ECLI:NL:RBLIM:2024:2035

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
ROE 21/2514
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatig besluit en niet tijdig beslissen door de korpschef

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 25 april 2024, wordt het verzoek om schadevergoeding van verzoekster beoordeeld. Verzoekster stelt schade te hebben geleden door het niet tijdig beslissen op haar aanvraag voor een wapenverlof en een onrechtmatig besluit van de korpschef van de politie. De rechtbank constateert dat er inderdaad sprake is van een onrechtmatig besluit, maar dat de schade mede het gevolg is van de keuzes van verzoekster zelf. De rechtbank vermindert het schadebedrag met 50% en veroordeelt de korpschef tot het betalen van € 143,50 aan schadevergoeding aan verzoekster, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 februari 2020. Daarnaast moet de korpschef de proceskosten van € 875,- en het griffierecht van € 181,- vergoeden.

De zaak begon toen verzoekster in oktober 2019 een mondelinge koopovereenkomst voor een sportwapen sloot, maar pas op 12 april 2021 een wapenverlof kreeg. De korpschef had haar aanvraag op 26 mei 2020 afgewezen, wat later door de minister van Justitie en Veiligheid werd vernietigd. Verzoekster had kosten gemaakt voor de bewaring van het wapen en contributiegelden voor de schietvereniging, maar de rechtbank oordeelt dat niet alle kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank legt uit dat de schadebeperkingsplicht van verzoekster ook een rol speelt in de beslissing over de schadevergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de gevolgen van onrechtmatige besluiten voor de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 21/2514
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2024 op het verzoek om schadevergoeding in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. T. van der Weijde),
en

de korpschef van de politie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om de korpschef te veroordelen tot vergoeding van schade als gevolg van de afwijzing van haar aanvraag voor een wapenverlof.
1.1.
De rechtbank heeft het verzoek op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Verzoekster en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. De korpschef is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de korpschef moet worden veroordeeld tot het vergoeden van schade aan verzoekster. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van verzoekster.
3. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding gedeeltelijk toe
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. Verzoekster heeft in oktober 2019 een mondelinge koopovereenkomst gesloten voor een sportwapen. Het wapen is toen nog niet aan verzoekster overgedragen. Daarvoor moest zij eerst in bezit komen van een wapenverlof. Verzoekster heeft daarvoor op 7 november 2019 een wapenverlof aangevraagd.
4.1.
De korpschef heeft met het besluit van 26 mei 2020 de aanvraag van verzoekster afgewezen, omdat uit de e-screener test is gebleken dat er sprake is van meerdere risicofactoren en hierdoor vrees is voor misbruik is aangetoond. Daartegen heeft verzoekster administratief beroep ingesteld. De minister (van Justitie en Veiligheid) heeft met de beslissing van 26 november 2020 geoordeeld dat dit beroep gegrond was, het besluit van de korpschef vernietigd en bepaald dat aan verzoekster een wapenverlof verleend kan worden. Dit wapenverlof is uiteindelijk op 12 april 2021 aan verzoekster verleend.
4.2.
Verzoekster heeft het wapen van 14 december 2019 tot en met 20 april 2021 laten bewaren bij een wapenhandel, hetgeen haar € 340,- heeft gekost. Zij wil dat de korpschef deze kosten vergoed. Ook wil zij een vergoeding van € 240,- ten aanzien van de contributiegelden voor de schietvereniging waarbij zij is aangesloten, omdat zij een jaar en vier maanden geen gebruik heeft kunnen maken van de faciliteiten op de schietvereniging met haar eigen wapen. Ze heeft daarom aan de korpschef verzocht om aan haar een schadevergoeding van € 580,-, vermeerderd met wettelijke rente, toe te kennen. [1]
4.3.
De korpschef heeft dit verzoek bij brieven van 14 juni 2021 en 27 juli 2021 afgewezen. Verzoekster heeft vervolgens het voorliggende verzoek om toekenning van een schadevergoeding bij de rechtbank ingediend.
Is de bestuursrechter bevoegd om op het verzoek te beslissen?
5. Het verzoekschrift is ingediend op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef, onder a en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van deze bepaling is de bestuursrechter bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende heeft geleden als gevolg van een onrechtmatig besluit (sub a) of het niet tijdig nemen van een besluit (sub c).
Is er sprake van een onrechtmatig besluit en het niet tijdig nemen van een besluit?
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat de korpschef de beslistermijn (ruim) heeft overschreden. Verzoekster heeft op 7 november 2019 een aanvraag ingediend voor een wapenverlof. Omdat de Wet wapens en munitie geen beslistermijn voorschrijft moest de korpschef op grond van de Awb [2] binnen een redelijke termijn een beslissing nemen, dan wel mededelen binnen welke termijn de beschikking tegemoet kon worden gezien. [3] In dit geval had de korpschef dat uiterlijk acht weken na ontvangst van de aanvraag moeten doen, [4] dus uiterlijk op 2 januari 2020. Hoewel de betreffende brief niet door de korpschef is overgelegd, maakt de rechtbank uit de stukken op dat de korpschef de beslistermijn bij brief van 16 december 2019, en dus tijdig, heeft verlengd tot en met 19 februari 2020. De korpschef heeft vervolgens pas op 26 mei 2020 een besluit genomen.
7. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat het besluit van 26 mei 2020 een onrechtmatig besluit betreft. Daarvoor is het volgende van belang.
7.1.
Wanneer een besluit wordt vernietigd of herroepen en in plaats daarvan een voor de betrokkene positief besluit wordt genomen, staat daarmee in beginsel de onrechtmatigheid van het besluit vast. Hierin moet namelijk een erkenning worden gelezen van de onrechtmatigheid van het ingetrokken of herroepen besluit. Dit is slechts anders in bijzondere omstandigheden. [5]
7.2.
Vast staat dat het besluit van 26 mei 2020 is vernietigd en dat er voor verzoekster een positief besluit is genomen. Anders dan verzoekster leest de rechtbank niet in het besluit van de minister dat de korpschef de verkeerde instructie heeft toegepast. De minister komt echter, na heroverweging van alle stukken, tot een ander oordeel dan de korpschef. Anders dan de korpschef heeft de minister geconcludeerd dat – kort gezegd – op grond van de door verzoekster overgelegde verklaring van haar huisarts aan de uitslag van de e-screener test voorbij kan worden gegaan en dat aan verzoekster een wapenverlof kan worden verleend. Daaruit volgt dat de korpschef de verklaring van de huisarts niet juist heeft gewogen. De rechtbank is niet gebleken dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de onrechtmatigheid niet voor rekening van de korpschef komt. Zij is daarom van oordeel dat het besluit van 26 mei 2020 kan worden aangemerkt als een onrechtmatig besluit dat voor rekening van de korpschef komt.
Is er sprake van causaal verband tussen de schade en het onrechtmatig besluit?
8. Volgens vaste rechtspraak wordt in het bestuursrecht, ten aanzien van vragen omtrent verzoeken tot schadevergoedingen, zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht. [6] Op grond van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek komt schade slechts voor vergoeding in aanmerking wanneer die schade het gevolg is van een gebeurtenis waarvan de aansprakelijkheid bij de andere partij ligt. [7] Dat wordt ook het causaal verband genoemd. Indien aannemelijk is dat het bestuursorgaan (de korpschef) een rechtmatig besluit had kunnen nemen dat naar aard en omvang dezelfde schade tot gevolg zou hebben gehad en indien aannemelijk is dat het bestuursorgaan dat ook zou hebben gedaan, dan ontbreekt het vereiste causale verband. [8]
9. De rechtbank stelt voorop dat verzoekster de door haar gestelde schade (contributiegelden voor de schietvereniging en bewaarkosten van het wapen) met overlegging van facturen en betaalbewijzen genoegzaam heeft onderbouwd.
10. Ten aanzien van de bewaarkosten ziet de rechtbank alleen causaal verband voor zover kosten zijn gemaakt tussen de uiterlijke datum waarop het besluit had moeten zijn genomen (of de beslistermijn had moeten zijn verlengd) en de datum van het verlenen van het wapenverlof (oftewel: 20 februari 2020 tot 12 april 2021). Indien de korpschef binnen de wettelijke termijn het wapenverlof had verleend, had verzoekster over deze periode immers geen bewaarkosten hoeven te betalen, waardoor er een verband bestaat tussen de schade en het onrechtmatige besluit c.q. het niet tijdig beslissen op de aanvraag van verzoekster. Over de resterende periodes (dus: 14 december 2019 tot en met 19 februari 2020 en 12 april 2021 tot en met 20 april 2021) is geen causaal verband aanwezig met het onrechtmatig besluit of het niet tijdig nemen van een besluit. Die kosten staan in zoverre los van het onrechtmatig besluit en had verzoekster ook redelijkerwijs gemaakt indien de korpschef direct (en tijdig) het wapenverlof had verleend. [9]
10.1.
Blijkens de overlegde factuur is het wapen 494 dagen bewaard, waarvoor € 340,- bij verzoekster in rekening is gebracht. Zoals hiervoor blijkt, bestaat ten aanzien van 417 van die dagen aan bewaring een causaal verband. De rechtbank stelt derhalve de (causale) schade vast op € 287,-. [10]
11. Ten aanzien van de door verzoekster betaalde contributiegelden van de schietvereniging is de rechtbank niet gebleken van een causaal verband. Deze kosten had verzoekster ook betaald indien de korpschef tijdig een juist besluit had genomen. Uit de stukken blijkt dat verzoekster al een (ruime) periode vóór haar aanvraag lid was van de schietvereniging en zij daar ook gebruik heeft kunnen maken van de faciliteiten die daar ter beschikking worden gesteld. De rechtbank is niet gebleken dat dit lidmaatschap puur functioneel was voor de aanvraag. [11] Deze kosten kunnen de korpschef niet worden toegerekend.
Dient de schadevergoeding te worden verminderd, gelet op de schadebeperkingsplicht?
12. De korpschef heeft aangevoerd dat dat het op de weg van verzoekster had gelegen om (naar de rechtbank begrijpt) de korpschef ingebreke te stellen en na twee weken beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een beslissing. Verder heeft de korpschef aangegeven dat het voorbarig was van verzoekster om een wapen aan te schaffen voordat zij beschikte over een wapenverlof. De rechtbank vat dit op als een beroep van de korpschef op de schadebeperkingsplicht van verzoekster.
13. De schadebeperkingsplicht houdt in dat van verzoekster wordt verwacht dat zij binnen redelijke grenzen alle maatregelen neemt ter voorkoming of beperking van de schade. Op grond van artikel 6:101, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt in het geval van eigen schuld de vergoedingsplicht van de aansprakelijke partij verminderd wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend, door de schade over beide partijen te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Een andere verdeling van de schade vindt plaats als de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist. De rechtbank dient dus te beoordelen of gezien de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van verzoekster kon worden verlangd dat zij de schade had voorkomen of beperkt. Als blijkt dat de schade is ontstaan door het achterwege laten van schadebeperkende maatregelen, dan moet de schade geheel of gedeeltelijk voor rekening en risico van verzoekster blijven. [12]
14. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef niet heeft aangetoond dat verzoekster wist, dan wel had moeten weten, dat verzoekster rechtsmiddelen had kunnen indienen tegen het niet tijdig nemen van een beslissing. De rechtbank overweegt daarbij dat het haar niet is gebleken dat verzoekster toen (al) een gemachtigde had of dat de korpschef de mogelijke rechtsmiddelen, kenbaar heeft gemaakt.
14.1.
De rechtbank deelt verder het standpunt van de korpschef dat het voorbarig was voor verzoekster om een wapen aan te schaffen of in bewaring te laten houden, voordat zij beschikte over een wapenverlof. De schade die daardoor is ontstaan is dus niet alleen veroorzaakt door het onrechtmatig besluit, maar ook door de keuze van verzoekster. Zij heeft daarmee in zekere zin op eigen risico gehandeld. Dat laat echter onverlet dat een groot deel van de kosten niet zouden zijn gemaakt indien de korpschef gelijk het juiste besluit had genomen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het schadebedrag van € 287,- met 50% te verminderen, oftewel tot een bedrag van € 143,50.
Wettelijke rente
15. Verzoekster heeft de rechtbank verder verzocht om het schadebedrag te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 februari 2020 tot het moment van volledige betaling. De korpschef heeft dit verzoek niet bestreden. De rechtbank zal dit verzoek daarom toewijzen.
Griffierecht en proceskosten
16. Omdat het verzoek wordt toegewezen moet de korpschef het griffierecht en de proceskosten aan verzoekster vergoeden. De proceskosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 875,- voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding door de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt de korpschef tot het betalen van € 143,50 aan schadevergoeding aan verzoekster, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 februari 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af;
  • veroordeelt de korpschef tot het betalen van € 875,- aan proceskosten aan verzoekster;
  • bepaalt dat de korpschef het griffierecht van € 181,- aan verzoekster moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 25 april 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verzoekster heeft een schadevergoeding van € 680,- verzocht, maar heeft dit later gecorrigeerd naar een bedrag van € 580,-.
2.Zie artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1564, overweging 3.1.
4.Zie artikel 4:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 4:14, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Zie hierover bijvoorbeeld de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 12 september 2023, ECLI:NL:CBB:2023:509, overweging 5.2.1 - 5.2.3.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:839, overweging 9 e.v.
7.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:247, overweging 7.1.
8.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1170, overweging 5.4.
9.In dat kader ontbreekt het
10.(bedrag / aantal dagen bewaring) * aantal dagen bewaring met causaal verband, oftewel (340/494)*417.
11.Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 juli 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:6143, overweging 5.
12.Vergelijk de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 11 oktober 2020, ECLI:NL:CBB:2022:701, overwegingen 5.4.1 – 5.6.