12.3.De rechtbank is met eiser van oordeel dat herstel van de natuur- en landschapswaarden onderdeel uitmaakt van de waarden die de dubbelbestemmingen beogen te beschermen. Deze waarden worden aangetast door de verharding, nu hierdoor geen herstel van deze waarden kan plaatsvinden. De verharding is daarom in strijd met de artikelen 34.5.3 en 37.4.3 van het bestemmingsplan. Deze strijdigheid heeft tot gevolg dat de aanvraag om omgevingsvergunning ook betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. De activiteit ‘gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo’ is onlosmakelijk verbonden met de activiteit van het aanbrengen van de verharding die is vergund op basis van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo en de artikelen 34.5.1, onder a, en 37.4.1, onder a, van het bestemmingsplan. Ingevolge artikel 2.11, tweede lid, van de Wabo had verweerder, alvorens de aanlegvergunning te verlenen, dan ook moeten beoordelen of met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo een vergunning voor strijdig gebruik kon worden verleend. Dat heeft verweerder in het bestreden besluit niet gedaan. Tevens heeft verweerder, gelet op voorgaande overweging, niet onderbouwd waarom de verharding geen onevenredige aantasting van de waarden van de dubbelbestemmingen oplevert. Verweerder heeft dit ter zitting ook verder niet gemotiveerd. Hiermee is sprake van een motiveringsgebrek, nu verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat de aanlegvergunning verleend had kunnen worden.
Alternatief met aanzienlijk minder bezwaren
13. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte het door hem in zijn bezwaarschrift voorgedragen alternatief niet heeft meegenomen in de besluitvorming. In plaats van gebruik te maken van de verharding, kan het pand na een beperkte bouwkundige aanpassing aan de westkant inpandig toegankelijk gemaakt worden. Dit voorgestelde alternatief brengt een gelijkwaardig resultaat met zich mee met aanmerkelijk minder bezwaren, nu vergunninghouder zijn berging kan betreden en het woongenot van eiser in mindere mate wordt aangetast. Ook de waarden op de gronden ter plaatse van de dubbelbestemmingen worden daarmee ontzien. Dat verweerder dit alternatief niet heeft meegenomen, getuigt volgens eiser van een ontoereikende motivering, zoals de Afdeling heeft overwogen in zijn uitspraak van 24 februari 2021.
14. Verweerder stelt zich ter zitting op het standpunt dat zij enkel dient te beslissen op de aanvraag zoals deze door vergunninghouder is ingediend. Verweerder geeft aan bereid te zijn om over alternatieven na te denken in het kader van een minnelijke regeling, maar alleen als alle partijen zich daarmee kunnen verenigen. Verweerder heeft hierin dus geen reden gezien om de vergunning te weigeren.
15. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond van eiser slaagt. Daarvoor heeft zij het volgende overwogen.