In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiseres] verzet aantekende tegen de executie van een Zweeds vonnis. De eiseres, gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, was betrokken bij een geschil dat voortvloeide uit een veroordeling van haar echtgenoot door de Districtsrechtbank te Stockholm. De eiseres vorderde dat Newment Technologies AB, de gedaagde partij, zich zou onthouden van executiemaatregelen met betrekking tot de woning die gezamenlijk eigendom is van haar en haar echtgenoot. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseres niet ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat er geen dagvaarding aan haar echtgenoot was betekend, wat in strijd was met artikel 438 lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De voorzieningenrechter overwoog dat de executie van het Zweedse vonnis niet onterecht was, en dat er geen noodsituatie was die de executie zou kunnen verbieden. De vordering van de eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.