3.3Het oordeel van de rechtbank
Verbalisant [naam 3] relateerde over de aanrijdingzakelijk weergegeven onder meer het volgende:
Op 30 juni 2022 vond er een ongeval plaats aan de buiten de bebouwde kom gelegen weg, de Langsteeg te Sint Geertruid, gemeente Eijsden-Margraten. De maximum toegestane snelheid ter plaatse is 60 kilometer per uur. De weg is bestemd voor verkeer in twee richtingen. Er is geen middenasbelijning, wel een onderbroken kantmarkering. Aan weerszijden bevindt zich een vrijliggend fiets-/bromfietspad, welke middels een groenhaag gescheiden worden van de rijbaan. De Langsteeg heeft een licht glooiend karakter en een bochtig wegverloop. De aanrijding vond plaats kort voorbij een neergaande bocht naar links en overgaand in een opgaande bocht naar rechts.
Bij de aanrijding waren betrokken een Mercedes-Benz EQA met kenteken [kenteken 1] , welke bestuurd werd door [verdachte] , en een Nissan Murano met kenteken [kenteken 2] , welke bestuurd werd door [slachtoffer 1] . Twee inzittende van de Mercedes, de bestuurder en de daarachter gezeten passagier [slachtoffer 2] , raakten gewond. De heer [slachtoffer 1] raakte zwaar gewond en overleed ter plaatse aan diens opgelopen verwondingen.
Een proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse (VOA).Hieruit volgt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
De bestuurder van een personenauto, merk Mercedes-Benz, type EQA, met kenteken [kenteken 1] , heeft gereden op de Langsteeg, komende uit de richting van Mheer en rijdende in de richting van Herkenrade. De bestuurder van een personenauto, merk Nissan, type Murano, met kenteken [kenteken 2] , heeft gereden op de Langsteeg, komende uit de richting van Herkenrade en rijdende in de richting van Mheer. Ter hoogte van de plaats van het ongeval was de rijbaan van de Langsteeg ingericht voor verkeer komende uit tegengestelde rijrichtingen en had deze een breedte van ongeveer 5,75 meter.
De bestuurder van de betrokken Mercedes-Benz EQA heeft het wegverloop van de Langsteeg niet gevolgd en vervolgens een stuurcorrectie naar links gemaakt, waardoor hij op de linker weghelft terecht is gekomen en in botsing is gekomen met de Nissan Murano.
Uit de pre-crash data in het EDR rapport van de ACM - zijnde een tekstbestand van de ontsloten EDR data uit de betrokken Mercedes-Benz EQA - bleek dat de bestuurder van dit voertuig voorafgaande en ten tijde van het ongeval had gereden met een snelheid gelegen tussen 88 en 114 km per uur (snelheid kort voor de bots 88 km per uur), zijnde een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 60 km per uur. Vijf seconden voor de bots werd een snelheid geregistreerd van 105 km per uur. Van vijf tot 3 seconden voor de bots werd een versnelling geregistreerd tot een snelheid van 114 km per uur. Van 3 tot 0 seconden voor de bots werd een vertraging geregistreerd tot een snelheid van 88 km per uur.
Op 30 juni 2022 werd ter plaatse, door de forensisch arts dr. T. Pelzer, in het bijzijn van ons, verbalisanten [naam 1] en [naam 2] , de schouw verricht op het stoffelijk overschot van de bestuurder van de betrokken Nissan. Na de schouw concludeerde de voornoemde forensisch arts dat de bestuurder van de betrokken
Nissan was overleden ten gevolge van het opgelopen letsel, te weten een schedelfractuur en bijbehorende hevige bloedverlies, ten gevolge van hevig stomp mechanisch geweld.
De bestuurder van de betrokken Mercedes-Benz EQA had het ongeval kunnen vermijden, indien hij zijn snelheid had aangepast aan de situatie ter plaatse. Daardoor had hij het wegverloop van de Langsteeg kunnen volgen en zoveel mogelijk rechts kunnen houden. Ook had hij het wegverloop tijdig kunnen en moeten
waarnemen en had hij tijdig moeten anticiperen. Anderen kunnen immers ook het wegverloop volgen.
De geneeskundige verklaring van [slachtoffer 2], vermeldt zakelijk weergegeven onder meer het volgende:
[slachtoffer 2] is op 30 juni 2022 onderzocht. Het uitwendig waargenomen letsel bestaat uit seatbelt sign, hematoom linker heupkom en een dwarse sternumfractuur (borstbeen).
Verbalisant [naam 3] relateerde over de genezingsduur van [slachtoffer 2]zakelijk weergegeven onder meer het volgende:
Op 5 mei 2023 heb ik contact gehad met het slachtoffer [slachtoffer 2] . Hij vertelde dat hij sedert einde september c.q. begin oktober 2022 weer volledig aan het werk was.
De verdachte verklaarde tijdens het politieverhoorzakelijk weergegeven onder meer:
Op 30 juni 2022 reed ik voor de eerste keer in een elektrische Mercedes-Benz EQA. Het was onwennig, want ik heb zelf een kleine benzineauto. Ik kom zelden op de Langsteeg.
De verdachte verklaarde ter terechtzittingzakelijk weergegeven onder meer:
Het is juist dat ik op 30 juni 2022 te Sint Geertruid, gemeente Eijsden-Margraten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de weg, Langsteeg, een verkeersongeval heb veroorzaakt, waardoor [slachtoffer 1]
,werd gedood en [slachtoffer 2] (zijnde passagier in de personenauto die ik bestuurde) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht Na het passeren van een tractor heb ik te veel naar rechts gestuurd en ben ik in de goot langs de weg beland. In plaats van te remmen, heb ik het gaspedaal ingeduwd. Ik ben in een drift/slip geraakt door een stuurcorrectie naar links en op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen. Daar reed op dat moment [slachtoffer 1] in een personenauto. Hierdoor is een botsing ontstaan tussen de door mij bestuurde personenauto en de personenauto waarin [slachtoffer 1] reed.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval. Van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Bij de beantwoording van die vraag komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Voldoende rechts rijden
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt door een stuurcorrectie te maken, waarna hij in een drift/slip op de verkeerde weghelft terecht is gekomen en daarmee onvoldoende rechts heeft gereden.
Snelheid
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij tussen de 60 en 80 kilometer per uur reed. De raadsvrouw heeft berekend dat de verdachte tussen de 64 en 83 kilometer per uur heeft gereden.
Zowel de verklaring van de verdachte als de berekening van de raadsvrouw vinden geen steun in het dossier. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de berekening van de snelheid in de VOA. Deze berekening komt immers overeen met de snelheid uit het EDR-rapport. Hieruit blijkt dat de verdachte minimaal 88 kilometer per uur moet hebben gereden ten tijde van de botsing. Kort daarvoor is de snelheid verhoogd, hetgeen ook past bij de verklaring van de verdachte dat hij in plaats van te remmen, gas heeft gegeven. Omdat ter plaatse een maximumsnelheid gold van 60 kilometer per uur, stelt de rechtbank vast dat verdachte - door minimaal 88 kilometer per uur te rijden - met een te hoge snelheid heeft gereden.
De rechtbank is, indachtig de hiervoor geconstateerde verkeersovertredingen die door de verdachte zijn gepleegd, van oordeel dat de verdachte schuld heeft aan het ongeval als bedoeld in artikel 6 WVW 1994. De rechtbank houdt daarbij ook nog rekening met de navolgende omstandigheden. De weg waar het ongeval heeft plaatsgevonden is relatief smal met aan weerszijden een vrij liggend fietspad, welke gescheiden worden van de rijbaan door groenhagen. De weg is verder licht glooiend en verloopt bochtig. Kortom: de wegomstandigheden zijn zodanig dat ter plekke niet voor niets de maximum toegestane snelheid van 60 kilometer per uur gold. Verdachte was bovendien onvoldoende bekend met deze wegomstandigheden en met het rijden in een elektrische voertuig. Daarnaast moest verdachte vlak voorafgaand aan het ongeval een tractor passeren. Van de verdachte mocht worden verwacht dat hij zijn rijgedrag aan deze omstandigheden aanzienlijk zou aanpassen. Dit heeft hij niet gedaan. Integendeel, de verdachte heeft met een veel hogere snelheid dan ter plekke is toegestaan gereden. Daarmee heeft de verdachte niet slechts kortstondig onoplettend, maar aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen en is dus sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Slachtoffer [slachtoffer 1] is als gevolg van het door de verdachte veroorzaakte ongeval overleden.
Zwaar lichamelijk letsel dan wel tijdelijke verhindering in de uitvoering van de normale bezigheden
De rechtbank ziet zich vervolgens nog voor de vraag gesteld of het letsel van [slachtoffer 2] gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel dan wel letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Eerst de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. ECLI:NL:HR:2018:1051) volgt dat als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, in elk geval kunnen worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Een veelvoorkomende categorie letsel betreft (bot)fracturen. Indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt. Nu slachtoffer [slachtoffer 2] weliswaar een gebroken borstbeen heeft opgelopen, maar daarbij geen operatieve ingreep hoefde te worden uitgevoerd, is de rechtbank van oordeel dat in casu geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Wel is er, naar het oordeel van de rechtbank, sprake van letsel waaruit tijdelijke verhindering in de uitvoering van de normale bezigheden is ontstaan, nu uit het met slachtoffer [slachtoffer 2] gevoerde telefoongesprek blijkt dat hij pas na enkele maanden zijn werk weer heeft kunnen hervatten.
Conclusie
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen.