202102650/1/R2.
Datum uitspraak: 31 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Maastricht,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 maart 2021 in zaak nr. 20/451 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2019 heeft het college aan Gripp B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een dubbelzijdige digitale reclamezuil langs de Terblijterweg in Maastricht.
Bij besluit van 17 januari 2020 heeft het college het door [appellant A] en [appellante B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellante B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellante B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2023, waar [appellant A] en [appellante B] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.E.J.M. Vorstermans, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. Op 25 september 2019 heeft het college aan Gripp B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een dubbelzijdige digitale reclamezuil op de kruising van de Terblijterweg en de Ambyerstraat-Zuid ter vervanging van de voorheen aanwezige reclamezuil. De dubbelzijdige digitale reclamezuil is 5 m hoog en 2,2 m breed. Het scherm is 3 m hoog en 2 m breed en steekt ongeveer 1,8 m boven het maaiveld uit. Dit scherm heeft een variabele lichtsterkte. Door middel van een lichtsensor past de lichtsterkte zich aan aan de lichtintensiteit van de omgeving. Volgens het college is de lichtsterkte van het scherm zo ingesteld dat de maximale grenswaarden in de richtlijnen van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingkunde (hierna: de NSVV) niet worden overschreden. [appellant A] en [appellante B] wonen aan de [locatie] op een afstand van ongeveer 50 m tot de plek van de reclamezuil. Zij vinden dat onvoldoende rekening is gehouden met de nadelige psychische effecten die de steeds wisselende reclames op de reclamezuil bij hen teweegbrengen. Bovendien is er onvoldoende onderzocht welke effecten de reclamezuil heeft op de verkeersveiligheid.
Toetsingskader
3. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Psychische effecten
4. [appellant A] en [appellante B] betogen dat in het door het college overgelegde rapport Verlichtingsrapportage Billboards Terblijterweg Maastricht van 28 oktober 2019 van GRIPP B.V. wordt voorbijgegaan aan de negatieve psychische effecten die de steeds wisselende beelden op de reclamezuil kunnen hebben op mensen. Daarmee wordt in het besluit op bezwaar een eenzijdig wetenschappelijk rapport aangehaald.
4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat in vergunningsvoorschrift 8 is opgenomen dat voldaan moet worden aan de landelijke richtlijn voor lichthinder van de NSVV. Daartoe behoren ook de eisen over de frequentie van de wisselende beelden. Gelet op de genoemde verlichtingsrapportage, is daaraan voldaan, meent het college.
4.2. De Afdeling oordeelt dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat niet is gebleken dat de wisselende beelden zulke negatieve psychische effecten hebben op mensen dat de omgevingsvergunning voor het plaatsen van de reclamezuil op de gekozen plek niet zou moeten worden verleend. Daarover heeft het college niet ten onrechte gesteld dat in de verlichtingsrapportage staat dat met de lichtintensiteit van de reclamezuil wordt voldaan aan categorie f1 van de landelijke richtlijn van de NSVV en dat de eventuele effecten die de wisselende beelden kunnen hebben op mensen acceptabel zijn. De omgevingsvergunning met daarin opgenomen vergunningsvoorschrift 8 voldoet in het verlengde daarvan aan de landelijke richtlijn voor lichthinder van de NSVV. [appellant A] en [appellante B] hebben bovendien de door hen gestelde mogelijke negatieve psychische effecten niet onderbouwd door te verwijzen naar een ander onderzoek waaruit blijkt dat deze effecten zullen optreden. Daarmee is niet gebleken dat de rechtbank dit niet heeft onderkend.
Het betoog van [appellant A] en [appellante B] slaagt niet.
Verkeersveiligheid
5. [appellant A] en [appellante B] betogen dat de rechtbank voorbij is gegaan aan hun betoog dat de reclamezuil de verkeersveiligheid vermindert. De plek voor de reclamezuil bevindt zich op een kruispunt voor fietsers en een T-splitsing voor snelverkeer. Zij betogen ook dat eerder op deze plek een zwaar verkeersongeluk heeft plaatsgevonden waar hun buurvrouw op haar fiets in botsing kwam met een auto en de buurvrouw daar blijvend hersenletsel aan heeft overgehouden. De bestuurder van de auto had verklaard te zijn afgeleid door de voorheen aanwezige reclamezuil, stellen [appellant A] en [appellante B].
5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de plek voor de reclamezuil niet ten koste gaat van de verkeersveiligheid. De plek is overzichtelijk en bij plaatsing van de reclamezuil op deze plek, staat zij niet in het verlengde van de daar aanwezige verkeerslichten. Het afleidend effect van de reclamezuil is minimaal, meent het college.
5.2. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college voldoende rekening heeft gehouden met de verkeersveiligheid. Het college heeft bij zijn keuze voor de gekozen plek betrokken dat de situatie daar vrij overzichtelijk is en het verkeer wordt gereguleerd door verkeerslichten. Ook wordt de reclamezuil geplaatst in een (flauwe) binnenbocht waardoor zij niet in het verlengde van de verkeerslichten staat. Hiermee wordt voorkomen dat de verkeerslichten minder goed zichtbaar zijn door het licht van de reclamezuil. Het lot dat de buurvrouw trof, is zeker ernstig. Toch kan dat op zich geen reden zijn om hier geen reclamezuil toe te staan.
Het betoog van [appellant A] en [appellante B] slaagt niet.
Alternatieve plek
6. [appellant A] en [appellante B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college toereikend heeft gemotiveerd dat de alternatieve plek in oostelijke richting aan dezelfde kant van de Terblijterweg minder geschikt is dan de gekozen plek. [appellant A] en [appellante B] betogen dat de zichtbaarheid van de reclamezuil niet ernstig wordt beperkt door de daar aanwezige bomen in de middenberm, gelet op de afstand tussen de reclamezuil en de bomen.
6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het zicht te veel wordt beperkt door de daar aanwezige bomen. Het beoogde effect van zo’n reclamezuil is juist dat zij op een grotere afstand door de verkeersdeelnemers kan worden waargenomen. De alternatieve plek vermindert dit beoogde effect en is daarom minder geschikt dan de gekozen plek.
6.2. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1483: Als een project op zichzelf aanvaardbaar is, dwingt het bestaan van alternatieven alleen dan tot het onthouden van medewerking, indien op voorhand duidelijk is dat door de verwezenlijking van één of meerdere alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in het besluit op bezwaar voldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een gelijkwaardig alternatief met aanmerkelijk minder bezwaren. De zichtbaarheid van de reclamezuil op de genoemde alternatieve plek is namelijk minder dan op de vergunde plek. Het betoog van [appellant A] en [appellante B] slaagt niet.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023
853
BIJLAGE
Relevante planregels uit het bestemmingsplan "Heer-Scharn"
Artikel 1 Begrippen
[…]
1.7 additionele voorzieningen:
Die voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de bestemmingen; Hieronder zijn in ieder geval begrepen plastieken, standbeelden, of andere kunstwerken in het openbaar gebied, kiosken, abri's, telefooncellen, nutsgebouwtjes, straatmeubilair of daarmee vergelijkbare nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen, met uitzondering van parkeergarages.
[…]
Artikel 10 Groen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. geluidwerende voorzieningen, uitsluitend van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-geluidwerende voorzieningen' (sv-gv);
c. park;
d. plantsoen;
e. bermen en beplantingen;
f. speelvoorzieningen en hangplekken;
g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
h. voorzieningen voor langzaam verkeer;
i. additionele voorzieningen;
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 4 meter.
Relevant artikel uit bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
[…]
3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 10 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;
[…]
Relevante artikelen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
[…]
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
[…]
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…]
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
[…]