7.5Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gebouwen en gronden voor:
…;
…;
supermarkten, behalve ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt'.
De uitwegvergunning (23/257):
Artikel 2.1, aanhef en tweede lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo):
“Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen”.
Artikel 2.18 Wabo:
“Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening”.
Artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb):
“1. Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.
2. In andere gevallen kan een bestuursorgaan slechts beleidsregels vaststellen, voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald”.
Artikel 4:84 van de Awb:
“Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen”.
Artikel 8:69a van de Awb:
“De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept”.
Artikel 8:75, eerste lid, van de Awb:
“De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld”.
Artikel 7:15, tweede lid, en derde lid, van de Awb:
“2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar”.
Artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening Venlo (Maken, veranderen van een uitweg):
“1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:
van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat.
3. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente”.
Artikel 2 van de Beleidsregel omgevingsvergunning activiteit inrit 2020
Toetsingskader aanvragen uitwegvergunning
Bruikbaarheid en veilig en doelmatig gebruik van de weg (artikel 2:12, lid 3, sub a en b)
Een uitweg wordt ten aanzien van de doorstroming van het verkeer en de verkeersveiligheid geweigerd indien deze uitkomt op:
…
een kruispunt (binnen 5 meter van de verlening van de naast bijgelegen rand van de dwarsrijbaan)”;
Bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving (artikel 2:12 lid 3 sub c)
Woningen en bedrijven niet op een bedrijventerrein
1. Bij een perceelbreedte die grenst aan de openbare ruimte groter dan 10 meter is/zijn:
één uitweg toegestaan van minimaal 3 meter breed en maximaal 30% van de perceelbreedte dat grenst aan de openbare ruimte, maar niet breder van 6.00 meter.
twee uitwegen toegestaan, indien:
I. elke uitweg minimaal 3 meter en maximaal 6 meter breed is, met achtneming van onderdeel II:
II. de totale breedte van twee uitwegen niet meer bedraagt dan 30% van de perceelbreedte dat grenst aan de openbare ruimte, en tot een maximum vna 9 meter, en:
III. de ruimte tussen twee uitwegen minimaal 3 meter bedraagt.
Het maatwerkbesluit (23/3411):
Artikel 8.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm): “Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld, die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die inrichtingen daarvoor kunnen veroorzaken. Daarbij kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen”.
Artikel 8.42, eerste lid, van de Wm: “Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40 kan met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen de verplichting worden opgelegd te voldoen aan voorschriften die nodig zijn ter bescherming van het milieu, gesteld door een bij die maatregel aangegeven bestuursorgaan”.
Artikel 2.16, onder b, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm):” Deze afdeling is van toepassing op degene die:
a. een inrichting type A of een inrichting B drijft”,
Artikel 2.17 van het Abm: “Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden”;
Tabel 2.17a: LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen:
07:00–19:00 uur: 50 dB(A)
19:00–23:00 uur: 45 dB(A)
23:00–07:00 uur: 40 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen:
07:00–19:00 uur: 70 dB(A)
19:00-23:00 uur: 65 dB(A)
de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten”;
Artikel 2.20 van het Abm:
“1. In afwijking van de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax vaststellen.
2. Het bevoegd gezag kan slechts hogere waarden vaststellen dan de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, indien binnen geluidsgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van gevoelige gebouwen, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting, een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd”.
Artikel 1.1, eerste lid, van het Abm luidt: “In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
etmaalwaarde: de hoogste van de volgende drie waarden:
a.de waarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) tussen 07.00 en 19.00 uur (dag);
b.de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) tussen 19.00 en 23.00 uur (avond);
c.de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) tussen 23.00 en 07.00 uur (nacht)”;
De weigering handhaving (23/3411):
Artikel 2.3. van het Besluit omgevingsrecht (Bor) luidt:
1. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet is geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 3 in samenhang met artikel 5 van bijlage II.
2. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a of c, van de wet is geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II.
Artikel 2, onderdeel 3 van Bijlage II van het Bor luidt:
“Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:…
Artikel 3, eerste lid, van Bijlage II van het Bor luidt:
“Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:…
Artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor: “In deze bijlage wordt verstaan onder bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak”;
Artikel 3, aanhef en achtste lid, van Bijlage II van het Bor: “Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indiend deze betrekking heeft op een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
geen verandering van de draagconstructie,
geen verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering,
geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en
geen uitbreiding van het bouwvolume.
Artikel 5, tweede lid, van Bijlage II van het Bor: “De artikelen 2 en 3 zijn niet van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de wet is gebouwd of wordt gebruikt”.