ECLI:NL:RBLIM:2024:2141

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
ROE 24/2287
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woning op basis van Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, die samen met haar drie kinderen in de woning woont, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Roermond om haar woning te sluiten voor de duur van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had besloten tot sluiting omdat er in de woning een handelshoeveelheid soft- en harddrugs was aangetroffen, evenals wapens en contant geld. De voorzieningenrechter oordeelt dat het spoedeisend belang aanwezig is, aangezien verzoekster en haar kinderen de woning moeten verlaten.

De voorzieningenrechter heeft de rechtmatigheid van het besluit van de burgemeester beoordeeld en geconcludeerd dat de sluiting noodzakelijk en evenredig is. Verzoekster betwist de noodzakelijkheid en evenredigheid van de sluiting, maar de voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot sluiting, gezien de ernst van de overtredingen en de omstandigheden van de zaak. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoekster verantwoordelijk is voor het toezicht op de woning en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is om vervangende woonruimte te vinden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de sluiting van de woning voor drie maanden kan doorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/2287

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 april 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. G.G.J. Geerlings),
en

de Burgemeester van de gemeente Roermond, de burgemeester

(gemachtigde: [Naam gemachtigde 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening tegen het besluit van 21 maart 2024 (het bestreden besluit) van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Aan verzoekster is een last onder bestuursdwang opgelegd die ertoe strekt dat zij de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) moet sluiten en voor drie maanden gesloten moet houden.
1.1.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De burgemeester heeft de griffie van de rechtbank laten weten niet bereid te zijn het bestreden besluit te schorsen totdat uitspraak is gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 25 maart 2024 – bij wijze van ordemaatregel – het bestreden besluit geschorst en iedere verdere beslissing aangehouden.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, mr. D. Dronkers als waarnemer voor gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de burgemeester. Namens de burgemeester is tevens [Naam gemachtigde 2] verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de rechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang aanwezig is. Verzoekster en haar drie kinderen moeten immers de woning verlaten en hebben dan drie maanden lang geen toegang meer tot de woning.
2.2
De voorzieningenrechter zal een voorlopig oordeel geven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit de woning te sluiten en aan de hand van een belangenafweging de vraag beantwoorden of – vooruitlopend op de beoordeling van het bezwaar van verzoekster tegen het bestreden besluit – een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
2.3
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemzaak niet.
Relevante feiten en omstandigheden
3. Verzoekster woont, samen met haar drie kinderen (2 meerderjarige kinderen en 1 minderjarig kind van thans 17 jaar) in de woning en is huurster van de woning. De woning is in eigendom van Grobel XII B.V.. Uit de bestuurlijke rapportage van 20 februari 2024 volgt dat er een onderzoek is gestart door de politie omdat het vermoeden bestond dat de woning fungeert als een opslagplaats voor verdovende middelen, geld en mogelijk een vuurwapen. Op 29 november 2023 is een onderzoek ingesteld in de woning en werd het volgende aangetroffen:
  • Stroomstootwapen;
  • Vilmes;
  • 2x boksbeugel;
  • 1655 euro contant geld;
  • 2x mobiele telefoon;
  • Hasj (11,99 gram);
  • Hennep (0,27 gram);
  • Kristalvormig poeder (18,36 gram);
  • Verpakkingsdoos Rolex;
  • 88 prepaid simkaarten.
De kristalachtige poeder is onderzocht middels een Firstdefender test en bleek een samenstelling van stoffen 3-CMC, genoemd op lijst I van de Opiumwet.
4. De burgemeester heeft hierop besloten de woning te sluiten omdat er in de woning een handelshoeveelheid soft- en harddrugs aanwezig was. De burgemeester heeft verzoekster op 6 maart 2024 laten weten dat hij het voornemen heeft de woning te sluiten. Verzoekster heeft schriftelijk haar zienswijze kenbaar gemaakt op 7 maart 2024. Vervolgens heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen waarbij is besloten om de woning te sluiten voor drie maanden per 26 maart 2024.
5. Verzoekster is van mening dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Zij betwist de noodzakelijkheid en evenredigheid daarvan. Verzoekster vraagt primair het bestreden besluit (en dus de sluiting) te schorsen totdat onherroepelijk is beslist en subsidiair te schorsen voor de duur van de bezwaarprocedure.
6. De voorzieningenrechter komt tot het volgende (voorlopig) oordeel.
Toetsingskader
6.1
Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is de woning te sluiten als – voor zover hier van belang – daarin een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. 3 CMC is vermeld op lijst I van de Opiumwet. Hasj/Hennep is vermeld op lijst II van de Opiumwet.
6.2
Ter uitvoering van deze bevoegdheid heeft de burgemeester het “Damoclesbeleid woningen en lokalen Roermond 2021” (Damoclesbeleid) vastgesteld. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning.
Uit artikel 4, eerste lid, van het Damoclesbeleid volgt dat bij een eerste constatering van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs, wordt volstaan met het geven van een waarschuwing, tenzij sprake is van een ernstig geval. Indien sprake is van een ernstig geval wordt de woning gesloten voor de duur van één maand.
Uit artikel 4, vierde lid, van het Damoclesbeleid volgt dat bij een eerste constatering van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs, dan wel van strafbare voorbereidingshandelingen gerelateerd aan harddrugs, de woning wordt gesloten voor drie maanden.
6.3
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter het toetsingskader in acht zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) die in de uitspraak van 28 augustus 2019 [1] (hierna: de overzichtsuitspraak) uiteen heeft gezet. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient dan beoordeeld te worden in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Als sluiting van de woning noodzakelijk is, dan moet de sluiting ook nog evenredig te zijn.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
7. De voorzieningenrechter stelt hierover vast dat verzoekster de bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten niet betwist. De gronden van verzoekster zijn gericht op de noodzaak en evenredigheid van de sluiting.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
8. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 is ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van sluiting. Nadien is het toetsingskader verduidelijkt. [2] Daaruit volgt dat alle relevante omstandigheden in ogenschouw moeten worden genomen. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Daarbij gaat het om de vraag of vanuit de woning werd gehandeld, maar ook om andere omstandigheden, zoals het aantreffen van harddrugs, een recidive situatie of de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de sluiting van de woning noodzakelijk heeft mogen achten en geen aanleiding had hoeven zien om te volstaan met een minder ingrijpende maatregel (waarschuwing). Ook wanneer verzoekster gevolgd wordt in haar standpunt dat de in de bestuurlijke rapportage genoemde aangetroffen hoeveelheid softdrugs (12,26 gram) voor eigen gebruik is, is eveneens een handelshoeveelheid harddrugs (18,36 gram) aangetroffen in de woning. Daarnaast zijn er verschillende wapens, een groot bedrag aan cashgeld en 88 prepaid simkaarten in de woning aangetroffen, die kunnen worden aangemerkt als handelsindicatoren. Gelet op het voorgaande is aannemelijk dat verzoeksters woning een rol speelde in het drugscircuit. Dat levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als er geen overlast is geconstateerd. Verder heeft de burgemeester ook belang mogen toekennen aan het feit dat de woning een connectie heeft met een ander pand in [woonplaats] waar ook een grote hoeveelheid soft- en harddrugs is aangetroffen en er sprake is van een netwerk.
10. De burgemeester heeft zich – gelet op het voorgaande – redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk is.
Is de sluiting van de woning evenredig?
11. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat verweerder een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig [3] .
11.1
Verzoekster stelt dat zij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de harddrugs in de woning. Bovendien kampt zij en ook haar kinderen met de nodige persoonlijke/psychische problemen. Ter onderbouwing daarvan heeft verzoekster onder meer een behandelplan van METggz overgelegd. Verzoeksters huisarts heeft verder het medicinale gebruik van cannabis door verzoekster bevestigd. Het is gelet op de problematiek volgens verzoekster niet mogelijk om met haar zonen op een andere locatie te gaan wonen. Het is niet mogelijk zomaar bij bekenden te verblijven of bij een MOVEOO instelling. Het sociaal netwerk is zeer klein. De verhuurder zal de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbinden en heeft dit ook al aangekondigd. Haar financiële situatie is daarnaast niet rooskleurig. De gevolgen van het bestreden besluit zijn dan ook onevenredig.
11.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat aan het sluiten van de woning inherent is dat verzoekster de woning tijdelijk moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid om van sluiting af te zien. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet gebleken is dat verzoekster van de aanwezigheid van de hard- en softdrugs en wapens in de woning geen verwijt kan worden gemaakt. Voor zover verzoekster niet op de hoogte was van de harddrugs in haar woning, had zij hiervan wel redelijkerwijs op de hoogte moeten zijn, nu van verzoekster als (hoofd)bewoner mag worden verlangd dat zij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. Dat er grenzen kunnen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht begrijpt de voorzieningenrechter, maar in deze zaak is niet gebleken van een situatie die buiten deze grenzen valt.
11.3
De stelling van verzoekster dat zij te kampen heeft met allerlei aandoeningen, wat uit de overgelegde stukken op 22 maart 2024, ook blijkt, vormt op zichzelf geen omstandigheid waardoor de burgemeester niet tot sluiting mag overgaan. Immers blijkt uit deze stukken en de hierbij gegeven toelichting niet dat verzoekster en/of haar zonen vanwege deze medische problematiek specifiek aan de woning gebonden zijn. Dit is niet onderbouwd.
11.4
De burgmeester heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoekster in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het vinden van vervangende woonruimte. Dat kan ook door tijdelijk bij vrienden of familie te verblijven. Vooralsnog heeft verzoekster niet aangetoond dat dit voor haar onmogelijk is, of dat – gelet op haar financiën – zij daartoe niet in staat is. De voorzieningenrechter deelt het standpunt van de burgemeester dat verzoekster huurt in de private sector en zij niet afhankelijk is van sociale huur(woningen). Verzoekster heeft in dat kader ter zitting naar voren gebracht dat zij weliswaar gezocht heeft naar vervangende woonruimte, maar dat de huurprijzen te hoog zijn waardoor zij deze niet kan betalen. Nu verzoekster deze zoekslag niet nader heeft onderbouwd, kan zij hierin alleen al daarom niet worden gevolgd. Bovendien heeft verzoekster aangegeven dat twee van haar drie zoons werken en een financiële bijdrage leveren. Verzoekster heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij niet over voldoende financiële mogelijkheden beschikt om ergens anders onderdak te vinden. Dat als gevolg van de woningsluiting verzoekers huurovereenkomst wordt ontbonden maakt niet dat zij geen vervangende woonruimte kan vinden en dakloos wordt. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de burgemeester verzoekster heeft gewezen op verschillende vormen van ondersteuning en hulp binnen het sociaal domein. Dit omvat volgens de burgemeester onder meer begeleiding bij het vinden van alternatieve huisvesting.
12. Het belang van de burgemeester tot handhaving van het beleid weegt op dit moment zwaarder dan het belang van verzoekster om in de woning te blijven wonen tot aan de beslissing op bezwaar. Gelet hierop heeft de burgemeester het belang van bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstellen van de openbare orde in dit verband zwaarder mogen laten wegen. Dit betekent dat de voorlopige voorziening dus wordt afgewezen. Voor een (verdere) schorsing van het bestreden besluit bestaat dan ook geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de burgemeester de woning mag sluiten voor de duur van 3 maanden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B. van Dael, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
29 april 2024.
griffier is verhinderd de uitspraak
mede te ondertekenen
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 29 april 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910 en 7 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:472.