ECLI:NL:RBLIM:2024:2191

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
ROE 23/2036
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag eenmalige energietoeslag 2023 door college van burgemeester en wethouders van Maastricht

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor eenmalige energietoeslag 2023 beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser had zijn aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, maar deze werd afgewezen op basis van het inkomen van eiser, dat volgens het college te hoog was. De rechtbank bevestigt dat het inkomen van eiser in februari 2023 hoger was dan 120% van de geldende bijstandsnorm, zoals vastgelegd in de Beleidsregel tegemoetkoming energiekosten studenten gemeente Maastricht 2022/2023.

De rechtbank legt uit dat de stelling van eiser, dat de maximale leencapaciteit bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) niet als inkomen mag worden meegeteld, niet opgaat. De rechtbank stelt vast dat de wetgeving vereist dat studenten hun leencapaciteit maximaal benutten en dat het inkomen uit studiefinanciering in aanmerking moet worden genomen. Eiser's argument dat de ouderbijdrage niet als inkomen mag worden meegeteld, omdat dit zou leiden tot dubbeltelling, wordt eveneens verworpen. De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen, omdat het inkomen van eiser te hoog was en er geen dringende redenen waren om van de Beleidsregels af te wijken.

De uitspraak is gedaan door rechter mr. I.C.A. Wilschut, in aanwezigheid van griffier mr. K.M.A.W. Kusters-van Mulken, en is openbaar uitgesproken op 29 april 2024. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/2036

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.C.L.L. Steeghs),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, het college
(gemachtigde: mr. E. van der Zwet).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor eenmalige energietoeslag 2023.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 11 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 juli 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Standpunten van partijen

2. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de eenmalige energietoeslag dient te worden afgewezen, omdat het inkomen van eiser in de peildatum februari 2023 hoger is dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, zoals neergelegd in de speciaal voor studenten opgestelde Beleidsregel tegemoetkoming energiekosten studenten gemeente Maastricht 2022/2023 (hierna: de Beleidsregel voor studenten).
2.1.
Eiser heeft aangevoerd dat hij wel recht heeft op de energietoeslag. De maximale leencapaciteit voor studenten aan het wetenschappelijk onderwijs (Wo) bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) mag niet meetellen als inkomen voor het bepalen van de inkomensgrens voor de tegemoetkoming in de energiekosten. Als de maximale leencapaciteit wel meetelt als inkomen dan mag de bijdrage van zijn ouders niet worden meegeteld, omdat dan sprake is van dubbeltelling. Eiser wordt ook ongelijk behandeld als student aan het Wo in vergelijking met studenten aan het middelbaar beroepsonderwijs (Mbo) voor wat betreft de maximale leencapaciteit bij DUO.

Beoordelingskader

3. Het beoordelingskader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Wat beoordeelt de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag van eiser voor de eenmalige energietoeslag 2023 mocht afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het inkomen van eiser
5. De rechtbank stelt vast dat in de Beleidsregels aansluiting is gezocht bij het inkomensbegrip in de artikelen 31 en 32 van de Participatiewet (PW).
5.1.
Niet in geschil is dat de inkomensgrens 120% bedraagt van € 1.135,88 = € 1.363,06 per maand.
5.1.1.
De aanvraag van eiser dateert van 19 maart 2023, dus het inkomen van februari 2023 is het uitgangspunt bij de berekening. Eiser heeft bankafschriften overgelegd van deze maand. Daaruit en uit informatie van DUO blijkt dat eiser beschikt dan wel kan beschikken over het volgende inkomen per maand:
  • studiefinanciering: € 957,87
  • bijdrage ouders: € 150,00
  • kamerverhuur:
€ 1.517,87
5.1.2.
Niet in geschil is dat het maximale bedrag dat eiser kan lenen bij DUO voormeld bedrag is. Het uitgangspunt van artikel 33, tweede lid, van de PW is dat het inkomen uit studiefinanciering in aanmerking wordt genomen naar het van toepassing zijnde normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, genoemd in artikel 3.18 van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Dit artikel is van dwingend recht. [1] Dat betekent dat het college bij het maken van beleid hiervan dus niet mag afwijken. Hieruit volgt dat van een student mag worden verlangd dat de leenmogelijkheid maximaal wordt benut. Volgens vaste rechtspraak [2] moet een lening op grond van artikel 15 van de Pw in het kader van de studiefinanciering worden beschouwd als een voorliggende voorziening. [3] Het gaat er dan om dat een student redelijkerwijs kán beschikken over het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, ook al ontving de student dat bedrag feitelijk niet. [4] Het niet afsluiten van een (aanvullende) lening mag niet worden afgewenteld op de bijstand, dat immers een laatste vangnet is. Dat het afsluiten van zo'n lening ertoe leidt dat de schulden van eiser toenemen, doet er niet aan af dat hij wel redelijkerwijs over het bedrag van de lening kon beschikken en daarmee in zijn levensonderhoud, inclusief de toenemende energiekosten kon voorzien. Daarbij maakt het geen verschil dat in het geval van eiser de basisbeurs ook een lening betreft, hoe vervelend dit ook is voor eiser.
5.2.
Eiser heeft aangevoerd dat naast het normbedrag niet ook nog volledig de bijdrage van de ouders als inkomen kan worden meegeteld, omdat dan sprake is van een dubbeltelling. Eiser heeft er in dat kader op gewezen, dat het normbedrag van € 957,87 bestaat uit een deel basisbeurs/-lening en een deel maximale aanvullende beurs/lening
of veronderstelde ouderlijke bijdrage(ad € 416,00). Dit betoog slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5.2.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit de Wsf 2000 volgt dat de hoogte van de aanvullende beurs in de eerste plaats afhangt van de hoogte van het inkomen van de ouders van de studerende. De wet spreekt van een veronderstelde ouderlijke bijdrage. Het bedrag dat de ouders geacht worden te kunnen bijdragen wordt als korting gezien op de maximale aanvullende beurs die de studerende van de DUO kan krijgen. Is die korting nihil dan krijgt de studerende van de DUO de maximale aanvullende beurs. Is die korting maximaal dan krijgt de studerende van de DUO geen aanvullende beurs. Het is een glijdende schaal. [5] Dit laat echter onverlet dat een studerende ook het bedrag dat door de veronderstelde ouderlijke bijdrage is gekort op de aanvullende beurs, vervolgens
in zijn geheelkan aanvragen bij wijze van rentedragende lening. [6] De uitdraai van de website van DUO die het college ter zitting overhandigde, ziet hierop. De stelling van het college dat naast de veronderstelde ouderbijdrage het volledige normbedrag kan worden geleend, is dus correct en volgt uit de systematiek van de Wsf 2000. Dit betekent dus dat het gehele normbedrag geleend kan worden en dat betekent weer dat voor het gehele normbedrag sprake is van een voorliggende voorziening. Dat brengt met zich dat het bedrag dat de ouders bijdragen nog als inkomen daar bovenop mag worden geteld, zonder dat sprake is van een dubbeltelling.
5.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het inkomen van eiser te hoog was. Zoals bij elke regeling waarbij een inkomensgrens wordt gehanteerd, zullen er altijd gevallen zijn waarbij de grens (in lichte mate) wordt overschreden. Ergens moet nu eenmaal een grens worden gehanteerd en het college heeft die gesteld op 120% van de bijstandsnorm. Dat is niet onredelijk. Het college hoefde in de mate van overschrijding op zichzelf geen aanleiding te zien om de aanvraag te honoreren.
Onderscheid
6. Voor zover met betrekking tot het door eiser bedoelde onderscheid tussen studenten en anderen die elders een lening zouden kunnen krijgen al sprake zou zijn van onderscheid tussen gelijke gevallen, is de wetgever met het door artikel 15 van de PW ontstane onderscheid binnen de door hem toekomende beoordelingsmarges gebleven. De PW fungeert als sluitstuk van de sociale zekerheid. Dit brengt onder meer mee dat indien er een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de PW is, geen recht op algemene bijstand bestaat. Artikel 15 van de PW geldt voor iedereen die een beroep doet op algemene bijstand op grond van de PW - en in het verlengde daarvan ook de energietoeslagen, waarin gemeentes hebben verwezen naar de PW, zoals hier het geval is. Dat degene voor wie er een voorliggende voorziening is niet in aanmerking komt voor in dit geval een toeslag en degene voor wie er geen voorliggende voorziening is wel, berust dan ook op een keuze van de wetgever waarvan niet met recht kan worden gezegd dat die ‘manifestly without reasonable foundation’ is. [7]
6.1.
Waar eiser stelt dat hij ongelijk wordt behandeld als student aan het Wo in vergelijking met studenten aan het Mbo voor wat betreft de maximale leencapaciteit bij DUO, komt dat onderscheid voort uit het feit dat de maximale studiefinanciering voor deze groepen niet gelijk is. Dat dát onderscheid in de Wsf 2000 op zichzelf ook niet gerechtvaardigd is, heeft eiser onvoldoende onderbouwd gesteld.
Hardheidsclausule
7. De rechtbank is van oordeel dat het college voorts evenmin toepassing heeft hoeven geven aan de hardheidsclausule, nu de rechtbank niet is gebleken van dringende redenen om af te wijken van de Beleidsregels. Ook is de rechtbank niet gebleken van omstandigheden, die het college aanleiding hadden moeten geven op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af te wijken van de Beleidsregels.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de aanvraag van eiser voor een eenmalige energietoeslag 2023 heeft mogen afwijzen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.C.A. Wilschut, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.A.W. Kusters-van Mulken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2024.
Griffier
rechter

Is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 29 april 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Beoordelingskader

In artikel 31, eerste lid, van de PW is bepaald dat tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
In artikel 33, tweede lid, van de PW is bepaald dat het inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 in aanmerking wordt genomen naar het van toepassing zijnde normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, genoemd in artikel 3.18 van de Wsf 2000 en, indien een toeslag als bedoeld in artikel 3.5 van die wet is toegekend, het bedrag aan toeslag, genoemd in artikel 3.18 van die wet.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is bepaald dat de alleenstaande of het gezin, onverminderd paragraaf 2.2, recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
In artikel 35, vierde lid, van de PW is bepaald dat in afwijking van het eerste lid tot en met 30 juni 2023 bijzondere bijstand ook aan een alleenstaande of een gezin kan worden verleend in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat wordt nagegaan of die alleenstaande of dat gezin in dat jaar een sterk gestegen energierekening had.
Om te beoordelen of iemand wel of niet in aanmerking komt voor een eenmalige energietoeslag 2023, heeft verweerder de Beleidsregel voor studenten opgesteld. De Beleidsregel geldt van 14 januari 2023 tot en met heden.
Op grond van artikel 1 van de Beleidsregels wordt, voor zover hier van belang, verstaan onder:
  • de wet: de PW;
  • bijstandsnorm: de toepasselijke bijstandsnorm voor een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwden als bedoeld in artikel 20, eerste en tweede lid onder c en de artikelen 21, 23 en 24 van de wet;
  • student: een persoon van 21 jaar of ouder die onderwijs volgt in het kader van het Wo, Hbo of Mbo en in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;
  • inkomen: het inkomen zoals omschreven in artikel 32 van de wet, onder aftrek van hetgeen op grond van artikel 31 lid 2 van de wet niet tot de middelen wordt gerekend. Bij inkomen op grond van de Wsf 2000 of op grond van een buitenlandse studiebeurs wordt aangesloten bij artikel 33 lid 2 van de wet; er wordt uitgegaan van het maximale bedrag dat bij DUO voor levensonderhoud kan worden verkregen dan wel geleend, inclusief de eenoudertoeslag indien van toepassing;
  • peildatum: datum van aanvraag;
  • peilmaand: de kalendermaand voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag wordt ingediend.
Op grond van artikel 3 van de Beleidsregel is de tegemoetkoming 2022/2023 bedoeld voor studenten met een (gezamenlijk) inkomen tot 120% van de toepasselijke bijstandsnorm die wonen in een zelfstandige woonruimte. Een zelfstandige woning kan bestaan uit een Eenkamer- of een Meerkamerwoning.
Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel verstrekt het college een tegemoetkoming aan een huishouden uit de doelgroep, benoemd in artikel 3, als voldaan wordt aan deze voorwaarde dat het (gezamenlijk) inkomen in de peilmaand niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Beleidsregel wordt het recht op tegemoetkoming vastgesteld op de peildatum en geldt het voor 2022/2023. Een huishouden heeft recht op maximaal één tegemoetkoming in 2022/2023.
Op grond van artikel 4, derde lid, van de Beleidsregel, voor zover hier van belang, wordt indien het inkomen in de peilmaand in 2023 hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm, in afwijking van het tweede lid, voor de beoordeling van de aanvraag als peilmaand aangemerkt de kalendermaand in de periode vanaf oktober 2022 tot en met december 2022 waarin het inkomen van de student-aanvrager lager was dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregel is het in aanmerking te nemen (gezamenlijke) inkomen het netto-inkomen exclusief het gereserveerde vakantiegeld dat wordt afgezet tegen 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. De kostendelersnorm wordt buiten beschouwing gelaten.
Op grond van artikel 3.8 van de Wsf 2000 is de hoogte van de aanvullende beurs het maximumbedrag van de aanvullende beurs, genoemd in artikel 3.18, minus de veronderstelde ouderlijke bijdrage die wordt berekend ingevolge de artikelen 3.9 tot en met 3.13.
Op grond van artikel 3.16 van de Wsf 2000 wordt het verschil tussen het maximale bedrag van de aanvullende beurs en de voor een student berekende aanvullende beurs aan hem op aanvraag als een aanvullende lening toegekend.
Op grond van artikel 3.18, overzicht 1, van de Wsf 2000 gold als normbedrag voor de uitwonende student van het hoger onderwijs € 957,87.
In artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 9 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1787.
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:1787.
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2021:2523.
4.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2022:867, rechtsoverweging 4.4.
5.Zie de artikelen onder paragraaf 3.3. van de Wsf 2000, ‘bijdrage ouders’.
6.Dit volgt uit artikel 3.16 van de Wsf 2000.
7.Zie de uitspraak van de CRvB van 12 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1602