ECLI:NL:RBLIM:2024:1440

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
ROE 24/394 en ROE 24/1553
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van wapenverlof op basis van psychische gesteldheid en veiligheidsrisico's

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, gedateerd 28 maart 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker behandeld. Verzoeker had een wapenverlof dat op 26 september 2023 door de korpschef van politie werd ingetrokken, omdat het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer aan hem kon worden toevertrouwd. Dit besluit volgde op een aangifte van verzoeker wegens bedreiging met de dood, waarbij hij vreesde voor zijn leven. De voorzieningenrechter oordeelt dat de intrekking van het wapenverlof op goede gronden is gebeurd, omdat er aanwijzingen waren dat verzoeker onder sterke psychische druk stond en er een risico bestond voor de openbare orde en veiligheid. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak benadrukt dat de korpschef bevoegd is om een wapenverlof in te trekken op basis van de Wet wapens en munitie, en dat de psychische gesteldheid van de vergunninghouder een belangrijke factor is in de beoordeling van de toevertrouwbaarheid van het wapenverlof. De voorzieningenrechter concludeert dat de minister van Justitie en Veiligheid terecht heeft geoordeeld dat er sprake was van een kennelijke verschrijving in de intrekkingsgrond, maar dat dit niet leidt tot gegrondverklaring van het administratief beroep. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 24/394 en ROE 24/1553
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 maart 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaak tussen

[naam] , wonende te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.J. Grasmeijer),
en

de minister van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. V.N. Chaudron).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de intrekking van het verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie (het wapenverlof)
.
1.1.
De korpschef van politie (korpschef) heeft het wapenverlof van verzoeker bij het primaire besluit van 26 september 2023 ingetrokken op grond van artikel 7, tweede lid, onder f, van de Wet wapens en munitie (Wwm).
1.2.
Verzoeker heeft tegen dit besluit administratief beroep ingesteld. Verder heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Bij het bestreden besluit van 15 februari 2024 heeft de minister het tegen het primaire besluit ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.5.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek en het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben als partij deelgenomen: de gemachtigden van verzoeker en de minister.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoeker tegen de intrekking van het wapenverlof. Artikel 8:86 van de Awb maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat de gemachtigde van verzoeker ter zitting expliciet om toepassing van artikel 8:86 van de Awb heeft verzocht, en te kennen heeft gegeven dat er (binnen de resterende beroepstermijn) geen aanvullende gronden of stukken voorhanden zijn.
2.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het beroep ongegrond en dient het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2.
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen als bijlage bij deze uitspraak.
Wat ging aan deze zaak vooraf?
3. Verzoeker beschikte sinds april 2023 over een wapenverlof. Dit verlof was geldig tot 1 juli 2024.
3.1.
Verzoeker heeft op 21 september 2023 aangifte gedaan bij de politie vanwege bedreiging met de dood tot gevolg. Verzoeker had vernomen dat een persoon die hij kent vanuit zijn werksituatie, opdracht had gegeven om hem te liquideren.
3.2.
Verzoeker is naar aanleiding van deze aangifte op 25 september 2023 door een medewerker van het team Korpscheftaken telefonisch benaderd met het verzoek om zijn wapen in bewaring te geven. Verzoeker heeft daarvoor in eerste instantie een afspraak gemaakt op 26 september 2023 tussen 09.00 en 11.00 uur maar is daar per e-mail van
26 september 2023 (00:04 uur) op teruggekomen.
3.3.
De korpschef heeft vervolgens het wapenverlof van verzoeker op
26 september 2023 (met spoed) ingetrokken, omdat hem het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kon worden toevertrouwd. Dit besluit is op gelijke datum aan verzoeker in persoon uitgereikt, waarbij door de agenten direct het wapen en wapenverlof in bewaring zijn genomen.
Had de wijziging van de intrekkingsgrond moeten leiden tot gegrondverklaring van het administratief beroep?
4. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de korpschef op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wwm bevoegd is om een wapenverlof in te trekken. In het tweede lid van artikel 7 is in sub a tot en met f een limitatieve opsomming gegeven van de redenen die aan de intrekking ten grondslag kunnen worden gelegd. In het primaire besluit heeft de korpschef artikel 7, tweede lid, sub f, van de Wwm als grondslag voor de intrekking genoemd, terwijl de minister in het bestreden besluit artikel 7, tweede lid, sub b als grondslag voor de intrekking heeft gehanteerd.
4.1.
Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze wijziging niet tot gegrondverklaring van het administratief beroep had moeten leiden, of tot gegrondverklaring van het beroep dat hier voorligt. Daarbij stelt de voorzieningenrechter voorop dat de intrekkingsgrond op zichzelf ongewijzigd is gebleven: dat is immers artikel 7, tweede lid, van de Wwm. De korpschef noemt in het primaire besluit weliswaar sub f als grondslag voor de intrekking, maar beschrijft vervolgens de situatie zoals genoemd in sub b: “
Dit omdat er aanwijzingen zijn, dat aan u het onder zich hebben van (vuur) wapens en/of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.”Los van het feit dat in de fase van administratief beroep een volledige heroverweging plaatsvindt en aan de intrekking een andere wettelijke grondslag had mogen worden toegekend, is de voorzieningenrechter met de minister van oordeel dat in deze specifieke situatie sprake was van een kennelijke verschrijving. Deze beroepsgrond van verzoeker kan daarom niet slagen. Dat er sprake is van een kennelijke verschrijving is bovendien ook door de korpschef zelf onderkend in het verweerschrift op het administratief beroep. [1]
Is het bestreden besluit in overeenstemming met de Circulaire wapens en munitie 2019?
5. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met de Circulaire wapens en munitie 2019 (Circulaire). Hij voert daartoe aan dat op basis van de Circulaire niet aannemelijk is gemaakt dat hem het voorhanden hebben van wapens en munitie niet kan worden toevertrouwd. Door de korpschef noch door de minister is aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval sprake is geweest van een onvoorspelbaar gedragspatroon of (bijvoorbeeld) alcohol- en drugsmisbruik.
6. Uit vaste jurisprudentie [2] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(de Afdeling) volgt dat iemand die een wapenverlof heeft, zich in een uitzonderingspositie bevindt.
Geringe twijfelaan het kunnen toevertrouwen van het onder zich hebben van wapens of munitie is reeds voldoende grond om het wapenverlof in te trekken of te weigeren. Hoewel al geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het wapenverlof voldoende reden is om het in te trekken, moet deze twijfel wel onderbouwd en objectief toetsbaar zijn. [3]
6.1.
De voorzieningenrechter verwijst naar Bijzonder deel (B), paragraaf 1.2. van de Circulaire, met het kopje “psychische gesteldheid”. Dit kopje is volledig opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Kort gezegd komt het er op neer dat het voorhanden hebben van wapens en munitie niet kan worden toevertrouwd aan een persoon die onder sterke psychische druk staat, tenzij uit een verklaring van een arts/psychiater blijkt dat dit wel aan deze persoon kan worden toevertrouwd. Een risicofactor met betrekking tot de psychische gesteldheid vormt hierbij, onder andere, de aanwezigheid van stressvolle omstandigheden, zoals problemen in relationele sfeer, problemen in de arbeidssfeer of opleiding, gebrekkig sociaal steunsysteem en stressvolle levensomstandigheden.
6.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in deze zaak het proces-verbaal van aangifte de grondslag vormt voor de aanname dat het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer aan verzoeker kan worden toevertrouwd. In dit geval betreft het een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal op basis van de eigen verklaringen van verzoeker. In beginsel mag de minister uitgaan van de juistheid van dit proces-verbaal.
6.3.
In het proces-verbaal van aangifte zijn de volgende relevante passages opgenomen:
“Ik doe hierbij aangifte van poging moord, opdracht geven tot liquidatie van mij. […]”
“[…] Ik voel mij bedreigd. Ik heb daarbij ook nog 2 kinderen van 9 en 19 jaar oud. Ik heb tot nu toe geen extra maatregelen genomen thuis. Mijn huis is al een fort. Ik heb een groot en hoog hekwerk om mijn woning. En een hoop camera’s hangen. Maar ik ben als de dood dat iemand mij vandaag of morgen om het leven brengt.”
6.4.
De voorzieningenrechter deelt het standpunt van de minister dat uit deze passage genoegzaam volgt dat verzoeker onder sterke psychische druk staat en dat er sprake is van stressvolle omstandigheden. Verzoeker geeft aan dat hij zich bedreigd voelt, hij vreest voor zijn kinderen, zijn huis is al een fort en hij vreest dat hij geliquideerd wordt. Onder die omstandigheden zou het houden van een wapen door verzoeker een gevaar voor zichzelf of voor de openbare orde en veiligheid kunnen opleveren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat voldoende voor geringe twijfel aan het kunnen toevertrouwen van een wapen. De minister baseert zich daarbij weliswaar enkel op de verklaringen van verzoeker, maar gelet op de wijze van verslaglegging van die verklaringen (in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal) en de inhoud daarvan, is de geringe twijfel voldoende geobjectiveerd. Dat de geringe twijfel niet op specifieke kenmerken van verzoeker is gebaseerd, zoals alcohol- of drugsmisbruik, doet daar niet aan af.
6.5.
Verzoeker heeft er op gewezen dat de politie het onderzoek naar aanleiding van de aangifte na twee weken heeft gestaakt. Uit de door verzoeker overgelegde e-mail van
9 oktober 2023 blijkt dat er geen strafbare bedreigingen of andere strafbare feiten konden worden geconstateerd. Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter met de minister van oordeel dat de geringe twijfel daarmee niet als vanzelf is weggenomen. Dat het onderzoek is gestaakt, betekent immers niet dat verzoeker niet (langer) onder druk staat en zich niet langer bedreigd voelt. De minister heeft daaraan dan ook niet de waarde hoeven toekennen die verzoeker aan het staken van het onderzoek toegekend wenst te zien.
6.6.
Zoals hiervoor reeds is opgenomen kan de geringe twijfel aan het kunnen toevertrouwen van wapens en munitie worden weggenomen door een verklaring van een arts of psychiater. Verzoeker heeft op dit vlak weliswaar inspanningen verricht door contact op te nemen met zijn huisarts en met een eerstelijns psycholoog, maar een verklaring zoals hiervoor genoemd, ontbreekt. De geringe twijfel is aldus niet weggenomen. Voor zover verzoeker in dit kader stelt dat een dergelijke verklaring ook niet kan worden afgegeven aangezien het slechts een momentopname zou betreffen, maakt dat het voorgaande niet anders. Ook indien (bijvoorbeeld) een psycholoog een verklaring zou opstellen ten behoeve van verzoeker en daarin zou vermelden dat het gaat om een momentopname, zal de minister die verklaring in het geheel van feiten en omstandigheden moeten meewegen. Nu een dergelijke inhoudelijke verklaring ontbreekt, wordt aan een weging daarvan echter niet toegekomen en heeft verzoeker de geringe twijfel niet weggenomen.
Is het bestreden besluit in strijd met het met subsidiariteits- en het proportionaliteitsbeginsel?
7. Naar de mening van verzoeker had de korpschef hem in de gelegenheid kunnen stellen om zijn wapen op vrijwillige basis in bewaring te geven bij de politie, wapenhandel of op de schietsportvereniging. Verder stelt verzoeker dat het intrekken van het wapenverlof na het doen van aangifte disproportioneel lijkt, nu de politie twee weken na de aangifte te kennen heeft gegeven dat het onderzoek niet zal worden voortgezet. Voor zijn standpunt dat, ondanks het vroegtijdig staken van het politieonderzoek, het voorhanden hebben van wapens en munitie nog steeds niet aan verzoeker kan worden vertrouwd, baseert de minister zich ten onrechte op het e-mailbericht van verzoeker van 26 september 2023.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker de gelegenheid is geboden zijn wapen op 26 september 2023 op vrijwillige basis in te leveren. Uiteindelijk heeft verzoeker er zelf voor gekozen om hieraan geen gevolg te geven. Nog los van het feit dat verzoeker, als ervaren wapenverlofhouder, op de hoogte dient te zijn van de geldende wet- en regelgeving met betrekking tot wapens en munitie en gehoor had moeten gegeven aan het verzoek om zijn wapen in bewaring te geven, komt de omstandigheid dat hij hieraan geen gehoor heeft gegeven voor zijn eigen rekening en risico. Van strijd met het subsidiariteitsbeginsel is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake.
8.1.
Van strijd met het proportionaliteitsbeginsel is naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin gebleken. De voorzieningenrechter overweegt in dat kader dat de omstandigheid dat het onderzoek twee weken na de aangifte is gestaakt, zich pas na de intrekking heeft voorgedaan waardoor de korpschef deze omstandigheid niet bij het primaire besluit had kunnen betrekken. De stelling dat de intrekking vanwege deze omstandigheid disproportioneel is, kan daarom niet worden gevolgd. De minister heeft zich gelet op de inhoud van de aangifte op het standpunt mogen stellen dat het risico bestaat dat verzoeker zijn wapen voor andere doeleinden gebruikt dan die waarvoor het wapenverlof is verleend, waardoor er nog steeds sprake is van vrees voor misbruik.
8.2.
Ter zitting is nog benadrukt dat verzoeker is geschrokken van het bezoek van de politie op 26 september 2023 en dat hij het gevoel heeft dat hij wordt gestraft voor het doen van aangifte. De voorzieningenrechter begrijpt dat de hele situatie, zeker gezien de stressvolle omstandigheden die reeds aan de orde waren of zijn, indruk heeft gemaakt op verzoeker. De intrekking van het wapenverlof is echter geen bestraffende sanctie, maar is gebaseerd op de bijzondere (strenge) regels die gelden voor het houden van een wapen. Ook de (begrijpelijke) beleving van verzoeker maakt niet dat het bestreden besluit in strijd is met het subsidiariteits- of proportionaliteitsbeginsel.
Is het bestreden besluit onevenredig in verhouding tot de persoonlijke belangen van verzoeker?
9. Verzoeker geeft te kennen dat hij al enige tijd over een wapenverlof beschikt en dat er nooit eerder incidenten zijn geweest. Evenmin zijn eerder onregelmatigheden geconstateerd door de rapporteurs. Verder is onvoldoende meegewogen dat voor verzoeker zonder wapenverlof het plezier in de schietsport beperkt is.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat de omstandigheid dat verzoeker al enige tijd over een wapenverlof beschikt en nooit eerder betrokken is geweest bij incidenten, niet betekent dat zijn wapenverlof nu niet zou mogen worden ingetrokken. Ook begrijpt de voorzieningenrechter dat de uitoefening van de schietsport voor verzoeker belangrijk is. De minister heeft zich echter op het standpunt mogen stellen dat het algemeen belang, dat gemoeid is met het waarborgen van de veiligheid van de samenleving, zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om de schietsport te beoefenen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep van verzoeker is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen: dat verzoek wordt om die reden dus afgewezen. Dat betekent dat op goede gronden is overgegaan tot intrekking van het wapenverlof, omdat het houden van wapens en munitie niet langer aan verzoeker kan worden toevertrouwd.
11.1.
Omdat het beroep ongegrond is en het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, krijgt verzoeker geen vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 28 maart 2024.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Bijlage
Wet wapens en munitie
Artikel 7
[…]
2. de in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en
ontheffingen kunnen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door Onze Minister worden gewijzigd of ingetrokken:
[…]
b. indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd;
[…]
f. wanneer daartoe dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan.
Circulaire wapens en munitie 2019
Bijzonder deel (B)
1.1 […]
Vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ zijn twee verschillende omschrijvingen voor in feite dezelfde situatie. Hetgeen hierna wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het ‘vrees voor misbruik-criterium’ kan daarom analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet (langer) kan worden toevertrouwd.
1.2.
invulling van het “vrees voor misbruik” criterium
[…]
Psychische gesteldheid
In beginsel is het niet verantwoord om aan iemand die – door oorzaken van zowel interne, als externe aard – onder sterke psychische druk staat, wat tot uitdrukking komt in een onvoorspelbaar gedragspatroon of (bijvoorbeeld) alcohol- en drugsmisbruik en waarbij de indruk bestaat dat de vergunninghouder zichzelf niet in de hand heeft, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te vertrouwen. In het bezit van een vuurwapen zou de vergunninghouder een gevaar zijn voor zichzelf en voor de openbare orde en veiligheid. Indien de aanvrager of vergunninghouder – in tegenstelling tot de korpschef – van mening is dat het voorhanden hebben van wapens en munitie wel aan hem kan worden toevertrouwd dan dient hij dit aan te tonen middels een schriftelijke verklaring van een arts/psychiater. Uit deze verklaring moet duidelijk blijken dat de arts/psychiater bekend is met de problemen van betrokkene en dat deze niet (langer) een belemmering vormen om aan betrokkene een vergunning te verlenen voor het voorhanden hebben van (vuur)wapens. Een dergelijke verklaring wordt dan in de beoordeling betrokken, maar daaraan hoeft niet altijd doorslaggevende betekenis te worden toegekend. Dat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo mag van iemand die recent nog onder behandeling was in verband met zijn psychische gesteldheid, worden verwacht dat hij over een langere periode aantoont dat zijn psychische gesteldheid niet meer aan het bezit van wapens en munitie in de weg staat.
Risicofactoren betreffende de psychische gesteldheid van aanvragers of houders van een wapenverlof met het oog op potentieel misbruik van een (legaal) vuurwapen zijn:
• Klinische factoren (psychische stoornis, verslaving, gedwongen opname,
forensische zorg en suïcidale gedachten);
• Stressvolle omstandigheden (problemen in relationele sfeer, problemen in de
arbeidssfeer of opleiding, gebrekkig sociaal steunsysteem en stressvolle levensomstandigheden);
• Specifieke kenmerken van de aanvrager (agressie, crimineel gedrag, impulsiviteit en
zelfregulatie, zelfstandige handelingsbekwaamheid, fascinatie voor geweld, extreme uitingen en/of uitingen van radicalisering).
Deze risicofactoren worden in het aanvraagproces in ieder geval meegewogen. Daarbij gaat het niet zozeer om de klinische kant van de psychische aandoening, maar veel meer om het risico dat de aandoening inhoudt voor risicovol gedrag.

Voetnoten

1.Zie pagina 2 van het verweerschrift op het administratief beroep.
2.Zoals de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:219.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:97.