Overwegingen
1. De rechtbank stelt vast dat verzoeker niet de verzoekschriftprocedure, zoals geregeld in artikel 8:88 van de Awb heeft gevolgd. Verweerder heeft dit niet onderkend. De rechtbank heeft dit aanvankelijk evenmin onderkend. Er is immers ingestemd met rechtstreeks beroep. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit echter geen gevolgen voor de onderhavige procedure. Het beroepschrift voldoet immers aan alle eisen, waaraan een verzoekschrift moet voldoen.
Conform artikel 8:90, tweede lid, van de Awb dient ten minste acht weken voor het indienen van het verzoekschrift het betrokken bestuursorgaan te worden gevraagd om vergoeding van de schade. Gelet op de correspondentie die tussen verzoeker en verweerder is gevoerd, is ook aan deze voorwaarde voldaan.
2. Eiser heeft het verzoekschrift ingediend teneinde de schade, die hij heeft geleden als gevolg van het besluit van 27 augustus 2014, vergoed te krijgen. Bij besluit van 27 augustus 2014 heeft verweerder het aan verzoeker verleende verlof tot het voorhanden hebben van wapens en/of munitie ingetrokken op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet wapens en Munitie. Bij besluit van 23 maart 2015 heeft verweerder het administratief beroep van verzoeker tegen voormeld besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Er is niet zorgvuldig onderbouwd waarom er aanwijzingen zijn dat aan verzoeker het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd. De kosten voor rechtsbijstand heeft verweerder begroot op € 1.111,33.
3. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat verzoeker vergoeding van de hierna te noemen beweerdelijk geleden schade vordert:
- € 208,35 contributie schietvereniging;
- € 276,00 tijd besteed aan zaak;
- € 11,00 kosten pasfoto’s voor nieuw verlof;
- € 260,00 verbeurde dwangsom.
Tijdens de behandeling ter zitting heeft verzoeker bevestigd dat het bewaarloon niet langer in geschil is, omdat verweerder bij brief van 5 augustus 2015 reeds heeft medegedeeld dat tot vergoeding van een bedrag van € 141,25 wordt overgegaan.
4. Over de dwangsom overweegt de rechtbank als volgt. Volgens verzoeker is, doordat verweerder niet tijdig op zijn verzoek heeft beslist, een dwangsom verbeurd van € 260,-. De rechtbank is van oordeel dat het vragen van verweerder om vergoeding van de schade, zoals bedoeld in artikel 8:90, tweede lid, van de Awb, geen aanvraag is als bedoeld in de Awb. De bepalingen over de dwangsom en de termijnen om te beslissen zijn dan ook niet van toepassing. Hierom is geen dwangsom verbeurd. De rechtbank wijst het verzoek van eiser af.
5. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de contributie van de schietvereniging toe. Verweerder is niet tot vergoeding overgegaan, omdat verzoeker wel lid was van een schietvereniging en in staat was om te schieten. Verzoeker heeft in het verzoekschrift, alsmede ter zitting, uitgelegd dat hij weliswaar lid was van de schietvereniging, maar niet ten volle van zijn lidmaatschap heeft genoten. De wapens van verzoeker zijn speciaal op hem afgestemd. Vanwege een oogafwijking is het niet mogelijk om echt goed te schieten met verenigingswapens. Het is evenmin mogelijk om verenigingswapens af te stellen op verzoeker, omdat meerdere mensen gebruik maken van deze wapens en voor het goed afstellen van wapens minimaal vijftig tot honderd schietbeurten nodig zijn. Hoewel verzoeker wel lid was van een schietvereniging, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat dit lidmaatschap puur functioneel was – ter borging van de reeds opgebouwde rechten ingeval de beslissing tot intrekking van het verlof zou worden vernietigd – en dat eiser niet van zijn hobby heeft kunnen genieten. Derhalve komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking.
6. De kosten voor de pasfoto’s komen eveneens voor vergoeding in aanmerking. Verweerder heeft aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd, dat verzoeker niet verplicht was om een nieuwe aanvraag in te dienen. De kosten die een nieuwe aanvraag met zich meebrengen, komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking. Verzoeker heeft onweersproken gesteld dat bij een herhaalde aanvraag niet opnieuw een pasfoto hoefde te worden ingestuurd, terwijl dit bij een nieuwe aanvraag wel het geval was. De rechtbank wijst derhalve het verzoek ook op dit punt toe.
7. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de “tijd besteed aan zaak” af. Voor zover het verzoek om schadevergoeding ziet op de tijdsbesteding van verzoeker in de procedures en daarmee naar mening van verzoeker zijn aan te merken als verletkosten, overweegt de rechtbank als volgt. De vergoeding van de kosten in de gevoerde procedures kan slechts met toepassing van de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) plaatsvinden. In artikel 1 van het Bpb is een limitatieve opsomming gegeven van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Het bedrag van de kosten wordt forfaitair vastgesteld op grond van artikel 2 van het Bpb en de bijlage van het Bpb. Gelet op dit limitatieve en forfaitaire karakter van de exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling, is voor een vergoeding van de door verzoeker gestelde kosten in bezwaar en beroep langs de weg van artikel 8:88 van de Awb geen plaats.
8. Voor zover verzoeker hiermee een vergoeding van immateriële schade vordert, overweegt de rechtbank als volgt. Voor een verzoek om immateriële schade gelden stringente eisen. Verzoeker heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voor toewijzing van een dergelijke schadevergoeding geldende voorwaarde, dat hij zodanig onder de besluitvorming heeft geleden dat sprake was van geestelijk leed dat kan worden beschouwd als een aantasting van de persoon in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade – voor zover gevorderd door verzoeker – dient dan ook te worden afgewezen.
9. Bovendien heeft verzoeker de hoogte van de kosten op geen enkele wijze onderbouwd. Hoewel het voor te stellen is dat verzoeker (minimaal) 24 uur heeft besteed aan deze zaak, ontbreekt een onderbouwing hiervan. Eveneens ontbreekt een onderbouwing voor het gehanteerde bedrag van € 11,50 per uur. Desgevraagd deelde verzoeker ter zitting mede dat dit bedrag afkomstig is uit het verzekeringswezen, waar het heel gebruikelijk is om ten minste een dergelijk uurtarief te hanteren. De rechtbank acht deze enkele stelling onvoldoende.
10. Zoals hiervoor in rechtsoverwegingen 5 en 6 is overwogen, wijst de rechtbank het verzoek toe en kent verzoeker ten laste van verweerder een schadevergoeding toe van
€ 219,35,- (contributie schietvereniging en pasfoto’s). Voor het overige wijst de rechtbank het verzoek af.
11. Omdat de rechtbank het verzoek toewijst, bepaalt zij dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Overige kosten op grond van het Bpb zijn niet gesteld.
Beslissing
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan verzoeker van € 219,35;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs, rechter, in aanwezigheid van
B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op: 18 juli 2016