ECLI:NL:RBLIM:2024:1557

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
ROE 21/2837
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie en beoordeling van de democratische rechtsorde

Op 3 april 2024 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een verzoek om naturalisatie had ingediend voor zichzelf en zijn drie minderjarige kinderen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had dit verzoek afgewezen, stellende dat de eiser niet voldoende was ingeburgerd en de democratische rechtsorde afwees. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd hoe de bevindingen uit een ambtsbericht van de MIVD en het onderzoek op social media tot de conclusie konden leiden dat de eiser de democratische rechtsorde afwees. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de eiser actief betrokken was bij terroristische groeperingen, en dat het enkel ontvangen van informatie of het deelnemen aan WhatsApp-groepen niet gelijkgesteld kan worden met sympathie voor dergelijke groeperingen. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om opnieuw op het bezwaar van de eiser te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2837

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

mede namens zijn minderjarige kinderen:
[minderjarige 1] ,
[minderjarige 2]
[minderjarige 3]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris),

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie.
1.1.
Bij het besluit van 2 april 2021 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris het verzoek van eiser om hem, en zijn drie minderjarige kinderen, het Nederlanderschap te verlenen, afgewezen. Met het besluit van 4 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing gehandhaafd.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben als partij deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1971 en heeft de Somalische nationaliteit. Hij verblijft al langer dan vijf jaar in Nederland en is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Eiser heeft op 27 juni 2019 – mede ten behoeve van zijn drie minderjarige kinderen – een verzoek om naturalisatie ingediend.
2.1.
De staatssecretaris heeft het verzoek van eiser afgewezen, omdat hij niet voldoende is ingeburgerd, zodat niet voldaan is aan artikel 8, eerste lid, onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (RWN). [1] De reden hiervoor is dat eiser de democratische rechtsorde afwijst. De staatssecretaris beroept zich daarbij op het op 23 juni 2020 uitgebrachte ambtsbericht (kenmerk: DIS2020008042) van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en op het uitgevoerde onderzoek op social media.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers verzoek om naturalisatie. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
Voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het standpunt van eiser
4. Eiser voert aan dat slechts het ontvangen van informatie met betrekking tot terroristische groeperingen die een internationale gewelddadige jihad voeren, niet betekent dat hij met deze groeperingen ook sympathiseert. Naar de mening van eiser is deze conclusie van de staatssecretaris te ver strekkend. Eiser heeft de informatie die hij heeft ontvangen, nooit verzonden. Met betrekking tot de deelname aan de WhatsApp-groep voert eiser aan dat hij hiervoor een uitnodiging (een link) had ontvangen. Eiser was toegezegd dat deze link informatie zou bevatten over hulpbehoevende geloofsgenoten in oorlogsgebied. Hij heeft zichzelf, zoals de staatssecretaris ten onrechte stelt, niet zelfstandig toegevoegd aan deze groep en wist niet dat ze toebehoorde aan IS of daaraan gelinkt was.
4.1.
Nog daargelaten dat het aan de staatssecretaris is om aan te tonen dat hij (eiser) de democratische rechtsorde afwijst, wijst eiser deze zeker niet af. Hij respecteert de rechtsorde. Hij heeft zich in Nederland aan geen enkel strafbaar feit schuldig gemaakt en hij maakt gebruik van een door de wet ingesteld rechtsmiddel tegen een negatief besluit van de overheid.
4.2.
Verder probeert de staatssecretaris een semantische discussie op te werpen over de vraag of eiser al dan niet geïnteresseerd was in wat zich in Syrië en Jemen afspeelde. Eiser heeft steeds benadrukt dat hij geïnteresseerd was in de mensen daar, in de hulporganisaties. Ten onrechte probeert de staatssecretaris op dit punt een tegenstrijdigheid te creëren.
4.3.
Eiser betwist niet dat hij op Facebook naar informatie heeft gezocht over de situatie van burgers in Syrië en Jemen. Het is alleen zo dat als je op social media iets zoekt, je automatisch gevoed wordt met gelijkstemmende berichten. Dat betekent ook dat als je bij toeval op een “foute” pagina beland, andere foute pagina’s worden voorgesteld. Het “liken” of “bevrienden” van pagina’s of personen betekent geen erkenning of onderschrijving van de informatie, aldus eiser. Het is ook niet altijd duidelijk welk doel of welke ideologie een facebookpagina heeft waardoor een facebookpagina die op het eerste gezicht relevante informatie biedt en dus wordt “geliked” later gelieerd kan zijn aan foute figuren. Van eiser mag niet verwacht worden dat hij op voorhand zou moeten hebben doorzien dat bepaalde pagina’s aan terroristische organisaties gelinkt zouden zijn. Eiser heeft verklaard dat hij zijn Facebook-account zelf heeft verwijderd, omdat de inhoud hem niet aanstond, en niet, zoals de staatssecretaris stelt, vanwege de vertraging van de naturalisatieprocedure omdat er nader onderzoek zou worden verricht. Eiser wist immers niet wat de reden was voor deze vertraging.
4.4.
Tot slot voert eiser aan dat de afwijzing van zijn naturalisatieverzoek in strijd is met het beleid zoals opgenomen in paragraaf 3.4 van de Handleiding RWN behorende bij artikel 8, eerste lid, onder d, van de RWN.
Waarom heeft de staatssecretaris het naturalisatieverzoek van eiser afgewezen?
5. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser sympathisant is van meerdere terroristische groeperingen die een internationale gewelddadige jihad voeren. Hij baseert zich daarbij op het hiervoor genoemde ambtsbericht en op het uitgevoerde onderzoek op social media.
Bij wie ligt de bewijslast?
6. In beginsel ligt de bewijslast bij de aanvrager want hij wil het Nederlanderschap verkrijgen. Het is ook de aanvrager die in beginsel aannemelijk moet maken dat hij voldaan heeft aan de inburgeringsvereisten. Inburgering wordt met name getoetst aan de hand van de naturalisatietoets en het vereiste van een monogaam huwelijk als er een huwelijk is. Een polygaam huwelijk wordt als aanwijzing beschouwd dat iemand niet is ingeburgerd. Als verzoeker aan deze voorwaarden voldoet, wordt in beginsel aangenomen dat hij de Nederlandse rechtsorde in algemene zin heeft aanvaard. In dit geval is er geen sprake van polygamie en heeft eiser een brief overgelegd van de Dienst Uitvoering Onderwijs van 16 november 2018 waaruit volgt dat hij een ontheffing heeft gekregen van de inburgeringsplicht. Ondanks dat eiser aan deze voorwaarden voldoet, kunnen er contra-indicaties zijn die maken dat hij alsnog als niet ingeburgerd wordt beschouwd. De staatssecretaris vindt dat in deze zaak zulke contra-indicaties aanwezig zijn. Het is dan aan de staatssecretaris, zoals ook ter zitting door de staatssecretaris is bevestigd, om deze contra-indicaties aannemelijk te maken. De bewijslast ligt op dit punt dus bij de staatssecretaris.
Heeft de staatssecretaris voldaan aan zijn bewijslast met betrekking tot de gestelde contra-indicaties?
7. Uit het ambtsbericht volgt dat de MIVD uit betrouwbare bron informatie heeft verkregen met betrekking tot eiser. Deze informatie is afkomstig van inbeslaggenomen media van vermoedelijk aan IS in Irak en Syrië gelieerde strijders, ISS familieleden en ander niet-combattanten die de laatste IS enclave in de zogenoemde Middle Euphrates River Valley (MERV) rond februari 2019 zijn ontvlucht. De gegevens zijn afkomstig van zeven in beslaggenomen apparaten. Gebleken is dat het telefoonnummer ( [telefoonnummer] ) van eiser is teruggevonden op alle zeven apparaten. Het telefoonnummer staat daarin opgenomen als contact met in drie gevallen de contactnaam “ [contactnaam] ” en/of als deelnemer aan WhatsApp (groeps)chats. Van één geval is bekend dat dit een aan IS gelieerd WhatsApp kanaal betreft waarvoor eiser zich via een link heeft aangemeld op 5 december 2018. Op
1 maart 2019 heeft eiser deze groep weer verlaten. De relatie van eiser met de eigenaar van deze zeven apparaten is onbekend. De apparaten bevatten ook andere telefoonnummers met een Nederlands kengetal. Verder blijkt uit open bronnen dat eiser lid was van twee aan IS gelieerde WhatsApp kanalen (“ [naam 1] ” en “ [naam 2] ”).
7.1.
De staatssecretaris heeft ook zelf onderzoek gedaan op social media en daaruit kwam naar voren dat eiser bevriend is met personen die sympathie hebben voor of strijders zijn van terroristische strijdgroepen. Ook zou hij een Facebook-account van de salafistische jihadistische terroristische organisatie Jabhat Fateh Al-Sham en een media/nieuwsgroep van IS hebben “geliked”.
8. Eiser stelt daartegenover dat hij geen sympathisant is van terroristische organisaties. Hij is zelf uit Somalië gevlucht vanwege Al-Shabaab. Hij woont inmiddels
14 jaar in Nederland, zijn kinderen gaan hier naar school, hij heeft in Nederland vrijwilligerswerk verricht en is nog nooit in aanraking geweest met de politie. Hij was enkel via de WhatsApp groepen en Facebook op zoek naar informatie over hulporganisaties in oorlogsgebieden.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser de inhoud van het ambtsbericht en de bevindingen van het verrichte onderzoek op social media niet heeft betwist. Eiser is het echter niet eens met de hieruit getrokken conclusie dat hij de democratische rechtsorde zou afwijzen. De rechtbank deelt dit standpunt van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd dat de feiten en omstandigheden zoals deze zijn neergelegd in het ambtsbericht en in het door de staatssecretaris uitgevoerde onderzoek op social media de conclusie kunnen dragen dat eiser de democratische rechtsorde afwijst.
9.1.
De rechtbank acht daarbij allereerst van belang dat niet duidelijk is wie de eigenaren zijn van de zeven in beslag genomen apparaten waarop het telefoonnummer van eiser is teruggevonden. Er kan niet met zekerheid gesteld worden dat deze eigenaren een link hebben met IS, nu het volgens het ambtsbericht gaat om
vermoedelijkaan IS gelieerde personen waaronder ook familieleden en niet combattanten. Hoewel vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de aanwezigheid van eisers telefoonnummer op deze apparaten, kan, zoals eiser ter zitting heeft gesteld, niet uitgesloten worden dat dit verklaard kan worden door zijn deelname aan de hiervoor genoemde WhatsApp groepen. Deze stelling van eiser is door de staatssecretaris niet bestreden. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat uit het feit dat eisers telefoonnummer in de telefoons van deze personen staat, ook niet direct kan worden herleid hoe eiser tegen de democratische rechtsorde aankijkt. Dat hij mogelijk mensen kent die de democratische rechtsorde afwijzen, maakt nog niet dat eiser dit zelf ook doet. Omdat niet bekend is wie de betrokken personen zijn, en in welke relatie zij tot eiser staan, is dit verband te vaag om aannemelijk te maken dat eiser zelf de democratische rechtsorde afwijst.
9.2.
Ook met eisers deelname aan de aan IS gelieerde WhatsApp groepen heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat hieruit zou volgen dat eiser sympathiseert met terroristische groeperingen. Eiser heeft in dat kader uitgelegd dat hij voor één WhatsApp groep een link heeft ontvangen en die link zou informatie bevatten over hulpbehoevende geloofsgenoten in Syrië en Jemen. Dat is ook de reden waarom eiser de link heeft geaccepteerd en op die manier lid is geworden van de WhatsApp groep.
In dat kader neemt de rechtbank in aanmerking dat geen sprake is van actief handelen van eiser. Eiser was alleen lid van de whatsapp groep. Hem wordt niet verweten dat hij bepaalde berichten heeft gepost, of een actieve rol heeft vervuld bij het beheren van de appgroep. Daarmee wijkt deze zaak af van andere uitspraken waarin sprake was van actief handelen. In die zaken werden bijvoorbeeld jihadistische uitspraken gedaan in de betreffende whatsappgroep door de betrokken persoon. [2]
Verder is eiser op 5 december 2018 op uitnodiging lid geworden. Korte tijd later, op 1 maart 2019 heeft hij zichzelf verwijderd uit deze groep. Dat hij dit volgens de staatssecretaris gedaan zou hebben voor of nadat hij in kennis was gesteld van het feit dat de beslissing op zijn aanvraag zou worden aangehouden in afwachting van nader onderzoek, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft zichzelf op 1 maart 2019 verwijderd uit de WhatsApp groep, terwijl zijn aanvraag dateert van 27 juni 2019. Voor zover de staatssecretaris in dit kader refereert aan andere WhatsApp groepen waaruit eiser zichzelf heeft verwijderd, kan de rechtbank niet verifiëren of dit was ten tijde van het nader onderzoek in het kader van de aanvraag, nu niet bekend is wanneer eiser zich uit deze groepen heeft verwijderd.
9.3.
De staatssecretaris heeft eiser verder verweten dat hij op Facebook “bevriend” is geraakt met personen die sympathie hebben voor of strijders zijn voor terroristische strijdgroepen. Ook zou eiser het Facebookaccount van de salafistische jihadistische terroristische organisatie Jabhat Fateh Al-Sham en een media/nieuwsgroep van IS hebben “geliked”. Anders dan de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat met het aangaan van vriendschappen op Facebook en met het “liken” van een Facebook-account onvoldoende uiting is gegeven aan het sympathiseren met terroristische groeperingen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het aangaan van vriendschappen op Facebook en het “liken” van pagina’s niet gelijkgesteld worden met actief handelen. De rechtbank verwijst daartoe naar rechtspraak [3] waarin betrokkenen – anders dan eiser – actief deelnamen aan terroristische groeperingen. Daarbij is niet helder wat eiser precies heeft “geliked”. Wat stond er op de pagina op het moment dat eiser deze “likete”? En hoe verhoudt zich deze “like” tot andere “likes” in aantallen en onderwerp? Verder acht de rechtbank van belang dat eiser slechts informatie heeft ontvangen. Hij heeft geen informatie verzonden. Dit wordt ook niet door de staatssecretaris bestreden. Dat maakt het moeilijk om vast te stellen of eiser er zelf ideeën op na houdt die in strijd zijn met de democratische rechtsorde. Dat je bepaalde informatie tot je neemt, maakt nog niet per definitie dat je het met die informatie eens bent.
Daarnaast hecht de rechtbank betekenis aan het feit dat de staatssecretaris enkel een deel van de gevonden informatie op het internet over eiser heeft belicht en hierover een standpunt heeft ingenomen, terwijl eiser ook informatie over hulporganisaties heeft opgezocht via CNN en Al-Jazeera. Niet is komen vast te staan hoe deze laatste informatie qua hoeveelheid in verhouding staat tot de informatie die de staatssecretaris wel bij zijn standpunt heeft betrokken. Dit had uit het oogpunt van zorgvuldigheid wel gemoeten.
9.4.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de vondst van eisers telefoonnummer op andere apparaten, deelname aan WhatsApp groepen, het aangaan van vriendschappen op Facebook en het “liken” van een Facebook-account tot de conclusie leidt dat eiser de democratische rechtsorde afwijst. Zij verwijst daartoe naar rechtsoverweging 9.1. tot en met 9.3. Verder heeft het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek. Zij verwijst daartoe naar rechtsoverweging 9.3.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal de staatssecretaris opdragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518,- bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.
Verder moet de staatssecretaris het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser
met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten voor een bedrag van € 1.518,-;
- bepaalt dat de staatssecretaris het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 3 april 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), geldend van 01-04-2020 tot en met 27-02-2022
Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
Artikel 8
1. Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker
(…)
d. die in het Koninkrijk en het land van ingezetenschap als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal en – indien hij in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba hoofdverblijf heeft – de taal die op het eiland van het hoofdverblijf gangbaar is, alsmede van de staatsinrichting en maatschappij van het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en hij zich ook overigens in een van deze samenlevingen heeft doen opnemen;
Artikel 10
Wij kunnen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, en de termijn genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid.
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, geldend van 01-04-2021 tot en met 31-05-2021 en van 01-10-2021 tot en met 31-10-2021
Paragraaf 3.4. Weigering tot opneming in de Nederlandse samenleving
Inburgering veronderstelt in algemene zin een zekere aanvaarding van de Nederlandse samenleving.
Inburgering wordt met name getoetst aan de hand van de naturalisatietoets en het vereiste van een monogaam huwelijk. Als verzoeker aan deze voorwaarden voldoet, wordt in beginsel aangenomen dat hij de Nederlandse rechtsorde in algemene zin heeft aanvaard.
Echter, indien duidelijk blijkt dat verzoeker zich buiten deze vereisten om opzettelijk afzijdig houdt van -of afzet tegen -alles wat Nederlands is of op Nederland betrekking heeft, of bijvoorbeeld weigert zijn kinderen naar school te laten gaan, zal hij niet kunnen worden beschouwd als te zijn opgenomen in de Nederlandse samenleving en zal zijn verzoek om naturalisatie worden afgewezen. Gedacht wordt hier bijvoorbeeld ook aan het doen van uitlatingen die zich richten tegen de democratische rechtsorde of oproepen tot feitelijk handelen in strijd met de geldende wet- en regelgeving, of die een gevaar opleveren voor de goede betrekkingen van Nederland met andere mogendheden. Er moeten in het geval van weigering tot opneming dus omstandigheden zijn die blijk geven van onvoldoende inburgering van contra-indicaties als het ware.

Voetnoten

1.Deze wet was geldig van 1 oktober 2020 tot en met 27 februari 2022.
2.Zie in dat kader de uitspraken van rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 augustus 2014 (ECLI:NL:RBZWB:2014:5685), 23 september 2020 (ECLI:NL:RBZWB:2020:4526), een uitspraak van de Afdeling van 29 september 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN8600) en een uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 6 april 2012 (ECLI:NL:RBDOR:2012:BW7217).
3.Zie de rechtspraak in noot 2.