit wordt herroepen.
12.1.
Eiser heeft zich in bezwaar én beroep laten bijstaan door een gemachtigde. De kosten stelt de rechtbank dan ook vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op € 2.998,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde van € 624,00 per punt en een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde van € 875,00 per punt en een wegingsfactor 1). Daarnaast dient verweerder het griffierecht aan eiser te vergoeden ter hoogte van € 184,00.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.998,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.C. Mellendijk-Leinders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
16 mei 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 16 mei 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994).
2.Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI1829.
3.Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3587.
4.Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling.
5.Op grond van artikel 5, aanhef en onder c, van de Regeling.