ECLI:NL:RBLIM:2024:2013

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
ROE 21/2282, 23/257, 23/1148, 23/3411 en 24/1510
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor uitbreiding supermarkt en handhavingseisen

In deze zaak hebben omwonenden beroep ingesteld tegen verschillende besluiten van de gemeente Venlo met betrekking tot de uitbreiding van een Jumbo-supermarkt. De rechtbank Limburg heeft op 23 april 2024 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke procedure. De omwonenden hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de supermarkt, die hen volgens hen onevenredig zou benadelen in hun woon- en leefklimaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster, de supermarkt, al meer dan 13 jaar op de locatie actief is en dat de uitbreiding noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. De rechtbank heeft de belangen van de supermarkt afgewogen tegen die van de omwonenden. De rechtbank oordeelde dat de uitbreiding van de supermarkt niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van de omwonenden, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De rechtbank heeft de omgevingsvergunning in stand gelaten, maar heeft de eerdere besluiten van de gemeente vernietigd voor zover deze onvoldoende gemotiveerd waren ten aanzien van de belangen van de omwonenden. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de gemeente niet handhavend hoeft op te treden tegen de laad- en losvoorzieningen, omdat deze als vergunningsvrij kunnen worden beschouwd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor het doen van uitspraak is overschreden en heeft schadevergoeding toegewezen aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21/2282, 23/257, 23/1148, 23/3411 en 24/1510.

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2024

in de zaken tussen

[eiser] en [eiseres], te [woonplaats] , eisers, tevens derde-partij in de zaak 24/1510,
(gemachtigde: mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.H.J.M. Michels).
Als derde-partij in de zaken 21/2282, 23/257, 23/1148 en 23/3411 en tevens als eiseres in de zaak 24/1510 heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [vestigingsplaats 1] ,
(gemachtigde: mr. J. van den Brink).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen zijn besluit van 19 maart 2021, waarbij aan [derde-partij] (hierna: vergunninghoudster) een omgevingsvergunning is verleend voor het uitbreiden van een supermarkt aan het [adres 1] in [vestigingsplaats 1] , ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld (ROE 21/2282) en tevens hebben zij aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen (ROE 21/2729).
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 29 oktober 2021 [1] een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) getroffen.
Op 16 december 2021 heeft verweerder het bestreden besluit 1 gewijzigd met een wijzigingsbesluit (het bestreden besluit 2) dat door de rechtbank is aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat betekent dat het beroep van eiser tegen het bestreden besluit 1 ook betrekking heeft op het bestreden besluit 2.
Naar aanleiding van een verzoek van vergunninghoudster op grond van artikel 8:87 van de Awb heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 18 februari 2022 (ROE 22/131) de getroffen voorlopige voorziening opgeheven.
Op 23 november 2022 heeft de rechtbank de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) verzocht inzake het beroep 21/2282 van verslag en advies te dienen.
Bij besluit van 5 januari 2023 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen zijn besluit van 9 augustus 2022, waarbij aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning is verleend voor het veranderen van een inrit/uitweg aan de achterzijde van de supermarkt, ongegrond verklaard (het bestreden besluit 3). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 3 (ROE 23/257).
De StAB heeft op 27 maart 2023 het gevraagde verslag van 23 maart 2023 aan de rechtbank doen toekomen.
Bij besluit van 21 april 2023 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen zijn besluit van
6 december 2022, waarbij het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen een
laad- en losvoorziening (laadperron met oprijstuk aan de achterzijde van de supermarkt),
ongegrond verklaard (het bestreden besluit 4). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 4 (ROE 23/1148).
Op 6 juli 2023 heeft verweerder de bestreden besluiten 1 en 2 gewijzigd door de motivering aan te passen en alsnog twee extra voorschriften aan de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de supermarkt te verbinden (het bestreden besluit 5). Dat besluit heeft de rechtbank aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb en het beroep (21/2282) van eisers is ook mede hiertegen gericht. Vergunninghoudster heeft tegen het bestreden besluit 5 beroep ingesteld (ROE 24/1510).
Bij besluit van 23 oktober 2023 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen zijn besluit van 29 juni 2023, waarbij maatwerkvoorschriften aan vergunninghoudster zijn opgelegd ongegrond verklaard (het bestreden besluit 6). Eisers hebben tegen het bestreden besluit 6 beroep ingesteld ROE 23/3411).
Verweerder heeft in alle zaken verweer gevoerd.
De derde-partijen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Op 4 april 2024 is een onderzoek ter plaatse ingesteld als bedoeld in artikel 8:50 van de Awb. Aansluitend zijn de beroepen mondeling behandeld [2] in het stadskantoor van de gemeente Venlo. Daarvan is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt. Bij het onderzoek ter plaatse en de mondelinge behandeling waren aanwezig:
mr. A. Snijders, rechter,
mr. F.A. Timmers, griffier,
[eiser] en [eiseres] , eisers,
[naam 2] , vader van [eiseres] ,
mrs. drs. C.M.J.E.P. Meerts, gemachtigde van eisers,
mr. J. van den Brink, gemachtigde van vergunninghoudster,
[naam bedrijfsleider] , bedrijfsleider Jumbo,
[naam 1] , ruimtelijk adviseur van vergunninghoudster.
mr. C.H.J.M. Michels, [naam vertegenwoordiger verweerder 1] en [naam vertegenwoordiger verweerder 2] , vertegenwoordigers van verweerder.
Partijen hebben na afloop desgevraagd te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van het recht om (nader) op een zitting te worden gehoord.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Awb bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
1. Vergunninghoudster exploiteert al ruim 13 jaar een Jumbo-supermarkt in een multifunctioneel gebouw aan het [adres 1] in [vestigingsplaats 1] . Daarvoor was er in het pand al 10 jaar een Super de Boer-supermarkt gevestigd. Eisers wonen direct naast de supermarkt. De woonwijk in de directe omgeving is gerealiseerd toen er al een supermarkt aanwezig was. De ingang van de supermarkt ligt aan het [adres 1] . Aan de achterzijde, in de [straat 1] vindt, de belevering plaats.
2. Vergunninghoudster heeft in 2020 een aanvraag ingediend om de supermarkt uit te breiden omdat er te weinig winkelruimte en magazijnruimte is. Met het bestreden besluit 1 is de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Het betreft een uitbreiding aan de achterzijde van het bestaande gebouw met een bedrijfsvloeroppervlakte van 169 m² en een inpandige uitbreiding van ondergeschikte horeca (La Place-formule) aan de pleinzijde van het pand van 91 m². Hierdoor kan, na een gewijzigde inrichting, een uitbreiding van het winkelvloeroppervlak van 199 m² worden gerealiseerd waardoor de supermarkt zich de komende jaren verder kan ontwikkelen op deze locatie. Het plan maakt onderdeel uit van een voorgenomen herstructurering van het [adres 1] en de [straat 2] , waaraan de gemeente Venlo in principe medewerking wil verlenen. Door de uitbreiding aan de achterzijde verschuift de locatie waar ten behoeve van de supermarkt wordt geladen en gelost in de richting van de woning van eisers en dient de bestaande inrit/uitweg aan de [straat 1] te worden verbreed. Verder is ten behoeve van het laden en lossen een laad- en losvoorziening (een perron met aangrenzende hellingbaan) gerealiseerd. De nieuwe laad- en losplaats ligt direct naast de woning van eisers. Zij ervaren een verslechtering van hun woon- en leefklimaat als gevolg van geluidoverlast door het geluid van laden en lossen en het geluid van de ventilatoren op het dak. Door de uitbreiding tot op de perceelsgrens wordt hun uitzicht vanuit hun tuin beperkt en hebben zij het gevoel door de bebouwing ingeklemd te worden. Zij hebben onder meer om die redenen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning voor de uitbreiding (het bestreden besluit 1, gewijzigd met de bestreden besluiten 2 en 5) en tegen de verandering van inrit/uitweg (het bestreden besluit 3). Lopende de procedure heeft verweerder zijn besluit tot verlening van omgevingsvergunning voor de uitbreiding naar aanleiding van een uitspraak van de voorzieningenrechter gewijzigd (het bestreden besluit 3). Naar aanleiding van een verslag van de StAB dat op verzoek van de rechtbank is uitgebracht, heeft verweerder dat besluit nogmaals gewijzigd en daaraan extra voorschriften verbonden (het bestreden besluit 5). Tevens heeft verweerder maatwerkvoorschriften gesteld waaraan de supermarkt moet voldoen (het bestreden besluit 6). Eisers kunnen zich ook met de gewijzigde besluiten en het maatwerkvoorschrift niet verenigen. Daarnaast hebben zij verweerder verzocht handhavend op te treden tegen de laad- en losvoorziening omdat die volgens hen zonder vergunning is gerealiseerd. Tegen de afwijzing van dat verzoek (het bestreden besluit 6) hebben eisers eveneens geageerd.
Leeswijzer
3. In deze uitspraak behandelt de rechtbank achtereenvolgens:
  • de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de supermarkt, inclusief de wijzigingen van die vergunning: de bestreden besluiten 1, 2 en 5 (zaaknummers ROE 21/2282 en 24/1510);
  • de omgevingsvergunning voor de verbreding van de inrit/uitweg: het bestreden besluit 3 (zaaknummer ROE 23/257);
  • het maatwerkbesluit: het bestreden besluit 6 (zaaknummer ROE 23/3411);
  • de weigering handhavend op te treden tegen het laad- en losperron: het bestreden besluit 4 (zaaknummer ROE 23/1148);
  • het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding redelijke termijn voor het doen van deze uitspraak in de zaak ROE 21/2282.
De omgevingsvergunning inclusief wijzigingen daarvan
De aanvraag, de besluitvorming, advisering door de StAB en de standpunten van partijen
4. In de aanvraag omgevingsvergunning van 12 december 2020 is vermeld dat die betrekking heeft op de uitbreiding aan de achterzijde van de bestaande supermarkt met een magazijn aan de [straat 1] te [plaats] . Ten behoeve van de aanvraag is een ‘Ruimtelijke onderbouwing uitbreiding Jumbo supermarkt aan het [adres 1] te [vestigingsplaats 1] ’ van 19 januari 2021 van [bedrijfsnaam] opgesteld. Daarbij is onder meer een akoestisch onderzoek van 11 januari 2021 van [naam consultancy] gevoegd. In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat voor het project alleen van het bestemmingsplan kan worden afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo. Daarvoor geldt de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure en dient een ‘goede ruimtelijke onderbouwing’ te worden opgesteld.
In de ruimtelijke onderbouwing zijn de voordelen beschreven van de gewijzigde manier van laden en lossen. Doordat laad/losplaats verschuift maken de vrachtwagens minder (kortere) manoeuvreerbewegingen hetgeen onder meer de verkeersveiligheid ten goede komt. Laden en lossen gebeurde voorheen ter hoogte van de tuin van eisers achter de erfafscheidingsmuur. Omdat de nieuwe laad/losplaats meer richting de voorkant van de woning van eisers opschuift en de verlengde erfafscheiding van 1,75 meter breed en 3 meter hoog een beperkte afscherming biedt, heeft [naam consultancy] aan de hand van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ beoordeeld of ter hoogte van de [adres 2] (eisers), [adres 3] en [adres 4] nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en of aan de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit (Abm) kan worden voldaan. Aan de richtafstand van 0 meter in stap 1 die geldt bij het gebiedstype ‘gemengd gebied’ wordt voldaan maar gelet op genoemde situering van de laad- en losplaats en het feit dat door de bakkerij verse producten in de nacht worden geleverd, heeft [naam consultancy] de feitelijke geluidsituatie onderzocht. Als maatregel is voorgesteld om bakkerijproducten alleen nog in de dagperiode te laten leveren omdat uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat met die levering in de nacht het maximale geluidniveau van 60 dB(A) wordt overschreden. Met die maatregel verbetert de geluidsituatie en wordt volgens [naam consultancy] bij alle woningen aan de streefwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en aan de streefwaarde voor het maximale geluidniveau in de avond en nacht voldaan. De overschrijdingen van het maximale geluidniveau die overdag bij [adres 3] en [adres 4] zijn geconstateerd, kan met stap 3 van de VNG-publicatie gemotiveerd worden toegelaten, aldus [naam consultancy] . Omdat de geluid-grenswaarden onder artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Abm overeenkomen met de streefwaarden uit de VNG-publicatie voor het gebiedstype ‘gemengd gebied’ en de grenswaarde voor het maximale geluidniveau niet van toepassing is op laden en lossen, wordt aan de grenswaarden van het Abm eveneens voldaan. In de ruimtelijke onderbouwing wordt daarom in navolging van [naam consultancy] geconcludeerd dat het aspect geluid vanuit een goede ruimtelijke ordening geen belemmering vormt voor de realisatie van het project.
5. In het primaire besluit van 19 maart 2021 heeft verweerder voor het bouwen van een bouwwerk (art. 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (art. 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo) omgevingsvergunning verleend. De ruimtelijke onderbouwing is aangewezen als document dat behoort bij en onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning. Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in combinatie met artikel 4, onderdeel 3 en 9 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Als voorschrift is aan de omgevingsvergunning verbonden dat er op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig moet zijn.
6. In bezwaar hebben eisers onder meer aangevoerd dat de grondslag voor de omgevingsvergunning die afwijkt van de ruimtelijke onderbouwing onjuist is omdat met onderdeel 9 van bijlage II bij het Bor het bebouwde oppervlak niet mag worden vergroot. Verder is aangevoerd dat de door [naam consultancy] voorgestelde maatregel om aan de geluidgrenswaarde te voldoen door levering van bakkerijproducten in de nacht te verbieden, niet in de omgevingsvergunning is geborgd.
7. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder heeft de grondslag voor verlening van de omgevingsvergunning gewijzigd in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in combinatie met artikel 4, onderdeel 3 (voor de erfafscheiding) en onderdeel 1 (de uitbouw) van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Op grond van de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing en de aanvullende overwegingen in de omgevingsvergunning leidt de vergunde supermarktuitbreiding niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van belanghebbenden, aldus verweerder.
8. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat ongemotiveerd aan hun bezwaren is voorbij gegaan. Zij herhalen dat de omgevingsvergunning ten onrechte en op een onjuiste grondslag is verleend en dat daaraan ten onrechte geen nadere voorwaarden zijn verbonden. Onder andere is erop gewezen dat de belevering gaat plaatsvinden op een plaats dichter bij de voorkant van de woning waardoor het geluid in de tuin beter wordt maar de geluidoverlast bij hun woning gaat toenemen. In de tuin wordt hun uitzicht beperkt en is door de aanbouw een beklemmend gevoel (gevoel van inklemming) ontstaan.
9. Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 oktober 2021 heeft verweerder met het bestreden besluit 2 een wijzigingsbesluit genomen waarin een aanvullende motivering is opgenomen. Verweerder heeft het belang van vergunninghoudster om ten behoeve van de modernisering van de supermarkt aan de achterzijde een magazijn te kunnen realiseren afgewogen tegen de belangen van eisers bij behoud van uitzicht vanuit de tuin en de belangen van vergunninghoudster daarbij laten prevaleren.
10. Eisers hebben naar aanleiding van dat wijzigingsbesluit een akoestisch rapport van [naam consultancy] van 18 november 2022 van Econsultancy overgelegd dat een aanvulling is op de rapporten van 24 januari 2022 en 14 februari 2022. Daarin wordt bestreden dat de situatie akoestisch zal verbeteren. Verder is aangevoerd dat het akoestisch onderzoek van [naam consultancy] onvolledig is en dat daarbij van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan.
11. Het rapport van Econsultancy heeft de rechtbank aanleiding gegeven de StAB te vragen om van verslag en advies te dienen. Op 23 maart 2023 heeft de StAB gerapporteerd en - samengevat weergegeven - aangegeven dat als de door verweerder toegepaste normen als ‘geldende normen’ worden beschouwd, sprake is van overschrijding. In het geluidrapport van 11 januari 2021 van [naam consultancy] is voor de berekening van de vergunde situatie niet uitgegaan van een geheel juiste en volledige representatieve bedrijfssituatie. StAB stelt vast dat piekgeluiden van laden en lossen op meer plaatsen op kunnen treden en dat de bronnen voor de bevoorrading van bakkerijproducten die eerder in de nacht plaatsvond niet in de berekeningen zijn opgenomen. Verder is in het rekenmodel uitgegaan van te gunstige absorptie van de bodem rondom de woningen en is voor de woning van eisers niet uitgegaan van de maatgevende punten op de huidige gevel. De StAB acht wel de gehanteerde aantallen vrachtwagens (maximaal 8 per dag) en rolcontainers (maximaal 100 per dag) representatief. Uit de analyse en herberekeningen van de StAB blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau bij de woning van eisers tot 53 dB(A) bedraagt. In de representatieve bedrijfssituatie wordt daarmee de door verweerder gehanteerde richtwaarde van 50 dB(A) uit stap 2 van de VNG-brochure met 3 dB overschreden. Verweerder zou met een goede motivering op grond van stap 3 van de VNG-brochure een hogere geluidbelasting aanvaardbaar kunnen achten. Dat heeft verweerder niet gedaan en bovendien wordt met een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 53 dB(A) de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit milieubeheer overschreden.
Het maximale geluidniveau bedraagt tot 86 dB(A) bij de woning van eisers. Dit is meer dan de richtwaarde van 70 dB(A) die in stap 3 van de VNG-brochure aanvaardbaar kan worden geacht. Daarbij kunnen piekgeluiden van aan- en afrijdend verkeer worden uitgezonderd van toetsing en kan het bevoegd gezag motiveren waarom deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel wordt geacht. Die beoordeling heeft niet plaatsgevonden en de motivering daarvoor ontbreekt. Bovendien zijn de maatgevende piekgeluiden bij de woning van eisers niet afkomstig van aan- en afrijdend verkeer maar worden deze veroorzaakt door laden en lossen van rolcontainers en palletwagens. De StAB is van mening dat stap 3 van de VNG-brochure daarom niet de mogelijkheid biedt om deze piekgeluiden uit te zonderen. Van stap 4 heeft verweerder geen gebruik gemaakt.
Ten slotte heeft de StAB aangegeven dat de stelling van verweerder dat voor de woning van eisers sprake is van een verbetering van de geluidsituatie, onjuist is. De maximale geluidniveaus worden in de nieuwe situatie veroorzaakt door laden en lossen en die zijn hoger en treden vaker op dan de piekgeluiden door rijden en manoeuvreren in de eerder bestaande situatie.
12. Naar aanleiding van het StAB-rapport heeft verweerder bij het bestreden besluit 5 zijn eerdere besluiten opnieuw gewijzigd door op het onderdeel ‘geluid’ een aanvullende motivering op te nemen en door vier extra voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden. Verweerder wijst op de geldende bestemming ‘Centrum’ en het feit dat het geen nieuwe ontwikkeling maar een uitbreiding van bestaande bebouwing en bestaande functie betreft. Verweerder wijst erop dat aan richtafstand voor gemengd gebied in stap 1 van de VNG-brochure wordt voldaan. Ten aanzien van de constatering door de StAB dat de norm voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode met 3 dB(A) wordt overschreden, stelt verweerder zich op het standpunt dat ervan mag worden uitgegaan dat de geluidwering van de woning van eisers in ieder geval 20 tot 25 dB bedraagt. Daarmee is een binnenwaarde van 33 dB(A) afdoende verzekerd. De door de StAB berekende geluidbelastingen in de achtertuin maken niet aannemelijk dat daar het verblijfklimaat onaanvaardbaar wordt aangetast door het verlenen van de omgevingsvergunning, aldus verweerder.
Ten aanzien van de maximale geluidniveaus wijst verweerder ook erop dat relevant is dat sprake is van een bestaande functie die wordt uitgebreid en dat geluid door laden en lossen in de dagperiode is uitgezonderd in het Abm. Dit is gedaan om te voorkomen dat bestaande supermarkten niet bevoorraad kunnen worden zonder de geluidnormen te overschrijden. In de avond, nacht en weekenden wordt niet geladen en gelost. Uit het StAB rapport volgt verder dat het hoogst berekende maximale geluidniveau 86,5 dB(A) bedraagt in de dagperiode ter plaatse van rekenpunt 010-A en dat dit wordt veroorzaakt door de laad- en losactiviteiten. Daarbij is de StAB ervan uitgegaan van dat voor de rolcontainers ook gebruik wordt gemaakt van de met klinkers verharde hellingbaan. Verweerder heeft op basis van het rekenmodel van de StAB een herberekening uitgevoerd, waaruit blijkt dat het maximale geluidniveau op rekenpunt 010-A, wanneer deze puntbron (gebruik van de hellingbaan) wordt verwijderd, 85,5, afgerond 86 dB(A) bedraagt. Verder blijkt uit een herberekening dat in de voorheen bestaande situatie de richtwaarden voor piekgeluiden ook al ruimschoots werden overschreden door het manoeuvreren van de vrachtwagens. Ten opzichte van de voorheen bestaande situatie is slechts van een zeer marginale toename van geluid als gevolg van piekniveaus sprake, aldus verweerder. Bij de beoordeling is volgens verweerder verder van belang dat bij een maximale invulling van de planologische mogelijkheden op grond van het geldend bestemmingsplan zelfs meer geluidoverlast zou kunnen optreden. Het bestemmingsplan laat bedrijven in milieucategorie 2 rechtstreeks toe en dat is een hogere milieucategorie dan een supermarkt (milieucategorie 1). Tevens wijst verweerder op de bedrijfsbelangen van vergunninghoudster. Laden en lossen is essentieel voor de bedrijfsvoering en kan praktisch niet op een andere plaats gebeuren en op een andere plaats zou dat ook (nog) meer overlast voor de omgeving opleveren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening, waaronder begrepen geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers, heeft verweerder naast het maatwerkbesluit, voor wat betreft het onderdeel gebruik, 4 aanvullende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden om de maatgevende piekgeluiden als gevolg van laden en lossen te beperken. Deze zorgen er
- kort gezegd - voor dat laden en lossen alleen op de aangewezen losplaats gebeurt; dat toeleveranciers die laden en lossen met vervoershulpmiddelen met harde wielen, geen gebruik van de hellingbaan mogen maken met uitzondering van de vuilcontainers die één keer per week worden geleegd en niet van het laad- en losperron gebruik kunnen maken. Verder mogen toeleveranciers niet gelijktijdig op het perron laden en lossen. Bij de mondelinge behandeling is uiteengezet dat dit overigens ook fysiek niet mogelijk is. Het perron is daar niet breed genoeg voor. Ten slotte is als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden dat bij stilstaan bij de inrichting en tijdens het laden en lossen, leveranciers hun koelmotoren dienen uit te schakelen en pas weer mogen inschakelen zodra wordt weggereden. Met deze voorschriften worden storende piekgeluiden zo veel mogelijk beperkt zonder de bedrijfsvoering onmogelijk te maken. Na een belangenafweging en in aanmerking genomen de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan, de duur van het laden en lossen en de omstandigheid dat dit alleen in de dagperiode plaatsvindt, stelt verweerder zich standpunt dat het woon- en leefmilieu van eisers door de uitbreiding en daarmee samenhangende omstandigheden niet onevenredig wordt aangetast.
13. De maatwerkvoorschriften die verweerder op 29 juni 2023 aan de inrichting heeft opgelegd, houden voor eisers in dat er alleen in de dagperiode mag worden geladen en gelost, dat de airconditioningsinstallatie op het dak van het kantoor/de kantine gedurende de nachtperiode maximaal 75% van de tijd in bedrijf mag zijn en dat op de gevel van hun woning het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als gevolg van de activiteiten alsmede het in werking zijn van de technische installaties van de inrichting in de dagperiode 53 dB(A), in de avondperiode 45 dB(A) en nachtperiode 40 dB(A) niet mag overschrijden.
Dat besluit is bij het bestreden besluit 6 gehandhaafd en wordt verderop in deze uitspraak behandeld.
14. Eisers hebben tegen het bestreden besluit 6 aangevoerd dat er te weinig aan hun bezwaren is tegemoet gekomen en dat de ruimtelijke onderbouwing nog steeds onvoldoende is. Bij een maximaal geluidniveau van 86 dB(A) zal de maximaal toegestane binnenwaarde ruimschoots worden overschreden. Bij de mondelinge behandeling is aangevoerd dat onduidelijk blijft of verweerder de aanbevelingen van de StAB voldoende heeft opgevolgd en dat alternatieve mogelijkheden, zoals een ondergrondse laad- en losplaats, ten onrechte niet verder zijn onderzocht. Voor zover deze beroepsgronden (ook) relevant zijn voor de omgevingsvergunning voor de uitbreiding, gaat de rechtbank daar in dit verband op in.
15. Vergunninghoudster heeft tegen het bestreden besluit 5 beroep ingesteld en daarbij gesteld dat het verbod om de hellingbaan te gebruiken met vervoershulpmiddelen met kleine harde wielen (met een uitzondering voor vuilcontainers) akoestisch heel weinig uitmaakt maar dat dit verbod voor de onderneming in onvoorziene situaties in de toekomst zeer nadelig en belemmerend kan werken. Dat leidt ook tot extra risico op overtreding, vereist extra toezicht en kan handhavingsperikelen opleveren. Vergunninghoudster is het om dezelfde redenen niet eens met de toevoeging van de verplichting dat leveranciers hun koelmotoren moeten uitschakelen. Ten aanzien van het in navolging van de StAB aanhouden van het rekenpunt op de zijgevel van de woning, heeft vergunninghoudster bij de mondelinge behandeling aangegeven dat in het kader van de beoordeling of sprake is van een goed woon- en leefklimaat maatwerk nodig is en dat dan relevant is achter de voordeur geen relevante verblijfsruimte ligt. Als wordt volstaan met de rekenpunten op de voorgevel van de woning van eisers dan valt de berekende geluidbelasting aanzienlijk lager uit. Vergunninghoudster verzoekt de rechtbank ten aanzien van de gestelde voorschriften zelf in de zaak te voorzien door het vierde voorschrift (bij het stilstaan bij de inrichting tijdens het laden en lossen dienen leveranciers hun koelmotoren uit te schakelen totdat ze weer weg rijden) te vernietigen en het tweede (leveranciers die gebruik maken van vervoershulpmiddelen met (kleine) harde wielen, moeten gebruik maken van het laad- en losperron en mogen niet gelijktijdig laden en lossen) en derde (de hellingbaan mag niet worden gebruikt met vervoershulpmiddelen met (kleine) harde wielen met uitzondering van het eenmaal per week ledigen van de vuilcontainers) te wijzigen in: “
Toeleveranciers die goederen laden/lossen met behulp van rolcontainers of vervoershulpmiddelen met (kleine) harde wielen dienen dit te doen ter hoogte van het laad- en losperron en mogen niet gelijktijdig laden/lossen. Dit verbod geldt niet voor vuilcontainers”.
16. Verweerder heeft in reactie daarop aangeven dat hij voor het rekenpunt in de zijgevel de StAB heeft gevolgd omdat de voordeur niet ‘een bij uitzondering te openen deel van de gevel’ is. Het laden en lossen met rolcontainers kan piekgeluiden van 110 dB(A) geven. Omdat de (vergunde) aanvraag geen beperkingen inhoudt over tegelijk laden/lossen en over het gebruik van de hellingbaan, waarbij hogere geluidniveaus optreden die als extra storend worden ervaren, heeft verweerder de extra voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden. Dit geeft een handvat om handhavend te kunnen optreden. Verweerder heeft daarbij met de bedrijfsbelangen rekening gehouden en volgens verweerder wordt de bedrijfsvoering niet onevenredig gehinderd. Vergunninghoudster heeft zelf aangegeven dat vrachtwagens hun koelmotoren bij het inrijden van de bebouwde kom uitzetten. Tegelijk laden en lossen op het perron is fysiek niet mogelijk en dan mogen er ook niet twee vrachtauto’s staan bij het perron, aldus verweerder. Bij de mondelinge behandeling heeft verweerders gemachtigde verduidelijkt dat het vermijdbare (piek)geluiden betreft die als storend kunnen worden ervaren en dat daarom in het ruimtelijk spoor daarover voorschriften zijn gesteld.
17. Bij de mondelinge behandeling hebben eisers aangevuld dat zij het niet eens zijn met de hoogte van de muur aan de voorzijde van hun woning. Eisers zijn daarbij van mening dat hun woning door het verlenen van de omgevingsvergunning substantieel in waarde is gedaald. Verder betogen zij dat zij nog steeds onvoldoende worden beschermd tegen geluidsoverlast van het laden en lossen en de ventilatoren op het dak van de aanbouw. In dat verband is betoogd dat verweerder de gevelwering ten onrechte niet feitelijk heeft onderzocht. Volgens eisers blijft onduidelijk of verweerder op juiste en volledige wijze aan de kritiek van de StAB gehoor heeft gegeven. Verder hebben eisers daar aangevoerd dat alternatieven onvoldoende zijn onderzocht. De beroepsgronden over een privaatrechtelijke belemmering en over parkeerproblematiek zijn bij de mondelinge behandeling ingetrokken.
Het juridisch kader
18. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en de Omgevingswet in werking getreden. Op deze zaak is het vóór 1 januari 2024 geldend recht van toepassing gebleven. Dat volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
19. De relevante wet- en regelgeving, zoals deze luidde ten tijde van de bestreden besluiten, is weergegeven in de bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank over het beroep van vergunninghoudster
20. De rechtbank overweegt naar aanleiding van het beroep van vergunninghoudster (24/1510) als volgt.
20.1.
Ingevolge artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo worden aan een omgevingsvergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens onder andere artikel 2.12 van de Wabo. Het door verweerder gehanteerde toetsingskader impliceert dat het verlenen van de omgevingsvergunning niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening mag zijn. In dat kader moet verweerder zo nodig voorschriften stellen om te voorkomen dat onnodig inbreuk wordt gemaakt op het woon- en leefklimaat van omwonenden. Naar het oordeel van de rechtbank is daarbij terecht ook het rekenpunt op de zijgevel beoordeeld omdat daar de (te openen) voordeur is gelegen. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat de onderhavige voorschriften zijn gesteld om vermijdbare (piek)geluiden, die als storend kunnen worden ervaren, te voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder toereikend gemotiveerd waarom de gestelde voorschriften in het belang van een goede ruimtelijke ordening ter bescherming van het akoestisch woon- en leefklimaat van eisers aan de omgevingsvergunning zijn verbonden en dat vergunninghoudster daaraan kan voldoen. De omstandigheid dat dit extra toezicht vergt en tot handhavingsperikelen zou kunnen leiden, kan daaraan niet afdoen.
20.2.
Gelet op het voorgaande is het beroep van vergunninghoudster ongegrond.
Het oordeel van de rechtbank over het beroep van eisers
21. De rechtbank overweegt naar aanleiding van het beroep van eisers (21/2282) als volgt.
Wijzigingen van de omgevingsvergunning
21.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1. Verweerder heeft bij het bestreden besluit 2 dat besluit gewijzigd door daarin een aanvullende motivering op te nemen. Omdat die motivering is opgenomen naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 29 oktober 2021, waarbij de omgevingsvergunning is geschorst, dient het bestreden besluit 2 als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb te worden beschouwd. Nadien heeft verweerder bij het bestreden besluit 5 de eerdere besluiten opnieuw gewijzigd. Daarbij zijn nadere voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden. Om die reden dient dit besluit eveneens als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb aangemerkt te worden. Het beroep van eisers is van rechtswege mede tegen de bestreden besluiten 2 en 5 gericht.
21.2.
Reeds uit het feit dat verweerder het hangende het beroep van eisers nodig vond eerst het bestreden besluit 1 en daarna de bestreden besluiten 1 en 2 te wijzigen en/of aan te vullen, volgt dat het beroep van eisers tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond is. Die besluiten komen voor vernietiging in aanmerking voor zover daarbij is verzuimd het belang van eisers bij behoud van hun uitzicht af te wegen tegen het belang van vergunninghoudster bij de uitbreiding, respectievelijk is verzuimd om aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden en daarmee te onderbouwen dat het akoestisch woon- en leefklimaat van eisers niet onevenredig wordt aangetast.
Het geschil
21.3.
Uit het voorgaande volgt dat nu het bestreden besluit 1 zoals gewijzigd bij de bestreden besluiten 2 en 5 ter beoordeling voorligt. In geschil is of verweerder een juiste grondslag heeft gebruikt voor de omgevingsvergunning en of dat besluit na wijziging van de motivering en het stellen van aanvullende voorschriften de rechterlijke toets kan doorstaan.
De grondslag voor de omgevingsvergunning
21.4.
De rechtbank stelt met partijen vast dat ten tijde van de bestreden besluiten ter plaatse het bestemmingsplan ‘Kern Belfeld’ (het bestemmingsplan) gold. Daarin zijn de locatie van de bestaande supermarkt en de locatie van de uitbreiding en het aangrenzend terrein in artikel 7.a (bestemmingsomschrijving) bestemd tot ‘Centrum’. Op grond daarvan zijn diverse functies toegestaan, waaronder bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 bij de regels onder de categorieën 1 en 2.
Verder is in artikel 7.2.1, onder a, van de regels van het bestemmingsplan bepaald dat gebouwen alleen binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd. Slechts een klein gedeelte van de projectlocatie van de uitbreiding ligt binnen het bouwvlak. In artikel 7.2.2 (Bouwwerken, geen gebouwen zijnde) is bepaald dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen.
Ingevolge artikel 7.5, onder c, van de regels van het bestemmingsplan (specifieke gebruiksregels) wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming (‘Centrum’), in ieder geval gerekend het gebruik van de gebouwen en gronden voor supermarkten, behalve ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt'.
21.5.
De rechtbank stelt vast dat slechts een klein gedeelte van de uitbreiding ligt binnen het bouwvlak en dat de aanduiding supermarkt niet ligt op de gronden waarop de aanbouw staat en ook niet op het buitenterrein waar met vrachtverkeer ten behoeve van de supermarkt wordt gereden en geladen en gelost. De aanbouw is dus in strijd met het bestemmingsplan gebouwd, de muur van 1,73 breed en 3 meter hoog is in strijd met de bouwregels 1 m te hoog en het gebruik van het buitenterrein voor het gebruiksdoel supermarkt is in strijd met artikel 7.5, onder c, van het bestemmingsplan.
21.6.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo in verbinding met artikel 4, onderdeel 1 (de uitbreiding van het hoofdgebouw), 3 (de muur) en 9 (het gebruik van het aansluitend terrein) kan daarvoor in afwijking van de regels van bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend.
21.7.
Zoals hiervoor onder 5 is weergegeven heeft verweerder in het primaire besluit tot verlening van de omgevingsvergunning onderdeel 9 (en onderdeel 3) aan zijn besluit ten grondslag gelegd. In het bestreden besluit 1 is onderdeel 9 vervangen door onderdeel 1. Ook in de wijzigingsbesluiten wordt onderdeel 9 niet meer vermeld. In het tweede wijzigingsbesluit (zie bladzijde 1, eerste alinea) is het besluit integraal weergegeven. Ook daar ontbreekt vermelding van onderdeel 9. Bij de mondelinge behandeling heeft verweerders gemachtigde desgevraagd toegelicht dat verweerder op het standpunt dat onderdeel 9 nodig is om het strijdig gebruik te kunnen toestaan, niet is teruggekomen. Dat onderdeel hoort nog steeds in de omgevingsvergunning te zitten en dat standpunt is ongewijzigd, aldus de gemachtigde.
21.8.
Ingevolge artikel 7:12 van de Awb dient de beslissing op bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. De rechtbank is van oordeel dat met het in de beslissing op bezwaar weglaten van voornoemd onderdeel 9 als grondslag voor de omgevingsvergunning in zoverre sprake is van een motiveringsgebrek dat met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd nu aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn geschaad. Op grond daarvan bestaat wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers en tot vergoeding van het griffierecht dat zij hebben betaald.
21.9.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het gebruik maken van de bevoegdheid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo in verbinding met artikel 4, onderdelen 1, 3 en 9 van Bijlage II van het Bor de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en of daardoor het belang van eisers bij behoud van een goed woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt geschaad.
De hoogte van de aanbouw en de muur
21.10.
Ten aanzien van de hoogte van de aanbouw en de hoogte van de muur naast de nieuwe laad- en losplaats overweegt de rechtbank als volgt. De aanbouw die ter plaatse op grond van het bestemmingsplan niet mag worden gebouwd, heeft verweerder met onderdeel 1 van artikel 4 van Bijlage II van het Bor vergund. De aanbouw is 4,64 meter hoog en beperkt het uitzicht in de tuin van eisers. Invoelbaar is dat deze hoogte eisers ook het gevoel geeft door bebouwing ingeklemd te worden. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het eerste wijzigingsbesluit toereikend heeft gemotiveerd waarom hij het belang van vergunninghoudster bij de uitbreiding en het algemeen belang heeft laten prevaleren boven genoemd belang van eisers om daarvan gevrijwaard te blijven. Daarbij is niet geheel zonder betekenis dat het uitzicht voorheen, zij het incidenteel, kon worden beperkt doordat de bovenkant van de vrachtwagens was te zien die achter de erfafscheidingsmuur van 2,30 meter hoogte ter plaatse stonden te laden en lossen.
Ten aanzien van de muur ter plaatse van de nieuwe laad- en losplaats die in strijd met de bouwregels 1 meter te hoog is gebouwd en die het uitzicht aan de voorkant van de woning van eisers beperkt, overweegt de rechtbank dat deze muur de functie heeft van geluidscherm in verband met de nieuwe locatie van de laad- en losplaats. De muur is dus mede in het belang van eisers. Daarbij is met hun uitzicht vanuit de voorkant van de woning in die zin rekening gehouden dat de hoogte van de afwijking tot 1 meter is beperkt en dat de muur slechts 1,73 meter breed is. Gelet daarop heeft verweerder in redelijkheid hiervoor een ontheffing kunnen verlenen. De daarop gerichte beroepsgronden slagen niet.
Laad- en losplaats en woon- en leefklimaat
21.11.
De rechtbank stelt vast dat verweerders gemachtigde bij de mondelinge behandeling desgevraagd heeft verklaard dat bij het bestreden besluit 5 de akoestische aanvaardbaarheid niet langer is beoordeeld aan de hand van de VNG-richtlijnen. Verweerder heeft op basis van het StAB rapport voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden en een maatwerkbesluit genomen. In aanmerking genomen de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan, de duur van het laden en lossen, de omstandigheid dat dit alleen in de dagperiode plaatsvindt en dat voorschriften zijn gesteld om storende piekgeluiden zo veel mogelijk te beperken, stelt verweerder zich op standpunt dat het woon- en leefmilieu van eisers door de uitbreiding en daarmee samenhangende omstandigheden niet onevenredig wordt aangetast. Na een afweging van het belang van vergunninghoudster en het algemeen belang tegen het belang van eisers heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend.
21.12.
De rechtbank overweegt dat verweerder niet gehouden is om voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid aan de VNG-richtlijnen te toetsen. De VNG-richtlijnen zijn met name bedoeld als hulpmiddel bij het vaststellen van bestemmingsplannen en projectbesluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. [3]
21.13.
De rechtbank stelt vast dat door het maatwerkbesluit dat is genomen, wordt verzekerd dat alleen overdag wordt geladen en gelost. Hierdoor wordt de overschrijding van het maximale geluidniveau in de nachtperiode weggenomen. Daardoor wordt aan de in het Abm gestelde geluidnormen voor de avond- en nachtperiode voldaan en is in zoverre een goed woon- en leefklimaat voldoende verzekerd. Verder is het geluid van de airco’s ’s nachts beperkt doordat die niet meer 100% van de tijd in bedrijf mogen zijn. In de avond en nacht dient aan de in het Abm gestelde geluidnormen te worden voldaan en er bestaat niet op voorhand twijfel dat niet aan die geluidnormen kan worden voldaan. De norm voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode heeft verweerder met 3 dB(A) naar 53 dB(A) verhoogd. Hiermee is nog steeds sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening wordt voor een gemengde woonwijk en een woonwijk in een stadscentrum een maximaal equivalent geluidniveau overdag van 55 dB(A) geadviseerd. [4]
21.14.
Het voorgaande neemt niet weg dat uit het rapport van de StAB blijkt dat overdag niet aan het in het Abm gestelde maximale geluidniveau wordt voldaan als gevolg van de piekgeluiden die optreden bij het laden en lossen met rolcontainers en het (tegelijk) gebruiken van de hellingbaan met vervoershulpmiddelen met kleine harde wielen. In het Abm zijn deze geluiden in de dagperiode van de beoordeling uitgezonderd omdat die activiteit essentieel is voor de bedrijfsvoering. In het ruimtelijke spoor dient de aanvaardbaarheid daarvan te worden beoordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat door het alsnog verbinden van de vier voorschriften aan de omgevingsvergunning afdoende is tegemoet gekomen aan de opmerkingen van de StAB en dat hiermee het geluid van de laad- en losactiviteiten overdag zodanig wordt beperkt dat dit aanvaardbaar is te achten.
Daarbij heeft de rechtbank nog in aanmerking genomen dat verweerder en vergunninghoudster er niet zonder grond op hebben gewezen dat het een relatief kleine supermarkt is en dat aannemelijk is dat het feitelijke aantal vrachtwagenbewegingen en laad- en losactiviteiten per dag lager is dan het aantal waarvan worst case in het geluidonderzoek van [naam consultancy] is uitgegaan, welke worst case door de StAB om die reden is beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het aantal en de duur van de overschrijdingen van het maximale geluidniveau die alleen door de week en alleen overdag plaatsvinden, na het stellen van voorschriften, in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten. Daarbij heeft verweerder het belang van vergunninghoudster die voor de bedrijfsvoering afhankelijk is van de constante bevoorrading van de supermarkt en het algemeen belang kunnen laten prevaleren boven het belang van eisers bij zo min mogelijke geluidoverlast.
Eisers gemachtigde heeft bij de mondelinge behandeling terecht betoogd dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het grootste deel van de aanbouw en het gebruik van het buitenterrein voor een supermarkt niet bij het vaststellen van het bestemmingsplan is afgewogen, maar dat neemt niet weg dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid van andere bedrijven tot en met milieucategorie 2 ter plaatse wel is aangenomen. Verweerder mag de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan bij zijn besluitvorming laten meewegen. Bij de beoordeling moet ‘de afwijking’ immers vergeleken worden met een maximale invulling van de planologische mogelijkheden. Verder geldt dat naarmate de inbreuk op het geldend planologisch regime groter is zwaardere eisen worden gesteld aan de onderbouwing en belangenafweging. Dat betekent concreet qua geluid dat, indien de gestelde geluidsoverlast ook of in verdergaande mate veroorzaakt had kunnen worden door een activiteit die het bestemmingsplan (wel) rechtstreeks toelaat, daarvoor in beginsel een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan voor kan worden verleend. [5] Dat een verdergaande mate van geluidsoverlast reeds mogelijk was op grond van het bestemmingsplan heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt. Verweerders gemachtigde heeft in dit verband bij de mondelinge behandeling betoogd dat bijvoorbeeld ook een transportbedrijf in milieucategorie 2 rechtstreeks is toegestaan. Een transportbedrijf in milieucategorie 2 is echter niet in bijlage 1 bij artikel 7.a van het bestemmingsplan opgenomen. Het is dus niet zo dat er andere bedrijven rechtstreeks zijn toegestaan die meer geluid voor eisers zouden kunnen veroorzaken dan nu bij het laden en lossen ten behoeve van de supermarkt optreedt op een locatie waar dat volgens het bestemmingsplan niet is toegestaan. Dat neemt echter niet weg, zoals hiervoor is overwogen, dat verweerder de akoestische aanvaardbaarheid heeft beoordeeld en zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de afwijking van het bestemmingsplan na afweging van alle in aanmerking te nemen belangen kon worden verleend. De daarop gerichte beroepsgronden slagen niet.
21.15.
Ten aanzien van het betoog van eisers gemachtigde over het ontbreken van een onderzoek naar de feitelijke gevelwering verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover hierna in het kader van het maatwerkbesluit wordt overwogen.
21.16.
Ten aanzien van het betoog van eisers gemachtigde bij de mondelinge behandeling dat alternatieven onvoldoende zijn onderzocht omdat er bijvoorbeeld ook ondergronds of op een andere plaats kan worden geladen en gelost, overweegt de rechtbank dat in de stukken toereikend is onderbouwd waarom de uitbreiding noodzakelijk is voor vergunninghoudster en dat daardoor de locatie van de laad- en losplaats dient te worden verschoven. De ruimtelijk adviseur van vergunninghoudster heeft bij de mondelinge behandeling desgevraagd bevestigd dat ondergronds laden en lossen ter plaatse onmogelijk kan worden gerealiseerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de juistheid daarvan te twijfelen. Als een project op zichzelf aanvaardbaar is, dwingt het bestaan van alternatieven alleen dan tot het onthouden van medewerking, indien op voorhand duidelijk is dat door de verwezenlijking van één of meerdere alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [6] Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een gelijkwaardig alternatief met aanmerkelijk minder bezwaren.
21.17.
Met betrekking tot het (niet nader onderbouwde) betoog dat de waardevermindering van de woning van eisers tussen de € 100.000 en € 150.000 bedraagt en dat dit een dermate grote schade is dat verweerder de omgevingsvergunning om die reden niet mocht verlenen, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de gevolgen van de verlening van de omgevingsvergunning voor eisers dermate onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen dat verweerder om die reden (in het kader van de belangenafweging) de omgevingsvergunning had moeten weigeren. Daarbij is van belang dat de supermarkt ter plaatse positief is bestemd. Het gaat (alleen) om de gevolgen van de afwijking van het bestemmingsplan die de omgevingsvergunning mogelijk maakt. Zoals bij de mondelinge behandeling aan de orde is gesteld, kunnen eisers een verzoek om tegemoetkoming in planschade indienen zodra de omgevingsvergunning onherroepelijk is. Ter voorlichting van eisers wijst de rechtbank erop dat bij planschade een vergelijking wordt gemaakt tussen de gevolgen van de verlening van de omgevingsvergunning en hetgeen het geldend bestemmingsplan maximaal mogelijk maakt. Daarbij wordt een normaal maatschappelijk risico van tenminste 2% van de waarde van de onroerende zaak vóór de planologische wijziging gehanteerd. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit tot een dermate hoge planschade zal leiden dat de omgevingsvergunning onuitvoerbaar moet worden geacht.
Conclusie ten aanzien het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor uitbreiding
21.18.
Zoals onder 21.2 al geconcludeerd, is het beroep van eisers tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond. Het beroep van eisers dat van rechtswege is gericht tegen het bestreden besluit 5 is ongegrond.
21.19.
De bestreden besluiten 1 en 2 komen deels voor vernietiging in aanmerking, namelijk voor zover daarbij een onvoldoende motivering is gegeven en geen voorschriften aan de omgevingsvergunning zijn verbonden. Dit gebrek is gerepareerd, deels met het eerste wijzigingsbesluit en volledig met het tweede wijzigingsbesluit. Dat betekent dat de omgevingsvergunning zoals die luidt na de beide wijzigingsbesluiten in stand blijft. De gegrondverklaring van het beroep van eisers tegen de bestreden besluiten 1 en 2 betreft daarmee een formele gegrondverklaring zonder materiële gevolgen wat betreft de omgevingsvergunning.
Het maatwerkbesluit
De besluitvorming en de standpunten van partijen
22. De StAB heeft op 23 februari 2023 van verslag en advies gediend in de samenhangende procedure over de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de supermarkt (21/2282). In dat rapport is onder meer aangegeven dat niet is uitgesloten dat er in de nachtperiode (door de bakwagen) wordt geladen en gelost, waardoor de (door verweerder) aanvaardbaar geachte waarde voor het maximale geluidniveau in de nacht wordt overschreden. Verder heeft de StAB aangegeven dat uit analyse en herberekeningen blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau bij de woning van eisers in de dagperiode tot 53 dB(A) zal bedragen.
23. Naar aanleiding van de inhoud van het StAB-rapport van 23 februari 2023 heeft verweerder op 6 juni 2023 ambtshalve zijn voornemen kenbaar gemaakt aan vergunninghoudster om maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) voor de inrichting te stellen. Vergunninghoudster heeft aangegeven daaraan te kunnen voldoen en zich daarin te kunnen vinden.
24. Bij besluit van 29 juni 2023 heeft verweerder de volgende maatwerkvoorschriften gesteld:
1. Het laden en lossen dient uitsluitend te gebeuren in de dagperiode (7:00 tot 19:00 uur).
2. De airconditioningsinstallatie op het dak van het kantoor/de kantine mag gedurende de nachtperiode van 23:00 tot 7:00 uur maximaal 75% van de tijd in bedrijf zijn.
3. Op de gevel van de woning van eisers mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als gevolg van de activiteiten alsmede het inwerking zijn van de technische installaties vanwege de inrichting gelegen aan het [adres 1] in de dagperiode 53 dB(A), in de avondperiode 45 dB(A) en in de nachtperiode 40 dB(A) niet overschrijden. Daarbij wordt rekenpunt 12 van het rekenmodel van de StAB (hoek woning) gehanteerd.
25. Eisers hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt en aangevoerd dat de gestelde maatwerkvoorschriften onvoldoende zijn voor een toelaatbaar geluidniveau ten aanzien van de woning van eisers. Namens eisers heeft Econsultancy op 11 augustus 2023 aangegeven dat de maximale geluidniveaus zodanig hoog zijn dat een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd te meer nu een onderzoek naar de geluidwering en het binnenniveau in de woning ontbreekt. Omdat de koelmotoren een significante bijdrage kunnen leveren aan het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bepleit Econsultancy om het uitschakelen van de koelmotoren toe te voegen aan het maatwerkbesluit.
26. Bij het bestreden besluit 6 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het besluit van 29 juni 2023 gehandhaafd. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat een geluidwering van 20 dB als normaal kan worden beschouwd en dat de woning van eisers die geluidwering gezien de leeftijd van de woning en de bouwtekening ook heeft. Bij die geluidwering en een equivalent geluidniveau in de dagperiode van 53 dB(A) blijft de binnenwaarde in de verblijfsruimtes van eisers woning onder het aan te houden maximum van 35 dB(A). Ten aanzien van het maximaal geluidniveau wijst verweerder erop dat dit wordt veroorzaakt door het overdag laden en lossen met rolcontainers en palletwagens. In het Abm wordt uitputtend geregeld dat het maximale geluidniveau van 70 dB(A) in de dagperiode geen betrekking heeft op geluid als gevolg van laad- en losactiviteiten. Verweerder acht zich daarom niet bevoegd een en ander verder in te perken door het opleggen van een maatwerkvoorschrift. Ten slotte wijst verweerder erop dat bij het bestreden besluit 5 voor wat betreft het onderdeel gebruik alsnog het voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden dat leveranciers bij het stilstaan bij de inrichting en bij het laden en lossen hun koelmotoren dienen uit te schakelen. Dit is gedaan uit ruimtelijk ordeningsoogpunt en is handhaafbaar. Akoestisch levert dit echter geen relevante bijdrage aan het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, zoals de StAB ook heeft vastgesteld, aldus verweerder.
27. Eisers voeren in beroep aan dat de beroepsgronden uit de samenhangende procedures als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd en dat het rapport van de StAB dient als nadere onderbouwing. Volgens eisers zijn hun bezwaren ten onrechte niet gehonoreerd. Gewezen wordt op een aanvullende notitie van Econsultancy van 30 oktober 2023, waarin wordt aangevoerd dat bij het vaststellen van de maatwerkvoorschriften een afweging in het ruimtelijke spoor wordt gemist. Bij de geconstateerde maximale geluidniveaus als gevolg van laden en lossen in de dagperiode kan een aanvaardbare binnenwaarde niet worden gegarandeerd omdat daarvoor volgens Econsultancy een gevelwering van minimaal 31 dB nodig is. Niet is onderzocht of de woning van eisers daarover beschikt.
Het juridisch kader
28. Op 1 januari 2024 is het Activiteitenbesluit ingetrokken, de Wet milieubeheer gewijzigd en de Omgevingswet in werking getreden. Op deze zaak is het recht van toepassing zoals dat gold tot 1 januari 2024. Dat volgt uit artikel 4.5 van de Invoeringswet Omgevingswet.
29. De relevante wet- en regelgeving, zoals deze luidde ten tijde van de bestreden besluiten, is weergegeven in de bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
30. De rechtbank overweegt als volgt over het maatwerkbesluit.
30.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de inrichting die vergunninghoudster drijft een type B inrichting is waarop de in artikel 2.17 van het Abm gestelde geluidgrenswaarden van toepassing zijn. Artikel 2.17 bevat een uitputtende regeling en er moet van worden uitgegaan dat deze regeling in beginsel voldoende bescherming biedt tegen geluidhinder. Op grond van artikel 2.20, eerste lid, van het Abm is verweerder bevoegd om in afwijking van de waarden als bedoeld in artikel 2.17 en 2.17a, van het Abm bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau vast te stellen. Ingevolge artikel 2.20, vijfde lid, van het Abm kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan de geldende geluidsnormen te voldoen. Verweerder komt beleidsruimte toe bij de beslissing of het gebruik maakt van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen en dient daarbij een belangenafweging te maken. [7]
30.2.
De rechtbank ziet in hetgeen namens eisers is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder, gelet op de betrokken belangen, niet in redelijkheid de maatwerkvoorschriften heeft kunnen vaststellen. Met deze maatwerkvoorschriften zijn tekortkomingen die de StAB heeft gesignaleerd, weggenomen. Voor verdergaande maatwerkvoorschriften bestond uit een oogpunt van het bieden van voldoende bescherming tegen geluidhinder geen aanleiding of geen ruimte. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat bij het opleggen van maatwerkvoorschriften geen ruimtelijke afweging plaatsvindt zoals Econsultancy bepleit. Die afweging komt aan bod bij de omgevingsvergunning voor de uitbreiding die de rechtbank hiervoor heeft besproken. Uit het StAB rapport blijkt dat de overschrijding in de dagperiode van het maximaal geluidniveau wordt veroorzaakt door laden en lossen van rolcontainers en palletwagens. Omdat sprake is van een uitputtende regeling en in artikel 2.17, eerste lid, onder b, van het Abm is bepaald dat in de dagperiode de in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidniveaus niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten, heeft verweerder terecht erop gewezen dat hij dienaangaande geen maatwerkvoorschrift kan vaststellen zoals Econsultancy in het kader van een goed woon- en leefklimaat bepleit. Aan het geldende maximale geluidniveau van 70 dB(A) veroorzaakt door de installaties, toestellen en activiteiten wordt voldaan indien laad- en losactiviteiten daarvan worden uitgezonderd. Verweerder heeft zich ook terecht op het standpunt gesteld dat de etmaalwaarde van 35 dB(A) die op grond van artikel 2.20, tweede lid, van het Abm dient te worden gewaarborgd, niet wordt overschreden nu mag worden uitgegaan van een als normaal te beschouwen gevelwering van 20 dB. [8] Daaraan dient een woning te voldoen en er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat deze woning daaraan niet zou voldoen. In dit geval is dus, anders dan eisers gemachtigde onder meer bij de mondelinge behandeling heeft betoogd, niet vereist dat verweerder een onderzoek uitvoert naar de geluidwering van eisers woning. Verweerder heeft verder terecht erop gewezen dat hij voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau een hogere waarde heeft vastgesteld en dat de maximale etmaalwaarde van 35 dB(A) is gewaarborgd. De redenering van Econsultancy dat bij het optreden van een maximaal geluidniveau een binnenwaarde van 35 dB(A) moet worden gewaarborgd vindt geen steun in de wet.
30.3.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eisers tegen de gestelde maatwerkvoorschriften ongegrond is.
De omgevingsvergunning voor de verandering van de uitweg
De aanvraag, de besluitvorming en de standpunten van partijen
31. Op 1 augustus 2022 heeft vergunninghoudster een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het verplaatsen en verbreden van de bestaande inrit ten behoeve van het laden en lossen van de supermarkt na de uitbreiding. De inrit was voorheen 21,2 meter breed en wordt 29,1 meter breed. De verandering is nodig in verband met de uitbreiding van de supermarkt en de daardoor verplaatste laad- en losplaats. In een memo van 16 januari 2022 zijn de voordelen opgesomd van de nieuwe situatie ten opzichte van de (voorheen) bestaande situatie. Dat betreft met name de verkeersveiligheid omdat de route in de nieuwe situatie korter wordt en er niet meer door vrachtverkeer op de openbare weg (de [straat 1] ) hoeft te worden gemanoeuvreerd.
32. Bij besluit van 9 augustus 2022 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingswet (Wabo) voor het veranderen van een inrit/uitweg aan vergunninghoudster verleend. Verweerder heeft onderkend dat de aanvraag niet strookt met het bepaalde in de Beleidsregel omgevingsvergunning activiteit inrit 2020 ter bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving. Volgens verweerder weegt het belang van het veilig tijdelijk parkeren op het eigen terrein en het veilig kunnen manoeuvreren zwaarder dan het belang dat op dit punt met de Beleidsregel is gediend. Verweerder acht het onevenredig voor vergunninghoudster om in dit concrete geval te moeten voldoen aan de maximaal toegestane breedte van een inrit op basis van de Beleidsregel. Ook het feit dat de uitrit uitkomt op een kruispunt acht verweerder in dit geval geen beletsel omdat de verkeersveiligheid in de nieuwe situatie juist verbetert.
33. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt bij verweerder en aangevoerd dat de omgevingsvergunning niet kon worden verleend omdat artikel 2, tweede lid, onder 3, van de Beleidsregel verbiedt om een uitweg toe te staan die uitkomt op een kruispunt. Verder heeft verweerder ten onrechte geen akoestisch onderzoek uitgevoerd en het belang van eisers ten onrechte niet beoordeeld. Verwezen wordt naar de rapporten van 24 januari 2022 en 14 februari 2022 van Econsultancy. Tevens is gewezen op de lopende handhavingszaak tegen het laad- en losperron. Eisers vinden de nieuwe route niet verkeersveilig voor passerende voetgangers en ander verkeer komend van het [adres 1] . Ook daarom is de omgevingsvergunning volgens hen in strijd met de Beleidsregel verleend.
34. Bij het bestreden besluit 3 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en zijn besluit van 9 augustus 2022 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd. Verweerder heeft naar aanleiding van het bezwaar onderkend dat de uitweg voor een deel uitkomt op de kruising van de [straat 1] met de [`straat] hetgeen strijdig is met de Beleidsregel. Verweerder heeft gebruik gemaakt van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid omdat de supermarkt voor zijn bedrijfsvoering afhankelijk is van regelmatige bevoorrading en de diepte van het eigen terrein aan de achterzijde onvoldoende is om op een andere wijze dan is aangevraagd een vrachtwagen (nagenoeg) geheel op eigen terrein te kunnen laden en lossen. Een vrachtwagen zou dan meer manoeuvreerbewegingen op de openbare weg moeten maken, achteruit het trottoir moeten kruisen en niet is uit te sluiten dat voor het laden en lossen dan stilgestaan moet worden op het trottoir en mogelijk ook op de rijbaan. Daarvan ondervindt doorgaand verkeer hinder. Verder wijst verweerder erop dat de feitelijke situatie maakt dat er geen andere mogelijkheid is om op een andere locatie te laden en te lossen dan aan de achterzijde van de supermarkt. Een andere locatie aan de achterzijde of vanaf de openbare weg brengt meer overlast voor de omgeving met zich mee omdat verplaatsingsmiddelen voor producten dan over een langere afstand moeten rijden. De verkeersveiligheid is met laden en lossen vanaf de openbare weg niet gediend volgens verweerder. De weigeringsgrond van het uitkomen van een uitweg bij een kruising beoogt de verkeersveiligheid te dienen. De onderhavige uitweg komt voor een klein gedeelte uit op een t-splitsing van erftoegangswegen. Gelet op de aard en ligging van de wegen is de verkeersintensiteit niet hoog (geschat op maximaal 200 mvb/etmaal). Er geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur en mede gelet op de aanwezige bocht in de weg en hetgeen daarover bekend is, is er geen reden om aan te nemen dat die snelheid niet wordt aangehouden. Het verkeer ter plaatse is met de situatie bekend en het beperkte aantal voertuigen dat de laad- en loszone aandoet beschikt veelal over de (verplichte) beveiligingssystemen. Het voordeel van de aangevraagde wijze van uitwegen is dat het trottoir niet langer achteruit gekruist hoeft te worden, er geen (minder) manoeuvreerbewegingen op de openbare weg hoeven plaats te vinden en er bij het oprijden van het terrein vanaf de zuidzijde voldoende zicht bestaat op tegemoetkomend verkeer en op voetgangers op het trottoir aan de zijde van de uitweg. Om de verkeersveiligheid verder te waarborgen heeft verweerder twee voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbonden wat betreft de (verplichte) aanrijroute en de wijze van wegrijden (stapvoets) van het eigen terrein.
35. In beroep hebben eisers hun bezwaren ten aanzien van het geluidsaspect en het niet vergunde laad- en losperron herhaald. Ook herhalen eisers hun betoog dat de nieuwe uitweg niet verkeersveilig(er) is en dat de omgevingsvergunning in strijd met de Beleidsregel is verleend. Ten aanzien van de strijdigheid met de Beleidsregel doordat de uitweg uitkomt bij een kruising hebben eisers hun standpunt herhaald dat de Beleidsregel geen ruimte voor afwijking biedt. Volgens eisers is de nieuwe situatie evident verkeersonveilig omdat vrachtwagens over het trottoir en deels over de kruising wegrijden. Dat mag niet en de omgevingsvergunning en de daaraan verbonden voorwaarden verhinderen dat niet. De eerste voorwaarde voegt niets toe omdat de rijrichting vast staat en van de tweede voorwaarde (bebording om langzaam en voorzichtig weg te rijden) verwachten eisers niet dat die zal worden nageleefd. Ten slotte wordt in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen proceskosten heeft vergoed omdat het besluit naar aanleiding van het bezwaar is aangevuld en het bezwaar daarom (deels) gegrond verklaard had moeten worden.
36. Verweerder heeft verweer gevoerd en gemotiveerd herhaald dat de nieuwe oplossing verkeersveiliger is. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat verkeersveiligheid een algemeen belang is waarop eisers zich niet kunnen beroepen. Artikel 8:69a van de Awb (het relativiteitsvereiste) staat aan een eventuele gegrondverklaring van hun beroep op strijd met verkeersveiligheid in de weg, aldus verweerder. Bij de mondelinge behandeling heeft eiseres in reactie daarop erop gewezen en foto’s getoond dat zich onveilige situaties kunnen voordoen. Zij heeft een dochtertje en het is een buurt met gezinnen met kleine kinderen die niet het besef hebben hoe gevaarlijk het kan zijn als daar vrachtauto’s komen.
37. Vergunninghouder heeft nog een schriftelijke uiteenzetting gegeven waarin is benadrukt dat de nieuwe situatie veiliger is geworden doordat de voertuigen niet meer achteruit het perceel op of af hoeven te rijden. Ze rijden nu vooruit het perceel op en er vooruit weer af.
Het juridisch kader
38. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en de Omgevingswet in werking getreden. Op deze zaak is het vóór 1 januari 2024 geldend recht van toepassing gebleven. Dat volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
39. De relevante wet- en regelgeving, zoals deze luidde ten tijde van de bestreden besluiten, is weergegeven in de bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
40. De rechtbank overweegt als volgt over de uitwegvergunning.
40.1.
Omdat eisers niet alleen voor het algemene belang van verkeersveiligheid opkomen, maar ook voor hun eigen belang van een verkeersveilige situatie naast hun woning en omdat niet gezegd kan worden dat (beleids)regels over verkeersveiligheid niet ook geschreven zijn voor de veiligheid van omwonenden, als veelvuldige gebruikers van de betreffende weg en het betreffende trottoir, staat het relativiteitsvereiste niet in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit 3 op de gronden die eisers hebben aangedragen.
40.2.
Door de uitbreiding van de supermarkt en de daardoor gewijzigde manier van laden en lossen, is een situatie ontstaan die niet lijkt op een ‘normale’ in- en uitrit. Het is eerder een soort langsparkeren op eigen terrein. Evengoed betreft dit uitwegen op de openbare weg en is voor de verandering van de bestaande uitweg een vergunning nodig op basis van de APV.
40.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat er sprake is van limitatieve weigeringsgronden. Dat volgt uit artikel 2.18 van de Wabo en de tekst van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). [9] De gestelde nadelige akoestische gevolgen van de omgevingsvergunning voor de inrit/uitweg heeft verweerder dus terecht niet bij zijn besluitvorming over deze vergunning betrokken. [10] Dat geldt eveneens voor eisers betoog dat het losperron illegaal is gerealiseerd. Dat is niet relevant voor de verlening van de onderhavige omgevingsvergunning.
40.4.
Gelet op de beroepsgronden en de limitatieve weigeringsgronden gaat het in dit geval uitsluitend om de vraag of de vergunning had moeten worden geweigerd omdat geen sprake is van een veilig en doelmatig gebruik van de weg dan wel ter bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving. Over beide aspecten heeft verweerder beleid geformuleerd in de Beleidsregel. Niet in geschil is dat aan twee van de daarin opgenomen uitgangspunten niet voldaan wordt. Volgens de Beleidsregel wordt de uitweg immers geweigerd als deze uitkomt op een kruispunt en wordt deze ook geweigerd als, in dit geval, de uitweg breder is dan 6.00 meter.
40.5.
Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat ten aanzien van de door hem vastgestelde Beleidsregel in artikel 4:84 van de Awb een (inherente) afwijkingsmogelijkheid is gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit, zoals daarna nog nader toegelicht, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vasthouden aan de Beleidsregel voor belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de Beleidsregel te dienen doelen. Dat betreft enerzijds de veiligheid van verkeersdeelnemers en anderzijds de belangen van vergunninghoudster die in het concrete geval voor haar bedrijfsvoering is aangewezen op het (resterende) buitenterrein aan de [straat 1] voor laden en lossen. Verweerder heeft onderbouwd aangegeven waarom de verkeersveiligheid niet in de weg staat aan het verlenen van medewerking aan de gekozen oplossing en de situatie zelfs veiliger wordt. In de nieuwe situatie vindt het manoeuvreren (achteruitrijden) om de losplaats te bereiken grotendeels op eigen terrein plaats, waarbij het vrachtverkeer vanuit de [straat 1] tot aan het kruispunt met de [`straat] rijdt en dan op eigen terrein achteruit naar de laad- en losplaats rijdt. Bij het wegrijden kan het terrein van de inrichting vooruit rijdend worden verlaten. Door de extra voorschriften is dit geborgd en ook dat dit veilig wordt gedaan. Deze manier van manoeuvreren en laden en lossen na realisering van de aanbouw/uitbreiding is de enige veilige optie.
Onder deze omstandigheden heeft verweerder ook in de omstandigheid dat de uitweg uitkomt op een vlakbij gelegen t-kruising, geen aanleiding hoeven zien de omgevingsvergunning om die reden te weigeren. Daarbij is van belang dat dit een rustige weg is, dat een maximumsnelheid van 30 km/uur van toepassing is en dat sprake is van een voldoende overzichtelijke situatie.
40.6.
Eiseres heeft er bij de mondelinge behandeling onder meer op gewezen dat er soms twee vrachtwagens dicht bij elkaar staan op de smalle strook voor het laden en lossen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat de situatie voorheen onveiliger was en dat het toen ook kon voorkomen dat een vrachtwagen stond te lossen, terwijl tegelijkertijd een tweede stond te wachten. Ook toen was dat een kwestie van goed toezicht houden door vergunninghoudster. Gelet op de gestelde voorschriften kan de door eiseres genoemde situatie zich alleen nog voordoen als een (grote) vrachtauto staat te lossen via het perron en tegelijkertijd een andere leverancier met vervoershulpmiddelen met zachte wielen de hellingbaan gebruikt. Dat is niet hetgeen normaal gebruikelijk is, zoals vergunninghoudster bij de mondelinge behandeling terecht heeft opgemerkt. Gelet op de door verweerder gegeven onderbouwing en toelichting is de rechtbank van oordeel dat het laden en lossen na de daaraan verbonden voorschriften en ervan uitgaande dat vergunninghoudster toeziet op de navolging en het in acht nemen van de voor een ieder geldende verkeersregels, niet tot zodanig (verkeers)onveilige situaties leidt dat verweerder om die reden de omgevingsvergunning niet mocht verlenen. Voor zover de voorschriften (en verkeersregels) niet worden nageleefd, geldt ook hier dat dit een handhavingskwesties is die aan de rechtmatigheid van de vergunningverlening niet afdoet. De beroepsgronden slagen daarom niet.
40.7.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat voor zover bijvoorbeeld vrachtwagens op de stoep zouden worden geparkeerd, waarvan eisers foto’s hebben laten zien, dit niet is toegestaan en dus aanleiding zou kunnen zijn voor handhavend optreden.
40.8.
Om de verkeersveiliger route voor de bevoorrading van het bedrijf mogelijk te maken, moest de inrit/uitweg een stuk verbreed te worden. Eisers hebben geen alternatieven aangedragen waarmee hetzelfde resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Voor zover chauffeurs zich niet zouden houden aan de verkeersregels of aan de aangewezen route dan wel de gestelde voorschriften is dat een handhavingskwestie. Wat betreft de breedte van de uitweg is verder van belang dat deze in de oude situatie al fors breder was dan het maximum in de Beleidsregel van 6.00 meter (of van 9.00 meter als de brede uitweg zou worden beschouwd als een samenvoeging van twee uitwegen: een inrit en een uitrit). Ook gelet op de functie ter plaatse (centrumfunctie, in het bijzonder een supermarkt) ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder in de beperkte verandering van het uiterlijk aanzien reden had moeten zien om de vergunning te weigeren, nu de verkeersveiligheid afwijking van het beleid rechtvaardigt.
40.9.
Verweerder heeft gelet op het voorgaande terecht de omgevingsvergunning in stand gelaten en de daartegen gerichte bezwaren ongegrond verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten is vereist dat het primaire besluit wordt herroepen en dat is in dit geval (op goede gronden) niet gebeurd. Het beroep is daarom ongegrond.
De weigering handhavend op te treden tegen het laad- en losperron
De aanvraag, de besluitvorming en de standpunten van partijen
41. Op 15 september 2022 hebben eisers verweerder gevraagd handhavend op te treden tegen de laad- en losvoorziening (het laad- en losperron en de hellingbaan) omdat daarvoor volgens eisers ten onrechte geen omgevingsvergunning is verleend. Naast geluidoverlast is ook het directe zicht op de laad- en losvoorziening een verslechtering van hun woon- en leefklimaat, aldus eisers.
42. Bij besluit van 6 december 2022 heeft verweerder dat verzoek afgewezen omdat het perron bij de omgevingsvergunning van 19 maart 2020 voor het uitbreiden van de supermarkt is vergund. Verweerder nam daarbij nog het standpunt in dat de hellingbaan op grond van art. 2, onderdeel 13, van Bijlage II van het Bor vergunningsvrij zou zijn.
43. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt en aangevoerd dat de laad- en losvoorziening (het perron inclusief de hellingbaan) één geheel vormen en dat de daarvoor vereiste omgevingsvergunning nooit is verleend. Hetgeen feitelijk is gerealiseerd staat niet op de tekeningen bij de verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding. Ten slotte blijft onduidelijk waarom een hellingbaan omgevingsvergunningsvrij zou zijn, aldus eisers.
44. Bij het bestreden besluit 4 heeft verweerder zijn besluit van 6 december 2022 onder aanpassing van de motivering gehandhaafd. Verweerder erkent dat het perron anders is gerealiseerd dan op de tekeningen bij de omgevingsvergunning van 19 maart 2020 is weergegeven en dat op de tekening geen valbescherming en geen hellingbaan staat. Vergunninghoudster heeft naar aanleiding van het bezwaar een aangepaste tekening aangeleverd waarop de feitelijk gerealiseerde laad- en losvoorziening (dus inclusief de hellingbaan) is weergegeven. Omdat door het realiseren van een laad- en losperron met een hellingbaan ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard, waardoor omwonenden niet worden benadeeld, en de gewijzigde uitvoering van het bouwplan blijft binnen de bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan, is daarvoor geen nieuwe aanvraag vereist, aldus verweerder. De valbescherming maakt geen onderdeel uit van de wijzigingstekening van 19 april 2023 omdat de valbescherming wordt beschouwd als een vergunningsvrij bouwwerk als bedoeld in artikel 3, achtste lid, van Bijlage II van het Bor.
Secundair - voor zover het voorgaande niet opgaat - stelt verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt dat er concreet zicht bestaat op legalisatie omdat het bestemmingsplan de gerealiseerde laad- en losvoorziening rechtstreeks toestaat qua bestemming en bouwregels en vergunninghoudster bereid is een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit aan te vragen indien zou worden aangenomen dat er geen sprake is van een wijziging van het bouwplan van ondergeschikte betekenis.
45. Eisers wijzen voor de beroepsgronden naar de gronden in de andere, samenhangende zaken en het verslag van de StAB. Zij voeren concreet aan dat een (al dan niet ondergeschikte wijziging) niet aan de orde kan zijn omdat een laad- en losperron niet is vergund. De hellingbaan bevat een vlak deel gelijk aan het perron en maakt daar onderdeel van uit. Het geheel is illegaal en daartegen dient handhavend te worden opgetreden. Dat een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de laad- en losvoorziening zonder meer kan worden verleend, is volgens eisers helemaal niet zeker. Ten slotte wijzen eisers erop dat verweerder de motivering van zijn besluit heeft gewijzigd en daarom ten onrechte geen proceskosten in bezwaar heeft vergoed.
46. Verweerder merkt in zijn verweerschrift op dat de gerealiseerde laad- en losvoorziening niet is aangevraagd en niet is vergund, zoals de StAB heeft opgemerkt. De StAB heeft in zijn verslag er ook op gewezen dat een en ander akoestisch geen verschil maakt voor eisers.
47. Vergunninghoudster voert in zijn schriftelijke uiteenzetting aan dat de (hele) laad- en losvoorziening omgevingsvergunningsvrij is als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 3, van Bijlage II van het Bor omdat het een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied betreft.
Het juridisch kader
48. Op 1 januari 2024 is de Wabo en het Bor met bijlagen ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Uit het overgangsrecht in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet volgt dat op deze zaak het recht van toepassing is dat gold tot 1 januari 2024.
49. De relevante wet- en regelgeving, zoals deze luidde ten tijde van de bestreden besluiten, is weergegeven in de bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
50. De rechtbank overweegt als volgt over de afwijzing van het verzoek om handhaving.
50.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat voor het feitelijk gerealiseerde perron (inclusief valbescherming) en de daartegen gerealiseerde hellingbaan nooit een vergunningaanvraag is ingediend en dat die constructie dus ook niet is vergund. Ook heeft verweerder kennelijk zijn aanvankelijke standpunt verlaten dat het geheel vergunningsvrij is op grond van artikel 2, onderdeel 13 van Bijlage II van het Bor. Dat is terecht verlaten omdat het geheel van hellingbaan, perron en valbescherming een bouwwerk [11] is en deze constructie hoger is dan het aansluitende afgewerkte terrein.
50.2.
De rechtbank volgt verweerder verder niet in diens betoog dat er een bouw-omgevingsvergunning is verleend omdat op de oorspronkelijke tekening bij de aanvraag een laad- en losplaats met stelco-platen was ingetekend en dat er alleen feitelijk een ander bouwwerk is gebouwd hetgeen als een ondergeschikte wijziging van het oorspronkelijke bouwplan kan worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat de op de oorspronkelijke bouwtekening aangewezen locatie met stelco-platen geen bouwwerk is (en ook niet als zodanig is aangevraagd). Reeds daarom is er geen bouw-omgevingsvergunning verleend en bijgevolg kan er, zoals de gemachtigde van eisers terecht betoogt, ook geen sprake zijn van een wijziging van een bouw-omgevingsvergunning voor een ander bouwplan. De vraag of dat een wijziging van ondergeschikte betekenis zou zijn omdat de uitvoering akoestisch niet relevant is, kan onbeantwoord blijven.
50.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat het feitelijk gerealiseerde perron met hellingbaan een bouwwerk is waarvoor een bouw-omgevingsvergunning is vereist. Daarbij dient beoordeeld te worden of het beoogd gebruik in overeenstemming met het bestemmingsplan is. [12] Omdat de rechtbank onder 21.7 en 21.8 heeft aangenomen dat voor het gebruik van de gronden waarop het perron is gerealiseerd, met toepassing van artikel 4, onderdeel 9, van Bijlage II van het Bor een ontheffing is verleend, is het beoogd gebruik van het perron voor het laden en lossen ten behoeve van de supermarkt vergund. Daarvoor is dus alleen nog een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo nodig. De rechtbank volgt vergunninghoudster niet in haar betoog dat het om een (volledig) vergunningsvrij bouwwerk gaat als bedoeld in artikel 2, onderdeel 3 van Bijlage II van het Bor. Het perron is immers geen bijbehorend bouwwerk. Onderdeel van de definitie van bijbehorend bouwwerk is dat het een gebouw of ander bouwwerk, met een dak, betreft en daarvan is hier geen sprake.
Het standpunt van verweerder dat de valbescherming (als verandering van het oorspronkelijk op tekening aangeduide perron) kan worden beschouwd als een vergunningsvrij bouwwerk als bedoeld in artikel 3, onderdeel 8, van Bijlage II van het Bor gaat, gelet op artikel 5, tweede lid, van Bijlage II van het Bor, niet op omdat voor het perron de vereiste bouw-omgevingsvergunning niet is verleend. Van een vergunningvrije verandering van de uitbreiding van de supermarkt op grond van genoemd artikel 3, onderdeel 8, is evenmin sprake omdat de bebouwde oppervlakte wordt uitgebreid.
50.4.
Uit het voorgaande volgt dat de voor het perron (inclusief valbescherming) met hellingbaan vereiste bouw-omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo ontbreekt.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Nu het bouwwerk aan artikel 7.2.2. van het bestemmingsplan (bouwregel voor bouwwerken, geen gebouw zijnde) voldoet en voor het afwijkende gebruik reeds een omgevingsvergunning is verleend, moet een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het perron (inclusief valbescherming) met hellingbaan worden verleend: dit betreft een gebonden beschikking. Nu vergunninghoudster heeft verklaard zo nodig een dergelijke aanvraag in te dienen, betekent dat dat er een concreet zicht op legalisatie is, [13] zoals verweerder subsidiair heeft betoogd. Verweerder heeft daarom, gelet op het in het bestreden besluit geformuleerde secundaire standpunt, terecht van handhavend optreden afgezien.
50.5.
Verweerder heeft zijn primaire besluit niet herroepen als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb en dus ook terecht geen proceskosten in bezwaar vergoed.
50.6.
Gelet op het voorgaande is het beroep van eisers ongegrond.
Schadevergoeding vanwege overschrijding redelijke termijn
51. Zowel namens eisers als namens vergunninghoudster is bij de mondelinge behandeling een verzoek om schadevergoeding gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn voor het doen van een uitspraak op het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2.
52. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, voor zover hier van belang, heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2017 [14] geldt dat ook voor de derde-belanghebbende.
53. De vraag of de zaak binnen een redelijke termijn is behandeld, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene. Bij de beoordeling van de redelijke termijn dient de duur van de procedure als geheel in aanmerking te worden genomen. In niet-punitieve procedures die volgen op primaire besluiten die bekendgemaakt zijn gemaakt op of na 1 februari 2014 geldt als uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer dan twee jaar mogen duren. [15] Die termijn vangt aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. Hierbij mag de behandeling van het bezwaar hoogstens een half jaar duren en de behandeling van het beroep hoogstens anderhalf jaar.
54. Nu sinds het indienen van het bezwaarschrift op 23 april 2021 en het moment dat vergunninghoudster als derde-partij in deze procedure is betrokken, ten tijde van deze uitspraak drie jaar zijn verstreken, is de redelijke termijn overschreden. De rechtbank is van oordeel dat er geen omstandigheden zijn op grond waarvan in het licht van de genoemde criteria deze overschrijding gerechtvaardigd is te achten. Dit betekent dat de procedure een jaar te lang heeft geduurd. Uitgaande van een uit de jurisprudentie af te leiden vergoeding van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt het aan zowel eiser als vergunninghoudster toe te kennen bedrag aan schadevergoeding € 1.000,-.
55. Verweerder heeft binnen een half jaar op het bezwaar beslist. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn daarom dus geheel aan de rechtbank is toe te rekenen, wordt de vergoeding van de schade ten laste van de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming), die de schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank moet betalen, uitgesproken. Gelet op het beleid ter zake [16] en de Regeling voortzetting mandaat, volmacht en machtiging Ministerie van Justitie en Veiligheid, [17] behoeft de Staat in dit geval niet in de procedure te worden betrokken. Dat betekent dat de rechtbank de Staat zal veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser en aan vergunninghoudster van ieder € 1.000,-.
Conclusie
56. Het beroep van eisers tegen de bestreden besluiten 1 en 2 (omgevingsvergunning en eerste wijziging daarvan) is gegrond en de rechtbank vernietigt die besluiten voor zover daarbij is verzuimd het belang van eisers bij behoud van hun uitzicht af te wegen tegen het belang van vergunninghoudster bij de uitbreiding, respectievelijk is verzuimd om aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden en te onderbouwen dat daarmee het akoestisch woon- en leefklimaat van eisers niet onevenredig wordt aangetast. Het beroep van eisers tegen de bestreden besluiten 5 (tweede wijziging omgevingsvergunning), 3 (uitwegvergunning), 4 (weigering handhaving) en 6 (maatwerkvoorschriften) verklaart de rechtbank ongegrond. Het beroep van vergunninghoudster tegen het bestreden besluit 5 verklaart de rechtbank eveneens ongegrond.
57. Omdat de rechtbank het beroep van eisers gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen in de zaak 21/2282 betaalde griffierecht vergoedt. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de daarmee samenhangende proceskosten die de rechtbank met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vaststelt op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het aanvullend beroep tegen het besluit van 16 december 2012 en 1 punt voor het bijwonen van het onderzoek ter plaatse en het verschijnen bij de aansluitende mondelinge behandeling (comparitie) met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Tevens wordt de Staat veroordeeld tot schadevergoeding aan eisers en vergunninghoudster van elk € 1.000,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eisers tegen de bestreden besluiten 1 en 2 (21/2282) gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2 uitsluitend voor zover daarbij is verzuimd het belang van eisers bij behoud van hun uitzicht af te wegen tegen het belang van vergunninghoudster bij de uitbreiding, respectievelijk is verzuimd om aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden en te onderbouwen dat daarmee het akoestisch woon- en leefklimaat van eisers niet onevenredig wordt aangetast.
  • verklaart de beroepen van eisers en vergunninghoudster tegen het bestreden besluit 5 (24/1510) ongegrond;
  • verklaart de beroepen van eisers tegen de bestreden besluiten 3 (23/257), 4 (23/1148) en 6 (23/3411) ongegrond;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers en vergunninghoudster tot een bedrag van elk € 1.000,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.
de griffier is verhinderd rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 april 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: relevante wettelijke bepalingen

De omgevingsvergunning (21/2282 en 24/1510):
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo:
“Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
Artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo:
“Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2. 10 tot en met 2.20. Indien toepassing is gegeven aan artikel 2.27, vierde lid, worden aan een omgevingsvergunning tevens de bij de verklaring aangegeven voorschriften verbonden. De aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften zijn op elkaar afgestemd”.
Artikel 4, eerste lid, onderdeel 1, 3 en 9 van Bijlage II van het Bor:
“Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
niet hoger dan 10 m, en
de oppervlakte niet meer dan 50 m²;
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen”;
7.1
Bestemmingsomschrijving bestemmingsplan “Kern Belfeld”:
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
detailhandel;
bedrijven, die zijn genoemd in bijlage 1 behorende bij deze regels onder de categorieën 1 en 2;
cultuur en ontspanning, waaronder begrepen een museum;
ienstverlening;
kantoren, tot een maximum van 1500 m2;
horeca, categorie 1, 2 en 3;
bestaande woningen;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen op de verdieping': wonen boven de eerste bouwlaag;
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt': een supermarkt;
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - verkoop vuurwerk': verkoop van vuurwerk;
waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
wegen en paden;
groenvoorzieningen;
parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
gebouwen;
bedrijfswoningen;
bijgebouwen, aan- en uitbouwen bij woningen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bijlage 1:
Bedrijvenlijst Woongebied
NR OMSCHRIJVING CAT.
1. Badhuizen en sauna-baden 2
2 Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen 2
3 Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) 2
4 Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. 1
5 Binderijen 2
6 Cateringbedrijven, kookstudio's 2
7 Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d., excl.
Internetcafé's e.d. 1
8 Consultatiebureaus 1
9 Dans-, muziek-, balletscholen, workshopateliers e.d. t.b.v.
hobby's en vrijetijdsbesteding 2
10 Expediteurs, cargadoors (kantoren) 1
11 Fabricage van munten, sieraden e.d. 2
12 Foto- en filmontwikkelcentrales 2
13 Handelsbemiddeling (kantoren) 1
14 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten 1
15 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen, overige grafische
activiteiten 2
16 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkbedrijven 2
17 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 1
18 Muziekinstrumentenbedrijven 2
19 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 2
20 Openbaar bestuur (kantoren e.d.) 2
21 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) 1
22 Overige zakelijke dienstverlening: kantoren 1
23 ( Para)medische praktijken, klinieken en dagverblijven 1
24 Persoonlijke dienstverlening 1
25 Reisorganisaties 1
26 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 1
27 Reproduktiebedrijven opgenomen media 1
28 Taxibedrijven, taxistandplaatsen 2
29 Telecommunicatiebedrijven, excl. belhuizen e.d. 1
30 Uitgeverijen (kantoren) 1
31 Veilingen voor huisraad, kunst e.d. 1
32 Verhuur van en handel in onroerend goed 1
33 Verhuurbedrijven voor roerende goederen 2
34 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 2
35 Vervaardiging van wijn, cider e.d. 2
36 Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) 1
37 Wasserettes, wassalons 1
38 Wasverzendinrichtingen 2
7.2
van het bestemmingsplan Kern Belfeld: (Bouwregels)
7.2.1
Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
het bebouwingspercentage per bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven;
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte.
7.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat er slechts 1 overkapping per bouwperceel mag worden gerealiseerd, de oppervlakte niet meer dan 30 m2 mag bedragen en deze achter de naar de weg gekeerde gevel wordt opgericht;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
7.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
ter waarborging van een goede milieusituatie;
ter waarborging van de verkeersveiligheid;
ter waarborging van de sociale veiligheid;
ter bevordering van de zelfredzaamheid van personen die in de nabijheid van risicobronnen verblijven;
ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
7.4
Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2.1 sub a en toestaan dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
de oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 10 % van de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel;
de afstand tot op de bouwperceelgrens niet minder dan 3 m bedraagt;
de bouwhoogte niet meer dan 4 m bedraagt, met dien verstande dat indien de maximale bouwhoogte van gebouwen gelegen op hetzelfde bouwperceel als bedoeld in lid 7.2.1 sub c minder bedraagt dan 4 m, de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan deze hoogte.
7.5
Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gebouwen en gronden voor:
…;
…;
supermarkten, behalve ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt'.
De uitwegvergunning (23/257):
Artikel 2.1, aanhef en tweede lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo):
“Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen”.
Artikel 2.18 Wabo:
“Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening”.
Artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb):
“1. Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.
2. In andere gevallen kan een bestuursorgaan slechts beleidsregels vaststellen, voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald”.
Artikel 4:84 van de Awb:
“Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen”.
Artikel 8:69a van de Awb:
“De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept”.
Artikel 8:75, eerste lid, van de Awb:
“De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld”.
Artikel 7:15, tweede lid, en derde lid, van de Awb:
“2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar”.
Artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening Venlo (Maken, veranderen van een uitweg):
“1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:
van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat.
3. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente”.
Artikel 2 van de Beleidsregel omgevingsvergunning activiteit inrit 2020
Toetsingskader aanvragen uitwegvergunning
Bruikbaarheid en veilig en doelmatig gebruik van de weg (artikel 2:12, lid 3, sub a en b)
Een uitweg wordt ten aanzien van de doorstroming van het verkeer en de verkeersveiligheid geweigerd indien deze uitkomt op:
een kruispunt (binnen 5 meter van de verlening van de naast bijgelegen rand van de dwarsrijbaan)”;
Bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving (artikel 2:12 lid 3 sub c)
Woningen en bedrijven niet op een bedrijventerrein
1. Bij een perceelbreedte die grenst aan de openbare ruimte groter dan 10 meter is/zijn:
één uitweg toegestaan van minimaal 3 meter breed en maximaal 30% van de perceelbreedte dat grenst aan de openbare ruimte, maar niet breder van 6.00 meter.
twee uitwegen toegestaan, indien:
I. elke uitweg minimaal 3 meter en maximaal 6 meter breed is, met achtneming van onderdeel II:
II. de totale breedte van twee uitwegen niet meer bedraagt dan 30% van de perceelbreedte dat grenst aan de openbare ruimte, en tot een maximum vna 9 meter, en:
III. de ruimte tussen twee uitwegen minimaal 3 meter bedraagt.
Het maatwerkbesluit (23/3411):
Artikel 8.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm): “Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld, die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die inrichtingen daarvoor kunnen veroorzaken. Daarbij kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen”.
Artikel 8.42, eerste lid, van de Wm: “Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40 kan met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen de verplichting worden opgelegd te voldoen aan voorschriften die nodig zijn ter bescherming van het milieu, gesteld door een bij die maatregel aangegeven bestuursorgaan”.
Artikel 2.16, onder b, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm):” Deze afdeling is van toepassing op degene die:
a. een inrichting type A of een inrichting B drijft”,
Artikel 2.17 van het Abm: “Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden”;
Tabel 2.17a: LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen:
07:00–19:00 uur: 50 dB(A)
19:00–23:00 uur: 45 dB(A)
23:00–07:00 uur: 40 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen:
07:00–19:00 uur: 70 dB(A)
19:00-23:00 uur: 65 dB(A)
23:00-07:00 uur: 60 dB(A
de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten”;
Artikel 2.20 van het Abm:
“1. In afwijking van de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax vaststellen.
2. Het bevoegd gezag kan slechts hogere waarden vaststellen dan de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, indien binnen geluidsgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van gevoelige gebouwen, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting, een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd”.
Artikel 1.1, eerste lid, van het Abm luidt: “In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
etmaalwaarde: de hoogste van de volgende drie waarden:
a.de waarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) tussen 07.00 en 19.00 uur (dag);
b.de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) tussen 19.00 en 23.00 uur (avond);
c.de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) tussen 23.00 en 07.00 uur (nacht)”;
De weigering handhaving (23/3411):
Artikel 2.3. van het Besluit omgevingsrecht (Bor) luidt:
1. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet is geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 3 in samenhang met artikel 5 van bijlage II.
2. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a of c, van de wet is geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II.
Artikel 2, onderdeel 3 van Bijlage II van het Bor luidt:
“Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:…
Artikel 3, eerste lid, van Bijlage II van het Bor luidt:
“Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:…
Artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor: “In deze bijlage wordt verstaan onder bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak”;
Artikel 3, aanhef en achtste lid, van Bijlage II van het Bor: “Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indiend deze betrekking heeft op een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
geen verandering van de draagconstructie,
geen verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering,
geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en
geen uitbreiding van het bouwvolume.
Artikel 5, tweede lid, van Bijlage II van het Bor: “De artikelen 2 en 3 zijn niet van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de wet is gebouwd of wordt gebruikt”.

Voetnoten

2.Vergelijkbaar met een comparitie als bedoeld in artikel 8:44 van de Awb.
3.uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN2612, r.o. 2.4.2.(1).
4.Tabel 5 op blz. 14 van de Handreiking.
5.uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:524 en van 17 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4852.
6.uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2058.
7.onder meer uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:141 en 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3463.
8.uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:171.
9.Toetsing aan het evenredigheidsbeginsel is in dit geval niet aan de orde (vergelijk de uitspraken van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190 en 191).
10.In het kader van de omgevingsvergunning voor uitbreiding van de supermarkt is dit wel relevant: zie onder 21.11 e.v. in deze uitspraak.
11.Een constructie van enige omvang van diverse materialen, met de grond verbonden en bedoeld om ter plaatse te functioneren.
12.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3817.
13.Uitspraak van de Afdeling van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3723.
14.ECLI:NL: RVS:2017:246.
15.Uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014: ECLI:NL: RVS:2014:188.
16.Zoals vermeld in de beleidsregel die is gepubliceerd in Staatscourant 2014, 20210.
17.Staatscourant 2017, 62751.