ECLI:NL:RBLIM:2024:10013

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
ROE 23/504
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2:74 APV met betrekking tot drugshandel op straat

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 31 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een last onder dwangsom die door de burgemeester van Sittard-Geleen was opgelegd aan eiser wegens overtreding van artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De burgemeester had op 22 augustus 2022 een last onder dwangsom opgelegd aan eiser, die werd beschuldigd van drugshandel op straat. De last hield in dat eiser op straffe van een dwangsom van € 5.000,- tot een maximum van € 20.000,- zich diende te onthouden van het overtreden van het verbod op drugshandel. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze last, maar de burgemeester verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de last.

De rechtbank heeft de zaak op 11 december 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de burgemeester aanwezig waren. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de opgelegde last onder dwangsom beoordeeld, waaronder camerabeelden van de politie die eiser in verband brachten met drugshandel op het Stationsplein in Sittard. Eiser ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat de bestuurlijke rapportage niet voldoende bewijs bood voor zijn overtreding.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester terecht had gehandeld door de last onder dwangsom op te leggen, en dat de hoogte van de dwangsom niet onredelijk was. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, waardoor de last onder dwangsom gehandhaafd bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de burgemeester voldoende grond had om aan te nemen dat eiser artikel 2:74 van de APV had overtreden, en dat de opgelegde dwangsom een preventieve werking had om herhaling van de overtreding te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/504

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en

de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen (de burgemeester)

(gemachtigde: mr. J.L.G. Niederer).

Inleiding

1. In het besluit van 22 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft de burgemeester aan eiser een last onder dwangsom opgelegd vanwege het overtreden van artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Sittard-Geleen (APV) [1] . Uit het besluit volgt dat eiser op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 5.000,- tot een maximum van € 20.000,- het hiervoor genoemde artikel niet mag overtreden (het verbod van drugshandel op straat).
1.1.
In het besluit van 10 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en dit besluit in stand gelaten.
1.2.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.3.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de last onder dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. De burgemeester heeft op 16 augustus 2022 een bestuurlijke rapportage ontvangen van de politie Limburg. Daaruit volgt dat de politie op 28 juni 2022 via de gemeentelijke camerabeelden zag dat op het Stationsplein in Sittard eiser telefonisch contact had met iemand, hij daarna met een doorzichtig zakje naar een auto liep, eiser kort contact had met de bestuurder van deze auto en hij daarna van de auto weg liep zonder doorzichtig zakje in zijn handen. Vervolgens heeft de politie deze auto aan de kant gezet en is na onderzoek gebleken dat de bestuurder een plastic zakje met hierin 5 gram cocaïne bij zich had. Ook is er politie op eiser afgestuurd. Hij werd aangehouden op verdenking van handel in harddrugs. Bij het insluiten van eiser zijn 5 gripzakjes met daarin 5 gram hennep bij hem aangetroffen. Tijdens het verhoor heeft eiser de drugsdeal ontkend. Hij verklaarde dat hij de bestuurder van de auto geld schuldig was en hij dit geld had terug gegeven tijdens het waargenomen contact, terwijl de aangetroffen softdrugs voor eigen gebruik was. De politie heeft verder in de bestuurlijke rapportage vermeld dat op 6 juni 2022 door een camera is vastgelegd dat eiser op het Stationsplein in Sittard was betrokken bij een drugsdeal, waarbij eiser softdrugs overhandigde aan iemand en dat deze persoon briefgeld gaf aan eiser.
3.1.
In het primaire besluit heeft de burgemeester aangegeven dat hij vindt dat op grond van wat in de bestuurlijke rapportage is vermeld voldoende aannemelijk is geworden dat eiser in strijd met artikel 2:74 van de APV heeft gehandeld en dat hij eiser daarom een last onder dwangsom heeft mogen opleggen.
3.2.
De burgemeester heeft in het bestreden besluit zijn standpunt gehandhaafd, zoals ingenomen in het primaire besluit, onder aanvulling van de motivering. Daarbij heeft de burgemeester het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 22 december 2022 overgenomen. Ook heeft de burgemeester verwezen naar het verweerschrift (hangende bezwaar) van 16 november 2022 en aangegeven dat de inhoud daarvan als herhaald en ingevoegd dient te worden beschouwd.
Is de last onder dwangsom zorgvuldig tot stand gekomen?
4. Eiser heeft aangevoerd dat de burgemeester heeft nagelaten een voornemen tot een last onder dwangsom uit te brengen, waardoor hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen. Het toepassen van het beleid door de burgemeester om van het horen af te zien, omdat het voorkomen van een volgende overtreding van artikel 2:74 van de APV blijk geeft van vereiste spoed [2] , acht eiser in dit geval niet passend. Eiser meent dat hier van vereiste spoed geen sprake is geweest, gelet op het feit dat de overtredingen zijn geconstateerd in juni 2022 en pas twee maanden later op 22 augustus 2022 de onderhavige last is opgelegd. Eiser stelt dan ook dat het primaire besluit onrechtmatig tot stand is gekomen en dit besluit door de burgemeester herroepen had dienen te worden.
4.1.
De burgemeester stelt dat de spoed gelegen is in het feit dat eiser in relatief korte tijd twee overtredingen van artikel 2:74 van de APV heeft begaan op het Stationsplein in Sittard (een plek waar geregeld drugshandel op straat plaatsvindt) én dat met drugshandel veel geld wordt verdiend, waardoor vrees voor herhaling van deze overtreding reëel was en daarom kon worden afgezien van het horen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester in dit geval – gelet op het tijdsverloop tussen de overtredingen en de bestuurlijke rapportage – eiser in de gelegenheid had moeten stellen om een zienswijze in te dienen c.q. had moeten horen. Een tijdspanne van 2 maanden tussen de overtredingen en de bestuurlijke rapportage doet naar het oordeel van de rechtbank afbreuk aan de gestelde spoed. Het had dan ook op de weg van de burgemeester gelegen om eiser te horen. Echter, in de bezwarenprocedure heeft eiser voldoende gelegenheid gehad om zijn standpunt naar voren te brengen en heeft hij daarvan ook gebruik gemaakt. De burgemeester heeft dan ook het zorgvuldigheidsgebrek in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar hersteld. Verder is de rechtbank gebleken dat eiser in bezwaar geen gronden naar voren heeft gebracht, gericht tegen het niet kunnen indienen van zienswijze. Voor het herroepen van het primaire besluit en een proceskostenveroordeling, zoals eiser ter zitting heeft gesteld, was dan ook geen reden.
Is er sprake van een overtreding?
5. Eiser betwist de overtredingen. Hij heeft aangevoerd dat de bestuurlijke rapportage niet duidelijk genoeg is om hem als overtreder te beschouwen in de zin van artikel 2:74 van de APV. Eiser acht het onder meer twijfelachtig dat via een camerasysteem kan worden geregistreerd dat hij een zakje in zijn hand zou hebben.
5.1.
Zoals hiervoor al is vermeld, wordt artikel 2:74 van de APV overtreden als er sprake is van postvatten of heen en weer bewegen op de openbare weg met als doel drugs te verhandelen. Dat wordt postgevat of heen en weer wordt bewogen met dat doel zal door de burgemeester moeten worden onderbouwd als hij een dwangsom wil opleggen. De burgemeester heeft dat hier gedaan door de bestuurlijke rapportage van 10 augustus 2022 aan de last onder dwangsom ten grondslag te leggen. Deze bestuurlijke rapportage is weer gebaseerd op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en/of politiemutaties. In beginsel mag de burgemeester uitgaan van informatie in een bestuurlijke rapportage, tenzij wat eiser aanvoert twijfel wekt aan de betrouwbaarheid van de vastlegging in de bestuurlijke rapportage [3] .
5.2.
Uit de bestuurlijke rapportage kan worden opgemaakt dat de politie op camerabeelden heeft gezien dat er een drugsdeal heeft plaatsgevonden op 28 juni 2022 op het Stationsplein in Sittard tussen eiser en een bestuurder van een auto. Deze observatie wordt bevestigd door het feit dat nadien de bestuurder van de auto is afgevangen door de politie en bij deze persoon harddrugs (een plastic zakje met daarin 5 gram cocaïne) is aangetroffen. Op de telefoon van de bestuurder van de auto werd verder gezien dat het laatste gevoerde gesprek met een contact genaamd “ [naam] ” was, wat fonetisch geschreven overeenkomt met de voornaam van eiser. Ook eiser is na de drugsdeal aangehouden en bij hem zijn 5 gripzakjes met daarin 5 gram hennep gevonden. Na deze aanhouding is geconstateerd dat eiser ook betrokken was bij een op 6 juni 2022 via de camerabeelden waargenomen drugsdeal op het Stationsplein in Sittard. Destijds was nog niet bekend dat eiser degene was op de camerabeelden.
5.3.
Wat eiser heeft aangevoerd, zaait naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel over de betrouwbaarheid van de vastlegging in de bestuurlijke rapportage. De enkele niet onderbouwde stelling van eiser dat de bevindingen van de politie niet via het camerasysteem zouden kunnen zijn waargenomen, is daartoe onvoldoende. Dat in de bestuurlijke rapportage wordt gesproken van “verdachten” is naar het oordeel van de rechtbank een kennelijke verschrijving, want de bestuurlijke rapportage ziet namelijk alleen op eiser en niet op anderen. De bestuurlijke rapportage biedt – gelet op het voorgaande – voldoende grondslag om aan te nemen dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden.
5.4.
Eisers betoog dat het Openbaar Ministerie de strafrechtelijke procedure heeft geseponeerd omdat de feiten niet konden worden bewezen en hij dus niet als overtreder kan worden beschouwd, kan ook niet slagen. Dat eiser niet strafrechtelijk is vervolgd voor het feit van 28 juni 2022, betekent niet dat de bestuurlijke rapportage inhoudelijk niet klopt, dat hij de APV niet heeft overtreden en dat hem geen last onder dwangsom kan worden opgelegd. In deze bestuurlijke zaak is er sprake van een ander toetsingskader. De bewijslast is minder streng. Het gaat er om of in dit geval aannemelijk is dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden en niet, zoals in het strafrecht, waarbij sprake dient te zijn van wettig en overtuigend bewijs dat daadwerkelijk sprake is van drugshandel.
Is er schending van het evenredigheidsbeginsel?
6. Eiser heeft aangevoerd dat de motivering van het bestreden besluit enkel ziet op overwegingen van algemene aard en dat de burgemeester niet heeft onderzocht of het opleggen van een hoge dwangsom zich wel verhoudt met het evenredigheidsbeginsel. Ook heeft de burgemeester volgens eiser geen belangenafweging gemaakt. Een dwangsom van € 5.000,- hoog tot een maximum van € 20.000,- staat niet in verhouding met de gestelde overtreding. Een enkele verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [4] is volgens eiser onvoldoende. Het bestreden besluit gaat verder dan noodzakelijk is en is dan ook naar de mening van eiser punitief van aard. Verder vindt eiser het standpunt van de burgemeester dat een hoge dwangsom is opgelegd vanwege de signaalfunctie, die deze last met zich meebrengt, niet correct en dit maakt de hoge dwangsom niet evenredig. Dit geldt volgens eiser temeer nu hij in de bijstand zit en hij sinds de overtredingen niet meer op het Stationsplein is gesignaleerd. Ook meent eiser dat de burgemeester een onderzoek had moeten doen of de vermeende feiten nog steeds van toepassing zijn. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat het onevenredig is dat de last onder dwangsom geen einddatum kent.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eisers beroepsgronden op dit punt niet slagen. De rechtbank overweegt dat de dwangsombedragen in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom moeten staan [5] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester zich terecht, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling [6] , in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat een dwangsom van € 5.000,- in dit geval in redelijke verhouding staat tot het ermee te dienen doel. Het doel van de last onder dwangsom is het voorkomen van een herhaling van de overtreding van artikel 2:74 van de APV. Met dit artikel wordt beoogd te voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord. De dwangsom is in dit geval hoog genoeg om eiser ervan te weerhouden om opnieuw drugs te gaan verhandelen op straat. Daarmee wordt overlast voorkomen en de overige negatieve effecten die samenhangen met drugshandel in de gemeente beperkt. Omdat met handel in (hard)drugs veel geld kan worden verdiend, heeft een lagere dwangsom geen afschrikkende werking. Het opleggen van een hogere dwangsom is dan ook geschikt en noodzakelijk. Als eiser artikel 2:74 van de APV niet opnieuw overtreedt, verbeurt hij geen dwangsom. De zwaarte van de last is in die zin beperkt. De dwangsom is ook niet zodanig hoog dat de last als punitief moet worden beschouwd.
6.2.
De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat van het opleggen van een last onder dwangsom een signaalfunctie uitgaat naar zowel de inwoners van Sittard alsook naar de overtreders toe. De rechtbank kan de burgemeester in zoverre volgen in zijn standpunt dat van handhavend optreden tegen drugsdealers een preventieve werking uitgaat (afschrikken en het voorkomen van herhaling) en daardoor de overlast in de omgeving van het Stationsplein voor de inwoners van Sittard afneemt en de openbare orde herstelt.
6.3.
Voor zover eiser heeft betoogd dat de burgemeester geen rekening heeft gehouden bij het bepalen van de dwangsom dat hij in de bijstand zit, overweegt de rechtbank dat het vaste rechtspraak van de Afdeling is dat financiële omstandigheden van de overtreder in beginsel geen rol spelen bij het vaststellen van de hoogte van de dwangsom [7] .
6.4.
Anders dan eiser in beroep naar voren heeft gebracht, bevat het bestreden besluit ook een belangenafweging. Zo is in het verweerschrift van 16 november 2022 – dat onderdeel uitmaakt van de motivering van het bestreden besluit – voldoende toegelicht dat het belang van de burgemeester bij het voorkomen van verstoringen van de openbare orde op straat in de gemeente Sittard-Geleen (en met name op het Stationsplein) prevaleert boven het belang van eiser.
6.5.
De burgemeester hoeft verder niet een einddatum op te nemen in de last [8] . Dat aan een last onder dwangsom geen einddatum is verbonden, is dan ook niet onevenredig, zoals eiser stelt. De rechtbank merkt in dit kader nog op dat als een last een jaar van kracht is geweest zonder dat de last is overtreden, de overtreder (eiser dus) om ontheffing van de last mag verzoeken [9] .
6.6.
Gelet op voorgaande overwegingen, bestaat geen grond voor het oordeel dat handhavend optreden in dit concrete geval dusdanig onevenredig is dat van handhaving had moeten worden afgezien.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank komt tot de conclusie dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in strijd met artikel 2:74 van de APV heeft gehandeld en dat de burgemeester eiser daarom de in het bestreden besluit genoemde last onder dwangsom heeft mogen opleggen. Het bestreden besluit is niet onevenredig.
7.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de last onder dwangsom gehandhaafd blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2024
De griffier is verhinderd om te tekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 31 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In artikel 2:74 van de APV is bepaald dat onverminderd het bepaalde in de Opiumwet het verboden is op of aan de openbare weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
2.Zie in dit verband artikel 6 van de Beleidsregel van de burgmeester van de gemeente Sittard-Geleen houdende de regels omtrent drugshandel op straat, leidende tot drugsoverlast en aantasting van het veiligheidsgevoel (het beleid): “Van horen zal worden afgezien, omdat het voorkomen van een volgende overtreding van artikel 2:74 APV blijkt geeft van vereiste spoed (artikel 4:11 Algemene wet bestuursrecht).
3.Zie in dit kader bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4118.
4.Bedoeld wordt de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:780, waar de burgemeester naar heeft verwezen in het bestreden besluit (op pagina 2).
5.Dit is bepaald in artikel 5:32b, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.Zie noot 4.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4118.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:400.
9.Dit is geregeld in artikel 5:34, tweede lid, van de Awb.