ECLI:NL:RBLIM:2024:1917

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
C/03/328655 / KG ZA 24-77
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen executie door derde in kort geding met internationale aspecten en beoordeling van rechtsmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiseres] verzet aantekende tegen de executie van een Zweeds vonnis. De eiseres, gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, was betrokken bij een geschil dat voortvloeide uit een veroordeling van haar echtgenoot door de Districtsrechtbank te Stockholm. De eiseres vorderde dat Newment Technologies AB, de gedaagde partij, zich zou onthouden van executiemaatregelen met betrekking tot de woning die gezamenlijk eigendom is van haar en haar echtgenoot. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseres niet ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat er geen dagvaarding aan haar echtgenoot was betekend, wat in strijd was met artikel 438 lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De voorzieningenrechter overwoog dat de executie van het Zweedse vonnis niet onterecht was, en dat er geen noodsituatie was die de executie zou kunnen verbieden. De vordering van de eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/328655 / KG ZA 24-77
Vonnis in kort geding van 18 april 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. B.H.A. Augustin,
tegen
de rechtspersoon naar Zweeds recht
NEWMENT TECHNOLOGIES AB,
gevestigd te 187 68 Täby (Zweden), maar uitdrukkelijk woonplaats kiezende te Weert ten kantore van deurwaarder Miranda Knobbe,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Newment,
advocaat: mr. T.A.A.J.M. Weierink en mr. F.M.C. van Helmond.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 12
- de door Newment in het geding gebrachte producties 1 tot en met 15
- de door [eiseres] ongenummerde productie, zijnde een pagina uit het vonnis van kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland met zaaknummer 10898440 UV EXPL 24-16 en een e-mailbericht van mr. Augustin van 28 maart 2024
- de mondelinge behandeling van 4 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitaantekeningen van Newment.

2.De feiten

2.1.
Op 20 augustus 1992 is [eiseres] onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met
[naam echtgenoot] (hierna: [naam echtgenoot] , productie 1 dagvaarding).
2.2.
Bij vonnis van 24 april 2023 is [naam echtgenoot] door de Districtsrechtbank te Stockholm (Zweden) veroordeeld tot betaling van € 627.976,92 (hoofdsom, zijnde 7.236.000 Zweedse kronen) plus kosten aan Newment (productie 2 dagvaarding). Dit vonnis is op 12 oktober 2023 aan [naam echtgenoot] betekend, zulks met sommatie om binnen een maand te betalen (productie 3 dagvaarding).
2.3.
Bij exploot van 16 november 2023 heeft de deurwaarder beslag gelegd op het
aandeel van [naam echtgenoot] in de woning aan de [adres] te [plaats] , die gezamenlijk eigendom is van [naam echtgenoot] en [eiseres] (productie 4 dagvaarding).
2.4.
Bij e-mailbericht van 13 december 2023 heeft (de advocaat van) [eiseres] bij de deurwaarder laten weten van mening te zijn dat de grondslag voor het vonnis van 24 april 2023 “op losse schroeven” stond, aangezien [eiseres] de daaraan ten grondslag gelegen overeenkomst op grond van art. 1:88 jo. 1:89 BW zou vernietigen. Voorts heeft zij laten weten op huwelijkse voorwaarden te zijn gehuwd (productie 5 dagvaarding).
2.5.
Bij e-mailberichten van 15 en 17 januari 2024 is bevestigd dat het beslag op de woning voor zover het [eiseres] toekomt, is doorgehaald. In het e-mailbericht van 17 januari 2024 is ook gemeld dat de executie van de woning wél doorgang zal vinden (productie 6 dagvaarding).
2.6.
Bij brief van 16 januari 2024 heeft [eiseres] de vernietiging van de borgtocht, zoals aangegaan door [naam echtgenoot] , ingeroepen (productie 7 dagvaarding).
2.7.
Omdat er geen reactie is gekomen op de brief van 16 januari 2024 en de executie voortduurt, heeft [eiseres] de onderhavige kortgedingprocedure gestart.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair: Newment te gebieden zich te onthouden van iedere handeling ter executie van het
vonnis daterende 24 april 2023, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag
of gedeelte daarvan dat Newment hieraan niet voldoet, met een maximum van € 30.000,00;
Subsidiair: dat de ten uitvoerlegging wordt geschorst totdat de Districtsrechtbank te Stockholm (Zweden) uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat Newment hieraan niet voldoet, met een maximum van € 30.000,00.
3.2.
Newment voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
In de onderhavige zaak is sprake van internationale aspecten, nu [eiseres] in Nederland woont, Newment in Zweden is gevestigd en de te executeren woning in Nederland ligt. De voorzieningenrechter moet ambtshalve onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Dat moet in dit geval worden beoordeeld aan de hand van de Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken nr. 1215/2012 van 12 december 2012 (hierna: Vo-Brussel I bis). Omdat de te executeren woning in Nederland ligt, is de Nederlandse rechter op grond van art. 24 sub 5 Vo-Brussel I bis bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
4.2.
Met betrekking tot het toepasselijk recht wordt overwogen dat in dit kort geding de vraag voorligt of er grond bestaat om de executie te staken, dan wel te schorsen. Dit betreft een beoordeling die uitsluitend is gebaseerd op formeel recht. Nu het om een in Nederland gelegd beslag gaat en de Nederlandse rechter bevoegd is, is het formele Nederlandse procesrecht van toepassing.
Spoedeisend belang
4.3.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak en is overigens niet betwist.
Ontvankelijkheid [eiseres] ?
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Districtsrechtbank Stockholm (Zweden) op 24 april 2023 vonnis (hierna ook aangeduid als: het Zweedse vonnis) heeft gewezen in een geschil tussen Newment (als eiser) en [naam echtgenoot] (als gedaagde, echtgenote van [eiseres] ), dat blijkens het Certificaat betreffende een beslissing in burgerlijke en handelszaken (Vo-EU nr. 1215/2012) uitvoerbaar zonder nadere voorwaarden is verklaard (sub 4.4.1.). [naam echtgenoot] is niet tegen dit vonnis in beroep gegaan, zodat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Uit hoofde hiervan staat het Newment in beginsel vrij over te gaan tot executie van hetgeen waartoe [naam echtgenoot] door de Zweedse rechter is veroordeeld.
4.5.
De eerste vraag die ter beoordeling voorligt is of [eiseres] , gelet op art. 438 lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ontvankelijk is in haar vorderingen. Art. 438 lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) luidt als volgt:

Verzet tegen de executie door een derde[toevoeging voorzieningenrechter: i.c. [eiseres] ]
geschiedt door dagvaarding van zowel de executant[toevoeging voorzieningenrechter: i.c. Newment]
als de geëxecuteerde[toevoeging voorzieningenrechter: i.c. [naam echtgenoot] ].”
4.6.
Ter zitting heeft [eiseres] erkend dat er geen dagvaarding aan [naam echtgenoot] is betekend, hetgeen daarmee vaststaat. Ter zitting heeft [eiseres] voorts verklaard dat [eiseres] en [naam echtgenoot] één huishouden vormen, reden waarom volgens haar geen dagvaarding aan [naam echtgenoot] zou hoeven te worden betekend.
4.7.
Gelet op het hiervoor geciteerde art. 438 lid 6 Rv volgt de voorzieningenrechter [eiseres] echter hierin niet. Dat [naam echtgenoot] tijdens mondelinge behandeling in de zittingszaal aanwezig was, doet hieraan evenmin af, nu - zoals zijdens Newment terecht is aangevoerd - [naam echtgenoot] formeel geen partij is in het onderhavige geschil. Nu niet is voldaan aan art. 438 lid 6 Rv zal [eiseres] niet ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen.
Ten overvloede - inhoudelijke beoordeling
4.8.
Om te voorkomen dat [eiseres] Newment (nogmaals) en [naam echtgenoot] op de kortst mogelijke termijn voor de voorzieningenrechter in rechte betrekt, overweegt de voorzieningenrechter op grond van proceseconomische overwegingen - ten overvloede - het volgende.
4.9.
In een door de veroordeelde aanhangig gemaakt executiegeschil gold sinds het arrest van de Hoge Raad van 22 april 1983 (ECLI:NL:HR:1983:AG4575) als beoordelingsmaatstaf dat de rechter slechts de schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis kon bevelen, als hij van oordeel was dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang had bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan en dat dat het geval zou kunnen zijn als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of als op grond van na dat vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zou ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kon worden aanvaard. In zijn arrest van 20 december 2019 ((ECLI:NL:HR:2019:2026) is de Hoge Raad enigszins teruggekomen van die toetsingsmaatstaf. Uit dat arrest volgt dat een belangenafweging moet plaatsvinden tussen het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist en het belang van de degene die de veroordeling heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Daarbij is het van belang of de uitvoerbaarverklaring bij voorraad door de vorige rechter is gemotiveerd.
4.10.
Deze maatstaf geldt echter niet wanneer een derde (i.c. [eiseres] ) opkomt tegen (de executie van) een vonnis. Het vonnis heeft immers alleen bindende kracht tussen de bij die vonnissen betrokken partijen (vgl. 236 lid 1 Rv), maar binden derden niet. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 juli 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF7679) overwogen dat de maatstaven die in zijn rechtspraak zijn ontwikkeld met betrekking tot de bevoegdheid van de rechter om staking of schorsing van de executie van vonnissen te bevelen niet behoren te worden toegepast als het gaat om een derde, die zich in kort geding verzet tegen de executie van een vonnis dat is gewezen in een procedure waarin hij geen partij is. In een derdenverzet of een door de derde aanhangig gemaakt executiegeschil is de maatstaf of de in het oorspronkelijke vonnis (waartegen het verzet zich richt of waarvan staking van de executie wordt gevorderd) toegewezen vorderingen, voor zover van belang voor de positie van de derde, toewijsbaar zijn. Dat betekent dat [eiseres] zich in onderhavig kort geding in beginsel met een beroep (ex art. 1:88 BW) op de vernietiging van door haar beweerdelijke borgstelling kan verzetten tegen de executie van het Zweedse vonnis van 24 april 2023.
4.11.
Vaststaat dat [naam echtgenoot] bij onherroepelijk Zweeds vonnis van 24 april 2023 is veroordeeld om aan Newment een bedrag van 7.236.000 Zweedse kronen (te vermeerderen met de proceskosten) te betalen, hetgeen [naam echtgenoot] tot op heden niet heeft gedaan, reden waarom Newment thans het aandeel van [naam echtgenoot] in de in gezamenlijk eigendom zijnde woning van [eiseres] en [naam echtgenoot] wil uitwinnen.
4.12.
Voorts heeft [eiseres] ter zitting erkend dat er, anders dan in de dagvaarding van onderhavige zaak onder 2.2. e.v. staat, in Zweden (nog) geen dagvaarding is uitgebracht en er in Zweden dus (nog) geen procedure aanhangig is. De voorzieningenrechter neemt dit als vaststaand aan.
4.13.
Tevens heeft [eiseres] ter zitting verklaard dat er door Newment géén misbruik van
recht wordt gemaakt door het Zweedse vonnis van 24 april 2023 te executeren. De voorzieningenrechter neemt ook dit als vaststaand aan.
4.14.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] nauwelijks aanknopingspunten naar voren heeft gebracht waaruit kan worden geconcludeerd dat de “promissory note” die ten grondslag ligt aan de veroordeling zoals uitgesproken in het Zweedse vonnis van
24 april 2023, niet als geldlening, maar als borgtochtovereenkomst moet worden gekwalificeerd. De stelling van [eiseres] dat [naam echtgenoot] zelf het geld nooit ter beschikking heeft gekregen, omdat het - zoals Newment onweersproken ter zitting heeft aangevoerd - op zijn verzoek rechtstreeks naar derden werd overgemaakt, levert geen aanknopingspunt op dat het dáárom een borgtochtovereenkomst zou zijn. Die bevoegdheid komt [naam echtgenoot] immers als geldlener (ook) toe. Verder heeft Newment terecht aangevoerd dat in de “promissory note” de woorden “borrower” en “lender” worden gebruikt, wat eerder duidt op een geldleningsovereenkomst dan op een borgtochtovereenkomst. Daarbij komt dat - zoals Newment ter zitting eveneens onweersproken heeft aangevoerd - het Zweedse recht geen bepaling als het Nederlandse art. 1:88 BW kent. Ten slotte is in de “promissory note” expliciet overeengekomen dat Zweeds recht daarop van toepassing is. Gelet op deze omstandigheden volgt de voorzieningenrechter niet de stelling van [eiseres] dat de Zweedse rechter in een nog door haar te entameren procedure Nederlands recht zal moeten toepassen, omdat het om een borgtochtovereenkomst gaat en dat haar beroep op art. 1:88 BW in die nog te entameren procedure een goede kans van slagen heeft.
4.15.
[eiseres] heeft de door haar primair gevorderde onthouding van iedere handeling ter executie van het Zweedse vonnis met niets onderbouwd. Voor zover [eiseres] met haar stelling dat zij (en haar twee meerderjarige kinderen) door de executie van de woning dak- en thuisloos zou worden, heeft beoogd de executie van het Zweedse vonnis te verbieden, volgt de voorzieningenrechter haar daarin niet. Het mogelijk dak- en thuisloos worden is immers een voor haar voorzienbaar gevolg van het Zweedse vonnis en de daarop volgende executiemaatregelen van Newment. Dit maakt niet dat er nu een noodsituatie is ontstaan, op grond waarvan de executie van het Zweedse vonnis voorlopig zou moeten worden verboden. Bezien in dat kader gaat de voorzieningenrechter voorbij aan de - overigens blote - stelling van [eiseres] dat het dak- en thuisloos worden een directe schending van art. 8 EVRM zal zijn, te meer nu [eiseres] heeft erkend dat Newment géén misbruik van recht maakt door het Zweedse vonnis te executeren. Gelet op het vooroverwogene zou het door [eiseres] primair gevorderde worden afgewezen.
4.16.
Anders dan [eiseres] in de onderhavige dagvaarding (sub 2.2. e.v.) heeft gesteld, is er (nog) geen dagvaarding in Zweden is uitgebracht en is er bijgevolg (nog) geen procedure in Zweden aanhangig, zodat op grond daarvan (ook) het subsidiair gevorderde zou worden afgewezen.
Proceskosten
4.17.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gesteld partij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van Newment worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [eiseres] niet ontvankelijk in haar vorderingen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2024.
JC