ECLI:NL:RBLIM:2023:7477

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
ROE 21/2074, ROE 22/999, ROE 22/2706, ROE 22/2707
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WIA-uitkering en IVA-toekenning met betrekking tot nabetalingen en bezwaar tegen betaalspecificatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 21 december 2023, worden de beroepen van eiseres tegen de besluiten van het UWV inzake haar WIA-uitkering en de toekenning van een IVA-uitkering behandeld. Eiseres, die sinds 17 december 2019 een WIA-uitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen de definitieve berekeningen van haar uitkering over verschillende periodes, alsook tegen een betaalspecificatie van het UWV. De rechtbank behandelt vier zaken: ROE 21/2074, ROE 22/999, ROE 22/2706 en ROE 22/2707, waarbij eiseres in totaal nabetalingen van € 349,32, € 959,38, € 3.022,- en € 1.353,30 claimt. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres recht heeft op de genoemde bedragen, en dat haar bezwaar tegen de betaalspecificatie terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Tevens wordt er een schadevergoeding van € 1.000,- toegekend aan eiseres wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank wijst de verzoeken om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente af en legt de proceskostenvergoedingen op aan de Staat en het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21/2074, ROE 22/999, ROE 22/2706, ROE 22/2707

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. A.C.S. Grégoire),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Aan het geding in de zaak ROE 21/2074 heeft verder deelgenomen:
de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid) (hierna: de Staat).

Inleiding

ROE 21/2074
Het UWV heeft eiseres haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) over de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 oktober 2020 definitief berekend. Eiseres heeft een (bruto)bedrag van € 349,32 tegoed.
Met de beslissing op bezwaar van 29 juli 2021 (bestreden besluit I) is het UWV bij dit besluit gebleven.
ROE 22/999
Het UWV heeft bepaald dat eiseres voor 43,02% arbeidsongeschikt is. De hoogte van de WIA-uitkering van eiseres blijft tot en met 31 december 2023 ongewijzigd.
Met de beslissing op bezwaar van 7 april 2022 (bestreden besluit II) heeft het UWV dit besluit herroepen en eiseres vanaf 11 maart 2021 een IVA [1] -uitkering toegekend.
ROE 22/2706
Het UWV heeft de WIA-uitkering van eiseres over de periode van 1 november 2021 tot en met 30 april 2022 definitief berekend. Eiseres heeft in totaal € 3.022,- (bruto) te weinig ontvangen.
Het UWV heeft de WIA-uitkering van eiseres over de periode van 1 mei 2022 tot en met 30 juni 2022 definitief berekend. Eiseres heeft in totaal € 1.353,30 (bruto) te weinig ontvangen.
Met de beslissing op bezwaar van 21 oktober 2022 (bestreden besluit III) is het UWV bij deze besluiten gebleven.
ROE 22/2707
Het UWV heeft eiseres op 13 juni 2022 een betaalspecificatie gestuurd van haar WIA-uitkering in juni 2022.
Het bezwaar van eiseres tegen deze betaalspecificatie heeft het UWV met de beslissing op bezwaar van ook 21 oktober 2022 (bestreden besluit IV) niet-ontvankelijk verklaard.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de bestreden besluiten.
Het UWV heeft op de beroepen en vragen van de rechtbank gereageerd met verweerschriften.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 december 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiseres ontvangt sinds 17 december 2019 een WIA-uitkering. Het UWV heeft bepaald dat de WIA-uitkering als voorschot wordt verstrekt, in verband met inkomsten van eiseres. De hoogte van de WIA-uitkering wordt een keer per zes maanden (definitief) berekend.

Wat vindt het UWV

ROE 21/2074
2. Het UWV vindt dat eiseres over de periode van 1 juni 2020 tot en met
31 oktober 2020 recht had op een WIA-uitkering ter hoogte van € 3.777,34. Ze heeft een voorschot ontvangen van € 3.428,02, waardoor eiseres nog recht heeft op € 349,32 (bruto).
ROE 22/999
3. In zijn verweerschrift van 28 augustus 2023 heeft het UWV aangegeven dat eiseres vanaf 11 maart 2021 recht heeft op een iets hogere uitkering, omdat de IVA-uitkering 5% hoger is dan de loonaanvullingsuitkering die eiseres voorheen kreeg. Na verrekening van de IVA-uitkering per 11 maart 2021 met de al uitbetaalde loonaanvullingsuitkering blijft een nettobedrag over van € 959,38 aan nabetaling door het UWV. Verder stelt het UWV dat de betaalspecificatie geen onderdeel uit kan maken van de beroepsprocedure, omdat er geen bezwaar tegen is aangetekend.
ROE 22/2706
4. Het UWV vindt dat eiseres over de periode van 1 november 2021 tot en met 30 april 2022 nog recht heeft op een nabetaling van € 3.022,- (bruto). Over de periode van 1 mei 2022 tot en met 30 juni 2022 heeft eiseres volgens het UWV nog recht heeft op een nabetaling van € 1.353,30 (bruto).
ROE 22/2707
5. Het UWV vindt dat het bezwaar van eiseres tegen de betaalspecificatie van 13 juni 2022 niet-ontvankelijk is, omdat deze specificatie niet op rechtsgevolg gericht is.

Wat vindt eiseres

ROE 21/2074
6. Eiseres is het niet eens met het UWV. Voor de korting van inkomsten en het dervingsbeginsel waar een WIA-uitkering aan moet voldoen, is de oorspronkelijke omvang van het dienstverband relevant. Volgens eiseres is dit een dienstverband van 128 uur per vier weken, maar wordt geprobeerd om de omvang van het dienstverband terug te brengen naar 64 uur per vier weken. Eiseres verzoekt om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. Ter zitting heeft eiseres verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
ROE 22/999
7. Eiseres kan zich verenigen met de toekenning van de IVA-uitkering. Eiseres stelt dat de betaalspecificatie van 13 april 2022 een appellabel besluit is, dat op grond van artikel 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betrokken moet worden bij het beroep tegen het bestreden besluit II. Eiseres betwist dat zij over de periode van maart 2021 tot en met april 2022 slechts recht heeft op een nabetaling van € 959,38. Ter zitting heeft eiseres nog aangegeven dat het bedrag aan betaalde wettelijke rente onvoldoende is. Eiseres weet niet of het klopt dat de IVA-uitkering over de periode van maart 2021 tot en met april 2022 € 11.722,55 bedraagt. Eiseres heeft het idee dat haar IVA-uitkering wordt gebaseerd op een aangepast verlaagd dagloon. Verder is de gemachtigde van eiseres niet geïnformeerd over de betaalspecificatie, waarmee het de vraag is of dit op grond van artikel 3:40 van de Awb betekenis heeft gekregen. Eiseres verzoekt om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
ROE 22/2706 en ROE 22/2707
8. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij verwijst naar dat wat in bezwaar naar voren is gebracht en beschouwt dit als herhaald en ingelast. Eiseres stelt dat ze geen inkomsten uit werkzaamheden heeft gehad. De werkgever heeft op 25 april 2022 een ontslagaanvraag ingediend en eiseres is per 12 september 2022 ontslagen. Eiseres verzoekt de rechtbank om de werkgever als getuige op te roepen. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat de beroepsgronden gericht tegen toepassing van het bijzondere fiscale tarief komen te vervallen.
9. Ten aanzien van de niet-ontvankelijkverklaring stelt eiseres dat er geen sprake is van het enkel herhalen van een eerder standpunt. Er is sprake van een andere situatie, het dienstverband eindigde, en de grondslag van de betaling is mogelijk anders. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat er geen sprake kan zijn van een herhaling, omdat het UWV stelt dat eiseres wisselende inkomsten had. Het UWV baseert zich op niet kenbare en niet controleerbare gegevens uit de polisadministratie.
10. Eiseres verzoekt om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen bedragen. Ook claimt eiseres schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn, waarvoor zij het beslechten van het materiële geschil leidend acht.

Wat vindt de rechtbank

ROE 21/2074
11. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiseres over de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 oktober 2020 nog recht heeft op € 349,32.
12. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden om hier aan te twijfelen. Het UWV heeft in haar verweerschrift toegelicht dat het WIA-maandloon gebaseerd is op een werkweek in de orde van grootte zoals eiseres aangeeft. Dit leidt tot een maandloon van € 2.057,55. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier aan te twijfelen.
13. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
14. De vraag of de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis: de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiseres tijdens de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiseres zoals ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelduur te rechtvaardigen.
15. Bij de toekenning van de schadevergoeding moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan het UWV respectievelijk aan de rechtbank. De schadevergoeding moet vervolgens naar evenredigheid ten laste van het UWV respectievelijk de Staat worden uitgesproken. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden.
16. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. Het UWV heeft het bezwaarschrift ontvangen op 18 februari 2021. Vanaf deze datum tot de uitspraak van heden is – naar boven afgerond – twee jaar en elf maanden verstreken. In de zaak zelf en ook in de opstelling van eiseres ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen duren. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, zou de procedure uiterlijk op 18 februari 2023 met een uitspraak in beroep moeten zijn afgerond. Dit is niet gebeurd. Met de uitspraak van heden is de termijn overschreden met een periode van – naar boven afgerond – elf maanden. Deze overschrijding is in zijn geheel toe te rekenen aan de rechterlijke fase.
17. De overschrijding van de redelijke termijn met elf maanden leidt, uitgaande van een tarief van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, tot een schadevergoeding van € 1.000,-. De Staat moet deze vergoeding betalen.
18. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente af.
Tussenconclusie
19. Het UWV heeft terecht bepaald dat eiseres over de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 oktober 2020 recht had op een WIA-uitkering ter hoogte van € 3.777,34. Ze heeft een voorschot ontvangen van € 3.428,02, waardoor eiseres nog recht heeft op € 349,32.
ROE 22/999
20. De vraag is of het UWV terecht heeft bepaald dat eiseres over de periode van maart 2021 tot en met april 2022 recht heeft op een nabetaling van € 959,38 in verband met toekenning van een IVA-uitkering.
21. De rechtbank zal de betaalspecificatie van 13 april 2022 behandelen als een bijkomend besluit in de zin van artikel 4:125, eerste lid, van de Awb. Anders dan het UWV stelt is het niet vereist dat eiseres bezwaar aantekent tegen de betaalspecificatie, voordat deze bij het beroep kan worden betrokken. Immers, uit het eerste lid volgt (voor zover relevant) dat het beroep tegen de beschikking waarbij de verplichting tot betaling van een geldsom is vastgesteld mede betrekking heeft op een bijkomende beschikking van hetzelfde bestuursorgaan omtrent verrekening. Ter zitting heeft het UWV nog aangevoerd dat de toekenning van de IVA niet het karakter heeft zoals bedoeld in artikel 4:125 van de Awb. De rechtbank ziet in de Awb geen aanleiding om dit standpunt te volgen. In artikel 4:85, eerste lid, van de Awb is bepaald dat titel 4.4, waar artikel 4:125 van de Awb ook onder valt, onder andere van toepassing is op geldschulden die voortvloeien uit een wettelijk voorschrift dat een verplichting tot betaling door een bestuursorgaan regelt. Hier is sprake van bij de betaling van de IVA-uitkering.
22. Ten aanzien van de aangevoerde schending van artikel 2:1 van de Awb overweegt de rechtbank dat – wat hier ook van zij – eiseres hierdoor niet is benadeeld. De gemachtigde van eiseres heeft de betaalspecificatie meegestuurd met het beroepschrift van 20 april 2022, waardoor dit tijdig is. Dat eiseres dit bewust negeren van essentiële rechtsnormen vindt, leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie.
23. Het UWV heeft in haar brief van 26 oktober 2023 de hoogte van de IVA-uitkering, € 11.722,75, en de nabetaling, € 959,38, nader toegelicht. De rechtbank vindt dat het UWV hiermee voldoende heeft toegelicht hoe deze bedragen tot stand zijn gekomen. Eiseres betwist de door het UWV gehanteerde bedragen voor inkomsten uit werk
(voor zover relevant voor dit geschil)in de maanden maart en april 2021. Ter zitting heeft eiseres benadrukt dat er geen sprake kan zijn van wisselende bedragen door inkomsten uit arbeid, omdat ze niet heeft gewerkt. In het geval van loondoorbetaling bij ziekte zou er sprake moeten zijn van een vast bedrag per maand. De rechtbank overweegt hiertoe dat het UWV uit mag gaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij eiseres aantoont dat deze gegevens onjuist zijn. [2] Dat heeft zij niet gedaan. Eiseres heeft haar standpunt niet onderbouwd met enige gegevens waaruit blijkt dat de gegevens uit de polisadministratie onjuist zijn. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat de werkgever in de ontslagprocedure heeft aangegeven dat eiseres sinds eind 2019 niet meer werkzaam is geweest. Met dit gegeven heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat de gegevens van de polisadministratie niet juist zijn. Uit de brief van de werkgever van 8 juni 2022 (in dossier ROE 22/2706) volgt dat het dienstverband pas per 12 september 2022 is beëindigd. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd ook geen aanleiding om aan te nemen dat de hoogte van de betaalde wettelijke rente (€ 121,87) onjuist is.
24. De aanvullende motivering in de brief van 26 oktober 2023 betekent dat het bestreden besluit II een gebrek bevat. De rechtbank zal het gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22, van de Awb, omdat aannemelijk is dat eiseres door dit gebrek niet is benadeeld. Ook zonder het zich voordoen van het gebrek zou het UWV een besluit met gelijke strekking hebben genomen. Bovendien heeft eiseres zich over de aanvullende motivering kunnen uitlaten.
Tussenconclusie
25. Het UWV heeft terecht bepaald dat eiseres over de periode van maart 2021 tot en met april 2022 recht heeft op een nabetaling van € 959,38 (netto) in verband met toekenning van een IVA-uitkering.
ROE 22/2706 en ROE 22/2707
Griffierecht
26. Eiseres heeft gesteld dat het onjuist is dat voor de zaken ROE 22/2706 en ROE 22/2707 tweemaal griffierecht is geheven. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van samenhangende besluiten in de zin van artikel 8:41, derde lid, van de Awb als de besluiten zijn gebaseerd op een complex van regelgeving dat dezelfde belangen beoogt te beschermen, waarmee hetzelfde doel wordt nagestreefd en waaraan hetzelfde feitensubstraat ten grondslag ligt.
27. Het bestreden besluit III ziet toe op de hoogte van nabetalingen en het bestreden besluit IV betreft een niet-ontvankelijkheidsverklaring. De rechtbank overweegt dat hierbij geen sprake is van hetzelfde complex van regelgeving dat dezelfde belangen beoogt te beschermen, waardoor er geen sprake kan zijn van samenhangende besluiten zoals bedoeld in artikel 8:41, derde lid, van de Awb. De rechtbank concludeert dat terecht tweemaal griffierecht is geheven.
Het bestreden besluit III
28. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiseres over de periode van 1 november 2021 tot en met 30 april 2022 nog recht heeft op een nabetaling van € 3.022,- (bruto) en over de periode van 1 mei 2022 tot en met 30 juni 2022 nog recht heeft op een nabetaling van € 1.353,30 (bruto).
29. Voor zover eiseres in haar beroepschrift verwijst naar dat wat zij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiseres is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom zij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiseres zal dus moeten aanvoeren waarom zij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
30. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [3] volgt dat het UWV uit mag gaan van de gegevens in de polisadministratie, tenzij een betrokkene aantoont dat deze gegevens niet juist zijn. Eiseres heeft dit niet gedaan. Dat eiseres geen werkzaamheden meer heeft verricht is voor de rechtbank ook geen reden om aan de gegevens te twijfelen. Het UWV wijst er in haar verweerschrift op dat de werkgever een loondoorbetalingsplicht had en dat deze inkomsten op grond van artikelen 61 en 52 van de Wet WIA moeten worden gekort op de loonaanvullingsuitkering en IVA-uitkering. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om de werkgever als getuige op te roepen dan ook af. Te meer nu niet is gebleken van pogingen van de kant van eiseres om de werkgever op te roepen en ook niet is gebleken van pogingen om nadere gegevens van de werkgever te verkrijgen die haar standpunt kunnen ondersteunen.
Het bestreden besluit IV
31. De vraag is of het UWV het bezwaar tegen de betaalspecificatie van 13 juni 2022 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
32. Eiseres heeft met de beslissing op bezwaar van 7 april 2022 een IVA-uitkering toegekend gekregen per 11 maart 2021. Met de betaalspecificatie van 13 april 2022 (behandeld in zaak ROE 22/999) heeft het UWV met terugwerkende kracht de IVA-uitkering uitgekeerd. In de betaalspecificatie van 10 mei 2022 staat de WIA-uitkering over mei 2022 opgenomen, met een brutobedrag van € 790,61. In de betaalspecificatie van 13 juni 2022 staat voor de WIA-uitkering over juni 2022 hetzelfde brutobedrag.
33. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris of uitkering is beslist, kan niet bij iedere betaling opnieuw aan de orde worden gesteld als er in de periodieke betaling geen wijziging optreedt. Dan is het in het algemeen slechts een herhaling van een beslissing. De rechtbank maakt hieruit op dat de betaalspecificatie van 13 juni 2022 een herhaling betreft van de beslissing op bezwaar van 7 april 2022. De betaling van de WIA-uitkering in juni 2022 is immers gelijk aan de betaling in mei 2022. De herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet al door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
34. Dat de werkgever op 25 april 2022 een ontslagaanvraag heeft ingediend, maakt dit niet anders. Eiseres geeft immers zelf aan dat zij pas per 12 september 2022 werd ontslagen. Deze datum van ontslag volgt ook uit de brief van de werkgever van 8 juni 2022. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de grondslag van de WIA-uitkering in juni 2022 is gewijzigd. Verder heeft de rechtbank in het voorgaande al geoordeeld dat het UWV uit mag gaan van haar polisadministratie.
Schadevergoeding
35. Voor het vaststellen van schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank de jurisprudentie van de Hoge Raad leidend. De rechtbank kan dan ook geen waarde toekennen aan de door eiseres aangehaalde literatuur. Het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 24 augustus 2022 is op 26 september 2022 ontvangen door het UWV. De redelijke termijn voor behandeling van het bezwaar en beroep is twee jaar, vanaf het moment van ontvangst van het bezwaarschrift. Met de uitspraak van heden is het bezwaar en beroep behandeld in een periode korter dan twee jaar na ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
36. Verder wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente af.
Tussenconclusie
37. Het UWV heeft terecht bepaald dat eiseres over de periode van 1 november 2021 tot en met 30 april 2022 nog recht heeft op een nabetaling van € 3.022,- (bruto) en over de periode van 1 mei 2022 tot en met 30 juni 2022 nog recht heeft op een nabetaling van € 1.353,30 (bruto).
38. Het UWV heeft het bezwaar van eiseres tegen de betaalspecificatie van 13 juni 2022 terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

39. De rechtbank verklaart de beroepen van eiseres ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt.
40. In de zaak ROE 21/2074 bestaat in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn aanleiding de Staat te veroordelen in de proceskosten van eiseres ter zake van dat verzoek. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 418,50 voor de in beroep verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het verzoek om vergoeding van schade met een waarde per punt van € 837,- met wegingsfactor 0,5). Voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling ter zitting van het verzoek om schadevergoeding bestaat in dit geval geen aanleiding.
41. In de zaak ROE 22/999 ziet de rechtbank in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding het UWV te veroordelen in de door eiseres in deze zaak gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (een punt voor het indienen van het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 837,- per punt bij wegingsfactor 1). Ook moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht in deze zaak vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente af;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden in de zaak ROE 21/2074 tot betaling aan eiseres van een vergoeding van immateriële schade voor een bedrag van € 1.000,-;
  • bepaalt dat de Staat der Nederlanden in de zaak ROE 21/2074 de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50 moet vergoeden;
  • bepaalt dat het UWV in de zaak ROE 22/999 de proceskosten van eiseres vergoedt tot een bedrag van € 1.674,-;
  • bepaalt dat het UWV in de zaak ROE 22/999 het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 21 december 2023 door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 21 december 2023
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.IVA: Inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten.
2.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 oktober 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:2091).
3.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de CRvB van 14 november 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3620).