ECLI:NL:RBLIM:2024:1380

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
ROE 23/3230 en ROE 23/3238
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor zorgcentrum in Sittard-Geleen; beroepen ongegrond

Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaken ROE 23/3230 en ROE 23/3238, waarin eisers beroep aantekenden tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een zorgcentrum in Sittard-Geleen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de juiste procedure heeft gevolgd en dat de verleende vergunning niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De rechtbank concludeerde dat de bouwmassa en -hoogte van het zorgcentrum voldoende gemotiveerd zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt en dat er geen strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft de belangen van de omwonenden afgewogen tegen het maatschappelijk belang van de zorgvoorziening en oordeelde dat de gemeente voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de eisers. De beroepen van de eisers zijn ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is op dezelfde dag verzonden naar de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 23 / 3230 en ROE 23 / 3238

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2024 in de zaken tussen

[eiser 1] , uit [woonplaats]

[eiser 2], uit [woonplaats] ,
eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder
(gemachtigden: mr. R. Evens en mr. T.L. Huwae).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting ZOwonen, uit Sittard (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. M.I.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een zorgcentrum, het wijzigen van een uitweg en het kappen van vier bomen ter plaatse van het perceel [adres] te [plaats] .
Bij besluiten van 8 september 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de verleende omgevingsvergunning, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten. Bij uitspraak van 25 april 2023 [1] heeft de voorzieningenrechter het verzoek van (onder meer) eiser [eiser 2] om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Eiser [eiser 2] heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 12 februari 2024 [2] heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift en bij brief van 5 februari 2024 de stedenbouwkundige motivering en welstandsbeoordeling nader toegelicht.
Vergunninghoudster heeft een schriftelijke reactie ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 maart 2024 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van verweerder, de vertegenwoordigster van vergunninghoudster [naam] en de gemachtigde van vergunninghoudster.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1. Op 31 oktober 2022 heeft vergunninghoudster een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag ziet op het bouwen van een zorgcentrum genaamd ‘ [naam zorgcentrum] ’ (hierna: het zorgcentrum), het wijzigen van een uitweg en het kappen van vier bomen ter plaatse van het perceel [adres] in [plaats] . De aanvraag ziet daarmee op de activiteiten: ‘bouwen’, [3] ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’, [4] ‘uitrit aanleggen of veranderen’ [5] en ‘kappen’. [6]
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Omdat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan heeft verweerder de aanvraag voor de omgevingsvergunning [7] mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. [8] Ter plaatse van het perceel golden ten tijde van de bestreden besluiten het bestemmingsplan 'Centrum Sittard’, [9] het facetbestemmingsplan ‘begripsbepaling’ [10] en het facetbestemmingsplan ‘Parkeren’. [11] Op grond van het bestemmingsplan ‘Centrum Sittard’ (hierna: het bestemmingsplan) heeft het perceel de bestemmingen ‘Maatschappelijk – 1’ en ‘Groen’ en de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie - 3’. Omdat het bouwplan volgens verweerder in strijd is met de artikel 11.1, 11.2 en 15.2, onder a en onder b, van het bestemmingsplan, is verweerder voor wat betreft deze strijdigheden afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 1, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) (de kruimelgevallenregeling). Daarnaast is het bouwplan volgens verweerder in strijd met artikel 29.2 van het bestemmingsplan. Verweerder is voor wat betreft deze strijdigheid afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo in samenhang met artikel 29.3 van het bestemmingsplan (de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid). Van de omgevingsvergunning maakt een ruimtelijke motivering van PlanoPoint deel uit.
3. Eisers hebben tegen de verleende omgevingsvergunning bezwaar gemaakt. Eiser [eiser 2] heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 25 april 2023 [12] heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang om in de periode tot de beslissing op bezwaar de vergunning te schorsen.
4. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder, in overeenstemming met het advies van de commissie bezwaarschriften, de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de verleende omgevingsvergunning, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
5. Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Eiser [eiser 2] heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 12 februari 2024 [13] heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
6. De rechtbank zal hierna ingaan op de beroepsgronden van eisers, dat wil zeggen de redenen die eisers hebben opgegeven op grond waarvan volgens hen de bestreden besluiten vernietigd moeten worden. Omdat de beroepsgronden voor een groot deel overlappen of een vergelijkbare strekking hebben, maakt de rechtbank daarbij geen onderscheid tussen beide eisers. Voor zover eisers meer in het algemeen hebben gesteld dat bijvoorbeeld de bezwaren van anderen ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard of dat er politiek gezien fouten zijn gemaakt, zal de rechtbank daar alleen op ingaan wanneer dit relevant is voor het beroep van eisers op rechtsbescherming tegen het bestreden besluit.
Juridisch kader
7. De bestreden besluiten zijn besluiten genomen op grond van de Wabo. Per
1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot de bestreden besluiten is ingediend voor 1 januari 2024, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.
Gronden van beroep en beoordeling
8. Verweerder heeft bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte. Dat betekent dat hij de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. Daarbij moet verweerder een afweging van maken van de betrokken belangen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of het verlenen van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of het besluit voldoende zorgvuldig is voorbereid en voldoende is gemotiveerd en of de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. De rechtbank wijst er in dit verband ook op dat een procedure, zoals in deze zaak aan de orde is, bestaat uit twee fasen. Eerst de gemeentelijke fase waarin het gemeentebestuur politieke beleidskeuzes maakt en waarin een proces wordt doorlopen om uiteindelijk te komen tot een besluit op de aangevraagde vergunning. Daarna is er de rechterlijke fase waarin de rechter rechtsbescherming moet bieden aan de individuele burger die in beroep komt en waarin de rechter niet kan treden in de gemaakte politieke beleidskeuzes maar zoals gezegd alleen in de vraag of het besluit in overeenstemming is met het recht. De rechtbank moet daarbij een bepaalde terughoudendheid betrachten en de beleidsruimte van verweerder respecteren.
Procedure
9. Eisers stellen dat verweerder onvoldoende oog heeft gehad voor belangen van de stad en van de wijk. Volgens eisers maakt een dergelijk groot nieuwbouwplan het noodzakelijk dat het democratisch proces van goedkeuring in de gemeenteraad doorlopen wordt. Door toepassing van de kruimelgevallenregeling kon dit proces echter omzeild worden volgens eisers.
10. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
10.1.
Verweerder heeft de juiste juridische procedure gevolgd voor de omgevingsvergunning. Het voeren van een (omgevings)dialoog is in deze procedure wettelijk gezien geen verplichting.
10.2.
In het coalitieakkoord 2022-2026 staat dat verweerder eraan wil werken dat inwoners zelf kunnen beslissen hoe hun omgeving eruit moet zien. Dat duidt op een heel vergaande dialoog, waarin de gemeente kennelijk bij een ontwikkeling als de onderhavige niet zozeer de wensen van een grondeigenaar en aanvrager van een omgevingsvergunning als uitgangspunt voor de beoordeling wil nemen, maar de wensen van de omwonenden. Dat is hier, uitgaande van de beroepsgronden van eisers, niet gebeurd. De vraag die de rechtbank echter moet beantwoorden is of dit de genomen bestreden besluiten juridisch onjuist maakt. In dit verband ziet de rechtbank het coalitieakkoord meer als politieke afspraken dan als beleid waaraan verweerder zich moet houden en waaraan verweerder richting, in dit geval, eisers is gebonden.
10.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Alternatieven
11. Volgens eisers heeft verweerder ten onrechte niets gedaan met aangedragen alternatieven vanuit een buurtbewoner. Daarnaast is volgens eisers door verweerder ook niet de noodzaak voor 136 zorgplekken op de betreffende locatie gemotiveerd.
12. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
12.1.
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat verweerder moet beslissen over het bouwplan zoals dat is ingediend. Indien een project op zichzelf voor verweerder aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven alleen dan tot het weigeren van medewerking leiden, als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [14] Verweerder moet bij het nemen van een besluit ook een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij het uit te voeren project. Zoals volgt uit jurisprudentie van de Afdeling dienen hierbij ook de voor- en nadelen van alternatieven meegenomen te worden. [15]
12.2.
Vergunninghoudster heeft toegelicht dat er vanwege de lange wachtlijsten voor (woon-)zorgplaatsen een maatschappelijke behoefte is aan het nieuwe zorgcomplex. Daarnaast is deze behoefte volgens vergunninghoudster ook aanwezig bij de ruim zestig bewoners van de direct naast het zorgcentrum gelegen aanleunwoningen. Deze bewoners zullen namelijk gebruik maken van diverse faciliteiten van het nieuwe zorgcentrum. Daarnaast heeft vergunninghoudster toegelicht dat in het nieuwe zorgcentrum 136 intramurale zorgplaatsen beschikbaar zijn terwijl dit in het oude zorgcentrum 130 intramurale zorgplaatsen waren: het gaat dus slechts om zes extra plaatsen – in een nieuw jasje, dat voldoet aan de huidige eisen – ten opzichte van de oude situatie.
12.3.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee, samen met hetgeen in de ruimtelijke motivering is vermeld, nut en noodzaak van het vergunde zorgcomplex voldoende zijn onderbouwd. Ook is met het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat een alternatief zoals dat door een buurtbewoner is aangedragen, geen vergelijkbaar resultaat oplevert. Dit alternatief gaat immers uit van een kleiner aantal zorgplaatsen dan waaraan behoefte is. Dat deze zorgplaatsen ook elders zouden kunnen worden gerealiseerd, is onvoldoende om een weigering van de aanvraag voor onderhavige locatie te rechtvaardigen. In dit verband is ook van belang hetgeen de rechtbank hierna overweegt over de bezwaren die eisers hebben tegen de realisatie op onderhavige locatie.
12.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Planologische-stedenbouwkundige afweging
13. Eisers stellen dat het bouwplan in planologisch-stedenbouwkundig opzicht niet voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening. Volgens eisers passen de bouwmassa en de hoogte van het project niet in de omliggende wijk en veroorzaakt het bouwplan een ‘verdozing’ van de omgeving en dus ook van de aangrenzende stad. Het nieuwe zorgcentrum respecteert niet de stedenbouwkundige structuur ter plaatse. In het ontwerp van het zorgcentrum ontbreekt volgens eisers een overgang tussen de hoogbouw ten noordoosten van het projectgebied en de laagbouw (woningen in een zogenoemd villapark) ten zuiden van het projectgebied, waardoor een grens en scheiding wordt gecreëerd ter plaatse van het projectgebied. Tevens sluit de vorm van het zorgcentrum niet aan bij de rijksmonumentale woningen van het villapark. Eiser [eiser 2] heeft een contra-expertise ingediend van BJZ.nu getiteld ‘Beoordeling ruimtelijke motivering Sittard, Zorgcentrum ‘ [naam zorgcentrum] ’’.
14. De rechtbank overweegt als volgt.
14.1.
Het bestemmingsplan maakt het realiseren van het zorgcentrum grotendeels al mogelijk. Er is met de omgevingsvergunning op onderdelen van het bestemmingsplan afgeweken, namelijk voor wat betreft de hoogte van het zorgcentrum en de situering hiervan gedeeltelijk buiten het bouwvlak.
14.2.
Eisers maken vooral een vergelijking met het voormalige gebouw en stellen dat er een extra bouwlaag wordt gerealiseerd met de nu verleende omgevingsvergunning. Het is echter vooral van belang om te bekijken hoe groot de afwijking van het bestemmingsplan is (van hetgeen planologisch al rechtstreeks was toegestaan), zodat vervolgens kan worden beoordeeld of die afwijking voldoende gemotiveerd is. Op grond van artikel 15.2, onder a, van het bestemmingsplan geldt, voor het gedeelte in de nabijheid van eisers, een goothoogte van 9 meter en een bouwhoogte van 12 meter. De bouwhoogte van het nieuwe zorgcentrum aan de kant van de [straatnaam 1] bedraagt 14,2 meter, waarbij sprake is van een plat dak. Voor wat betreft de goothoogte is er na omgevingsvergunningverlening dus sprake van een verhoging van 5 meter ten opzichte van het bestemmingsplan. Deze ophoging is echter relatief omdat op grond van het bestemmingsplan ook andere kapvormen mogelijk zijn dan het lessenaarsdak van het voormalige zorgcentrum. Het bestemmingsplan schrijft immers geen maximale dakhelling voor, zodat op grond van het bestemmingsplan een gebouw kan worden gerealiseerd met een zeer steile dakhelling, waarbij met name de maximale bouwhoogte van 12 meter bepalend is voor de ruimtelijk-visuele uitstraling en niet de goothoogte van 9 meter. Ten opzichte van die maximale bouwhoogte van 12 meter maakt de omgevingsvergunning een ophoging van 2,2 meter mogelijk.
14.3.
In de bestreden besluiten en daarbij behorende ruimtelijke motivering is een stedenbouwkundige motivering voor het bouwplan gegeven, die nader is toegelicht in de brief van verweerder van 5 februari 2024. Toegelicht is dat in de jaren ’80 de keuze is gemaakt om aan de noordzijde van het monumentale villapark, waar een van de eisers woont, hogere gebouwen te realiseren. De hoogte van het nieuwe zorgcentrum loopt van het centrum richting het monumentale villapark af (van zes bouwlagen met plat dak naar vier bouwlagen met plat dak) en vormt zo een schakel tussen de hogere gebouwen (deels zes bouwlagen) aan de noordoostzijde (centrumzijde) en de lagere villabebouwing (twee bouwlagen met kap) aan de zuidzijde. Tussen het nieuwe zorgcentrum en het villapark is een ruime afstand aangehouden, deels groter dan de afstand tot het oude zorgcentrum. De [straatnaam 1] , omzoomd met grote bomen, vormt de grens tussen gebieden met een verschillend karakter: maatschappelijke hoogbouw aan de ene zijde en de woningen van het villapark aan de andere zijde. Het zorgcentrum zorgt voor behoud van het stedelijke karakter (met maatschappelijke functies) aan de noordzijde van de [straatnaam 1] . Het gedeelte van het zorgcentrum parallel aan de [straatnaam 2] wordt in een lagere hoogte uitgevoerd dan het overige gedeelte. Het nieuwe gebouw sluit verder meer aan bij de (wegen)structuur dan het oude gebouw.
14.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat het zorgcentrum ruimtelijk-stedenbouwkundig gezien passend is in de omgeving. Verweerder heeft enerzijds rekening gehouden met de hoogbouw aan de noordoostzijde van het zorgcentrum en anderzijds met de laagbouw (de woningen) gelegen aan de zuidzijde van het zorgcentrum en ook met de woningen aan de [straatnaam 3] (noordwestzijde). Mede door de afstand van het zorgcentrum tot aan de woningen aan de [straatnaam 1] heeft verweerder zich ook op het standpunt kunnen stellen dat er geen afbreuk wordt gedaan aan het monumentale karakter van die woningen en andere woningen in de omgeving, of aan het woon- en leefklimaat daar, in het bijzonder het uitzicht vanuit de woningen van eisers.
14.5.
Nu gelet op het voorgaande sprake is van een voldoende motivering en de rechtbank de beleidsruimte van verweerder op dit punt, wat betreft de inhoud van de gemaakte keuzes, moet respecteren, is er eigenlijk nauwelijks ruimte voor een tegenrapport zoals eisers dat hebben ingediend. De ruimtelijk-stedenbouwkundige motivering hoeft bijvoorbeeld niet te voldoen aan vooraf vastgestelde criteria, zodat in een tegenrapport niet kan worden betoogd dat daaraan niet voldaan is. Uit het rapport van BJZ.nu volgt niet dat de motivering zoals neergelegd in de ruimtelijke motivering van PlanoPoint innerlijk tegenstrijdig is of dat de daarin getrokken conclusies niet volgen uit de inhoud van die onderbouwing. BJZ.nu toetst de planologisch-stedenbouwkundige motivering eigenlijk met name aan de welstandscriteria. Dat miskent dat de welstandstoets zich moet beperken tot het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk (op zichzelf en in relatie tot de omgeving) [16] en dat die toets zich moet richten naar de bouwmogelijkheden waaraan verweerder planologische medewerking wenst te verlenen. [17] Nu sprake is van een vergunning voor een concreet bouwplan in afwijking van het bestemmingsplan, vormen de bouwmogelijkheden die daarin vervat zijn (de bouwmassa, inclusief de bouwhoogte) bij de welstandstoets een dwingend gegeven. Over de band van de welstandstoets en dus over de band van de welstandscriteria kan daarom niet worden gesteld dat de ruimtelijk-stedenbouwkundige motivering onjuist is. Aan de welstandscriteria kunnen kortom in beginsel geen argumenten worden verleend om de bouwmassa die verweerder stedenbouwkundig aanvaardbaar acht, alsnog (vanuit welstandsoogpunt) onaanvaardbaar te achten. Onder 16 e.v. gaat de rechtbank nader in op de welstandstoets en daar zal de rechtbank ook het rapport van BJZ.nu bij betrekken.
Voor het overige, dus los van de welstandstoets, stelt BJZ.nu vooral dat het voormalige gebouw een betere overgang tussen het gebied met hoge bebouwing en het gebied met lage bebouwing bewerkstelligde en dat het zorgcentrum te hoog is. Dat is echter, mede gelet op hetgeen onder 14.4 is overwogen, onvoldoende om het nieuwe bouwplan onaanvaardbaar te achten. De kwalificatie “betere overgang” is bovendien weliswaar onderbouwd maar toch ook subjectief van aard. De meningen kunnen hierover verschillen en dan is de mening van de ene stedenbouwkundige (BJZ.nu) niet beter dan die van de andere stedenbouwkundige (PlanoPoint en gemeentelijke stedenbouwkundige) of in ieder geval niet zodanig beter dat de motivering die verweerder aan het besluit ten grondslag heeft gelegd, onvoldoende is.
14.6.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Redelijke eisen van welstand
15. Volgens eisers ontbreekt het in het nieuwe ontwerp aan de detaillering van gevels, daken, rooilijnen en geschakelde volumes. Het project voldoet volgens eisers niet aan de toetsingscriteria die de Nota Ruimtelijke kwaliteit aangeeft en druist daarmee in tegen de beleidsregels die verweerder zichzelf heeft opgelegd.
16. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat de omgevingsvergunning geweigerd had moeten worden wegens strijd met de redelijke eisen van welstand, overweegt de rechtbank als volgt.
16.1.
Verweerder heeft het betreffende plan verschillende malen ter beoordeling voorgelegd aan de (voormalige) Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: ARK), onder andere op 2 maart 2021, 22 april 2021, 8 november 2022 en 6 december 2022. De ARK heeft op 8 november 2022 en op 6 december 2022 een advies uitgebracht. De ARK zegt hierin dat het plan voor de bouw van het zorgcentrum voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
16.2.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [18] volgt dat een bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze vergewisplicht is, voor zover hier van belang, neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies van de door hem geraadpleegde deskundige afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op hetgeen een partij ten aanzien van het advies heeft aangevoerd. De rechtbank oordeelt niet zelf of er sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand, maar beoordeelt of verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand.
16.3.
De rechtbank stelt op basis van de adviezen van de ARK vast dat deze commissie uitgebreid heeft gekeken naar het uiterlijk en plaatsing van het bouwwerk, ook in relatie tot de omgeving. Zo is onder meer gekeken naar het materiaalgebruik en de kleurstellingen, de metselverbanden die afwijkend moeten zijn om de verbijzonderingen in de architectuur gericht in te zetten, verbinding via het metselwerk met het bestaande gebouw, de vormgeving van het entreegebied (als verbindend element), de kwaliteit van de dienstingang van het restaurant, het doorbreken van een langgerekt bouwdeel, de beëindiging van een plint, oriëntatie van de gevels op de straat, het contrast tussen de gevelvlakken, afstemming van het uiterlijk van bouwlagen op de functie van het gebouw, integratie van installaties en naar de inrichting van het voorterrein ten behoeve van een betere verbinding met de omgeving. De ARK heeft uiteindelijk positief geadviseerd en in het advies vermeld dat dit is gebaseerd op de vaste criteria en de gebiedskarakteristieken zoals vastgesteld in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
16.4.
In het onder 14.5 al genoemde rapport van BJZ.nu is ingegaan op de toetsing aan de Nota Ruimtelijke Kwaliteit en wordt gesteld dat het bouwplan daaraan niet voldoet. In de brief van 5 februari 2024 heeft verweerder daarop gereageerd en gemotiveerd dat het bouwplan wel voldoet aan de door BJZ.nu genoemde criteria uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. De meningen verschillen onder meer over de vraag of het bouwplan de stedenbouwkundige structuur respecteert en of dit qua maat en schaal aansluit bij de omliggende bebouwing. Wat betreft de bouwmassa, in het bijzonder de bouwhoogte, en de situering van het bouwwerk is dit naar het oordeel van de rechtbank vooral een stedenbouwkundige afweging en behoort dit dan ook niet zuiver tot de welstandstoets. Hoe dan ook: onder 14 e.v. heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat de (stedenbouwkundige) motivering op dit onderdeel voldoende dragend is voor het bestreden besluit. Met het bouwplan is aansluiting gezocht met de (direct aansluitende) bebouwing in vier tot zes lagen aan de noordoostzijde van het bouwplan en is een overgang gecreëerd naar de woningen met twee bouwlagen en een kap aan de zuidzijde, met de [straatnaam 1] met open ruimte en bomen als tussengebied. Voor zover hieraan ook in het kader van de welstandstoets aandacht aan moet worden besteed, ziet de rechtbank hierin dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich in zoverre niet op het welstandsadvies mocht baseren. Ook de overige criteria waar BJZ.nu op ingaat – het leveren van een positieve bijdrage aan de kwaliteit van het omgevingsbeeld en rekening houden met de samenhang tussen de inrichting van de straat en de gebouwen (gevels) – legt BJZ.nu deels uit in het licht van de bouwhoogte van het bouwplan in vergelijking met de woningen aan de zuidzijde en met het voormalige gebouw. Verder stelt BJZ.nu dat het in het nieuwe ontwerp ontbreekt aan de verbijzondering, detaillering van gevels, daken, rooilijnen en geschakelde volumes, waardoor het gebouw massaal aandoet zonder stedenbouwkundige verfraaiing. De rechtbank stelt vast dat, zoals blijkt uit hetgeen onder 16.3 is genoemd, de ARK naar de betreffende detaillering heeft gekeken. Uit hetgeen BJZ.nu stelt, blijkt niet dat er op dit onderdeel onjuistheden in het advies van de ARK zitten, maar blijkt vooral een andere mening. Dat maakt het advies van de ARK echter niet onjuist. Verweerder heeft in de brief van 5 februari 2024 hierover nog opgemerkt dat het voormalige gebouw een gedateerde en rommelige aanblik gaf en dat het nieuwe gebouw een meer strakke uitstraling heeft en minder geschakelde volumes en daarmee een meer moderne uitstraling heeft. Hierover kunnen de smaken verschillen, maar de rechtbank ziet niet in waarom verweerder niet voor deze smaak heeft mogen kiezen en zich wat betreft de detaillering c.a. niet heeft mogen baseren op de adviezen van de ARK.
16.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Parkeren
17. Eisers stellen dat, in tegenstelling tot wat verweerder zegt, de parkeerdruk zal toenemen. Dat er volgens verweerder nauwelijks iets zal wijzigen aangezien “er in de buurt nergens zonder parkeervergunning of gratis geparkeerd mag worden” is volgens eisers pertinent onjuist.
18. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
18.1.
Dat er in de stukken van verweerder feitelijke onjuistheden staan over de mogelijkheid van vrij parkeren aan de [straatnaam 1] in Sittard, wat daar ook van zij, maakt niet dat de motivering in het bestreden besluit over de parkeerbehoefte en het aantal parkeerplaatsen onjuist is. Verweerder hoeft voor wat betreft de parkeerplaatsen in de motivering alleen de toename als gevolg van het bouwplan te betrekken. [19] Verweerder heeft, op basis van de parkeernorm voor een verpleeg- en verzorgingstehuis in de gemeentelijke parkeernormen, afdoende gemotiveerd dat de drie nieuw aan te leggen parkeerplaatsen voldoende zijn om in de beperkte extra behoefte te voorzien.
18.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Laden en lossen
19. Eisers hebben erop gewezen dat de laad-en losplaats van het zorgcentrum is verplaatst. Dit brengt volgens eisers een aantal risico’s met zich mee zoals toenemende verkeersdrukte, daar waar het een straat betreft met veel kleine kinderen en straks ook weer ouderen.
19.1.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
19.2.
Het onherroepelijke bestemmingsplan staat ter plaatse via de bestemming ‘Maatschappelijk’ al een zorgcentrum toe. De afweging of deze functie, met alles wat daarbij hoort waaronder laden en lossen, ruimtelijk aanvaardbaar is, moet geacht worden reeds bij de vaststelling van dit bestemmingsplan te zijn gemaakt. Voor wat betreft het laden en lossen behelst het bestreden besluit geen afwijking van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning leidt niet ertoe dat de frequentie van het laden en lossen toeneemt. Dit wordt volgens de toelichting van vergunninghoudster ter zitting zelfs minder omdat er in het nieuwe zorgcentrum in meer opslagruimte is voorzien. Dat de feitelijke locatie van het laden en lossen wijzigt, is een gevolg van gewijzigde keuzes ten aanzien van de routering, maar dat hangt niet zo direct samen met het nieuwe bouwplan dat dit een nieuwe ruimtelijke toets naar de aanvaardbaarheid daarvan noodzakelijk maakt. Deze wijziging had immers ook in de oude situatie kunnen plaatsvinden.
19.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Planschade
20. Eisers hebben erop gewezen dat er waarschijnlijk grote planschadeclaims zullen komen met een zeer grote kans van slagen.
21. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
21.1.
De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd, mede gelet op de aard en omvang van de afwijking van het bestemmingsplan, geen grond voor het oordeel dat als gevolg van mogelijke tegemoetkomingen in planschade en de afwenteling daarvan op vergunninghoudster, de financiële uitvoerbaarheid in het geding komt. Eisers hebben dat overigens als zodanig ook niet aangevoerd en niet aannemelijk gemaakt.
21.2.
Voor het overige valt eventuele planschade buiten de omvang van dit geding dat gaat om de vraag of verweerder de omgevingsvergunning mocht verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. Eisers kunnen een verzoek om tegemoetkoming in planschade doen bij verweerder.
21.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie over de belangenafweging
22. Bij de verlening van de omgevingsvergunning spelen enerzijds het belang van de aanvrager (vergunninghoudster) en het algemeen belang van maatschappelijke behoefte aan zorgappartementen en anderzijds het belang van omwonenden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gezien het voorgaande voldoende oog heeft gehad voor de belangen van omwonenden. Het is bovendien een politiek-beleidsmatige keuze van verweerder om het maatschappelijk belang en het belang van vergunninghoudster te laten prevaleren in dit geval. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de bestreden besluiten voldoende zorgvuldig zijn voorbereid en dat eisers daarmee voldoende gelegenheid hebben gekregen om hun belangen in te brengen.
Conclusie en gevolgen
23. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van eisers ongegrond.
23.1.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van, E.M. Hendriks-van der Haar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2024. .
De griffier is verhinderd
rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 26 maart 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
5.Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo in samenhang met artikel 2:12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Sittard-Geleen (APV).
6.Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo in samenhang met artikel 4:11 van de APV.
7.Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo.
8.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
9.Vastgesteld op 26 juni 2013.
10.Vastgesteld op 7 juni 2018.
11.Vastgesteld op 13 september 2018.
14.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:787.
15.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:606.
16.Artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo en artikel 12a van de Woningwet.
17.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:222.
18.Onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2020:2907.
19.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:9.