ECLI:NL:RBLIM:2023:6979

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
ROE 22/213 en ROE 22/2434
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum en het tarief van persoonsgebonden budget (pgb) voor jeugdhulp

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 30 november 2023, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor jeugdhulp aan de zoon van eiseres. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venlo, dat de ingangsdatum van het pgb op 21 mei 2021 heeft vastgesteld en het uurtarief op € 20,00. Eiseres stelt dat het pgb met terugwerkende kracht vanaf 7 september 2020 had moeten ingaan, omdat zij vanaf die datum zorg verleende. De rechtbank oordeelt dat het college de ingangsdatum op goede gronden heeft vastgesteld, aangezien de aanvraag voor het pgb pas op 26 maart 2021 is gedaan. De rechtbank bevestigt dat de ingangsdatum van het pgb op 21 mei 2021 terecht is vastgesteld.

Daarnaast oordeelt de rechtbank over de hoogte van het pgb-tarief. Eiseres is van mening dat het tarief geïndexeerd had moeten worden, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 augustus 2023, waarin is bepaald dat het pgb-uurtarief voor begeleiding vanuit het sociaal netwerk moet aansluiten bij de salarisschaal FWG30 van de voor de betreffende periode geldende cao VVT. De rechtbank concludeert dat het college het pgb-tarief niet correct heeft vastgesteld en vernietigt het besluit van het college met betrekking tot het uurtarief. De rechtbank verplicht het college om een nieuw besluit te nemen dat in overeenstemming is met de uitspraak van de CRvB. Eiseres krijgt een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 22/213 en ROE 22/2434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2023 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

wettelijk vertegenwoordiger van: [naam wettelijk vertegenwoordiger]
(gemachtigde: mr. R.C.A. van Niftrik),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, het college

(gemachtigden: mr. C.J.M. Michels en M.F.T.H. Langeweg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college op grond van de Jeugdwet (Jw) om aan de zoon van eiseres met ingang van 21 mei 2021 begeleiding individueel in de vorm van een persoonsgebonden (pgb) toe te kennen. Daarnaast beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college om met ingang van 10 juni 2022 hiervoor een pgb ter hoogte van € 20,00 per uur toe te kennen.
1.1.
Bij besluit van 23 juni 2021 (primair besluit I) heeft het college begeleiding individueel in de vorm van een pgb afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 9 december 2021 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eiseres hiertegen gegrond verklaard en aan de zoon van eiseres begeleiding individueel in de vorm van een pgb voor 21 uur per week toegekend met ingang van 21 mei 2021.
1.3.
Bij besluit van 20 juni 2022 (primair besluit II) heeft het college de begeleiding individueel in de vorm van een pgb voortgezet van 10 juni 2022 tot en met
30 juni 2023 tegen een tarief van € 20,00 per uur. Eiseres heeft bezwaar ingesteld tegen de hoogte van dit tarief. Bij besluit van 7 september 2022 (bestreden besluit II) is het college bij het primair besluit II gebleven.
1.4.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
1.5.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen met zaaknummers ROE 22/213 en ROE 22/2434 op 31 oktober 2023 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van de besluiten

2. De zoon van eiseres ( [naam] ), geboren op [geboortedatum] 2006, is gediagnosticeerd met hoogbegaafdheid en Autisme Spectrum Stoornis (ASS). Als gevolg hiervan ondervindt [naam] beperkingen in de zelfredzaamheid en de zelfstandigheid en loopt zijn ontwikkeling hierin achter. Daarom heeft [naam] ondersteuning nodig bij het vergroten van de zelfstandigheid en zelfredzaamheid bij Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL), het ondernemen van activiteiten en het aangaan van sociale contacten.
3. Op 7 september 2020 heeft eiseres (de moeder van [naam] ) een aanvraag voor ondersteuning op grond van de Jw gedaan. Naar aanleiding daarvan heeft op 16 september 2020 een keukentafelgesprek plaatsgevonden. De bevindingen hiervan zijn vastgelegd in een leefzorgplan van 22 september 2020. Eiseres en [naam] hebben dit leefzorgplan op
3 oktober 2020 ondertekend en aan het college geretourneerd.
4. Bij besluit van 19 november 2020 is aan [naam] met ingang van 12 oktober 2020 tot en met 11 oktober 2021 jeugdhulp toegekend (zorg in natura). Deze zorg wordt geleverd door zorgaanbieder Stichting Met GGZ. Daarnaast is bij besluit 18 maart 2021 van 15 maart 2021 tot en met 14 maart 2022 jeugdhulp toegekend bij zorgaanbieder: Stichting Rubicon Jeugdzorg.
5. Op 26 maart 2021 heeft eiseres een melding (lees: aanvraag) gedaan bij het college en aangegeven dat ze een pgb wil aanvragen omdat ze geen geld meer heeft voor mantelzorg. Vervolgens heeft moeder een pgb budgetplan en een formulier kwaliteitseisen overgelegd bij het college.
6. Op 4 mei 2021 heeft een evaluatiegesprek plaatsgevonden waarvan de bevindingen zijn vastgelegd in een nieuw leefzorgplan. Daarin is geadviseerd om zorg in natura toe te kennen en het gevraagde pgb af te wijzen. Op 11 juni 2021 heeft eiseres het leefzorgplan, dat zij voor gezien heeft ondertekend, geretourneerd.
7. Vervolgens heeft het college bij primair besluit I de aanvraag voor individuele begeleiding van [naam] door moeder in de vorm van een pgb afgewezen. Bij besluit van
8 juli 2021 heeft het college wel zorg in natura ingezet waarbij aan de ondersteuningsvraag van [naam] gewerkt wordt door middel van behandeling en thuisbegeleiding vanuit het Regionaal Autisme Centrum (RAC).
8. Na de heroverweging in bezwaar heeft het college bij bestreden besluit I het bezwaar gegrond verklaard en met terugwerkende kracht vanaf 21 mei 2021 een pgb aan eiseres toegekend. Het college heeft voor deze ingangsdatum aangesloten bij artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht, dat voorschrijft dat bij het ontbreken van een wettelijke termijn binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag (op 26 maart 2021) moet worden beslist.
9. Op 14 maart 2022 heeft wederom een evaluatiegesprek plaatsgevonden dat heeft geresulteerd in een leefzorgplan, waarin geadviseerd wordt het pgb voor de begeleiding door moeder en de zorg in natura te verlengen. Dit leefzorgplan is door eiseres op 25 mei 2022 ondertekend.
10. Bij primair besluit II heeft het college aan eiseres vanaf 10 juni 2022 tot en met
30 juni 2023 een pgb toegekend tegen een tarief van € 20,00 per uur. Bij het bestreden besluit II is het college bij de hoogte van dit tarief gebleven

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden het eerste pgb met ingang van 21 mei 2021 heeft toegekend. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of het college bij het tweede pgb het uurtarief ter hoogte van € 20,00 had moeten verhogen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
12. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen de ingangsdatum van het toegekende eerste pgb (21 mei 2021) ongegrond is. Dit betekent dat het college het pgb per 21 mei 2021 mocht toekennen (en niet met terugwerkende kracht vanaf 7 september 2020). Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen het uurtarief van € 20,00 van het tweede pgb gegrond is. Dit betekent dat het college inzake het tweede pgb een hoger uurtarief moet toekennen voor de zorg die eiseres aan [naam] levert
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zaaknummer: 22/213 (ingangsdatum pgb)
13. In beroep voert eiseres aan dat het pgb niet met ingang van 21 mei 2021 maar per 7 september 2020 had moeten worden toegekend. Dit is de datum waarop eiseres een aanvraag op grond van de Jw heeft gedaan. Deze datum heeft het college ook vermeld in de brief: afspraakbevestiging keukentafelgesprek. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Rechtbank Gelderland stelt eiseres dat nu zij de zorg feitelijk al vanaf 7 september 2020 aan [naam] leverde, het pgb per deze datum moet worden toegekend. [1]
13.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt allereerst vast dat noch in de aanvraag om jeugdhulp van 7 september 2020 noch in het naar aanleiding daarvan opgestelde en ondertekende leefzorgplan van 3 oktober 2020 (zie onder 3.) wordt gerept over een pgb voor de begeleiding van [naam] door eiseres. In dit leefzorgplan wordt onderzoek en behandeling/begeleiding door Met GGZ geadviseerd. Ook in het door eiseres ondertekende leefzorgplan van 14 januari 2021 wordt niet gerept over een pgb voor de begeleiding door eiseres, maar wordt alleen geadviseerd ambulante jeugdhulp door Rubicon Jeugdzorg in te zetten. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres bij de ondertekening van beide leefzorgplannen niet heeft aangegeven het met het geadviseerde niet eens te zijn.
13.2.
Naar aanleiding van de leefzorgplannen heeft het college vervolgens bij besluit van 19 november 2020 en bij besluit van 18 maart 2021 jeugdhulp (zorg in natura) toegekend zoals in de leefzorgplannen staat omschreven (zie ook onder 4.). Eiseres heeft tegen deze besluiten geen rechtsmiddelen ingesteld. Het had op de weg van eiseres gelegen om hiertegen bezwaar te maken als zij van mening was dat er tevens jeugdhulp voor de door haar in te zetten individuele begeleiding moest worden toegekend. Eiseres heeft daarentegen op 26 maart 2021 voor het eerst een aanvraag gedaan voor de door haar in te zetten begeleiding/ondersteuning in de vorm van een pgb. De stelling dat eiseres de begeleiding feitelijk al eerder leverde kan haar dan ook niet baten. De vergelijking met de uitspraak waar eiseres naar verwijst gaat gelet op het bovenstaande ook niet op.
De gedragslijn met betrekking tot de ingangsdatum van toegekende jeugdhulp
13.3.
Naar aanleiding van de vastgestelde ingangsdatum van het toegekende pgb heeft de rechtbank voorafgaand aan de zitting aan het college gevraagd welke gedragslijn het college hanteert met betrekking tot de ingangsdatum bij de toekenning van jeugdhulp op grond van de Jw.
13.4.
Hierop heeft het college aangegeven dat als vaste gedragslijn voor wat de ingangsdatum van jeugdhulp betreft in beginsel de dag gelegen veertien dagen na ontvangst van het ondertekende leefzorgplan wordt gehanteerd. Deze gedragslijn geldt zowel bij jeugdhulp in de vorm van zorg in natura als bij jeugdhulp in de vorm van een pgb. Verder heeft het college aangegeven dat in situaties waarbij na de bestuurlijke heroverweging in bezwaar alsnog een pgb wordt toegekend, als ingangsdatum de verzenddatum van de beslissing op bezwaar wordt gehanteerd.
13.5.
Het college heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat het zowel voor de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) als voor de Jw dezelfde gedragslijn met betrekking tot de ingangsdatum van de maatwerkvoorziening/jeugdhulp hanteert. Het college heeft de procedure als volgt ingericht. Na de melding respectievelijk aanvraag om maatschappelijke ondersteuning, respectievelijk jeugdhulp gaat een termijn van zes weken voor het onderzoek lopen, waarvan de bevindingen worden neergelegd in het leefzorgplan. Daarna heeft het college nog een termijn van twee weken om een besluit te nemen. Deze termijn van twee weken is bedoeld voor de administratieve voorbereiding van het te nemen besluit en in die twee weken wordt tevens het ondertekende leefzorgplan geretourneerd, als onderdeel van de aanvraag. Vervolgens is de gedragslijn dat de maatwerkvoorziening /jeugdhulp twee weken na het ondertekende en geretourneerde leefzorgplan ingaat. Daarmee komt de totale termijn op acht weken uit (zes weken onderzoekstermijn en twee weken administratieve voorbereiding besluitvorming). Voor het onderliggende geval betekent dit concreet dat het college het pgb eigenlijk twee weken na het geretourneerde ondertekende leefzorgplan had moeten laten ingaan. Het leefzorgplan is op 11 juni 2021 ondertekend geretourneerd door eiseres. In feite was de ingangsdatum van de jeugdhulp (in de vorm van een pgb) dan veertien dagen na 11 juni 2021, volgens deze vaste gedragslijn. Het college heeft hier in dit geval van afgeweken omdat het langer dan zes weken (termijn voor onderzoek) heeft geduurd om het leefzorgplan op te stellen. Daarom is de ingangsdatum gesteld op 21 mei 2021. Dit betreft acht weken gerekend vanaf de datum van de aanvraag op 26 maart 2021.
13.6.
De rechtbank stelt vast dat het college in dit geval zowel is afgeweken van zijn vaste gedragslijn die wordt gehanteerd wanneer gelijk jeugdhulp wordt toegekend als van die wanneer dit eerst in bezwaar gebeurt. Dit heeft geresulteerd in een ingangsdatum in het voordeel van eiseres. De wijze waarop het college uiteindelijk deze ingangsdatum heeft vastgesteld komt de rechtbank niet onjuist voor.
13.7.
Uit wat onder 13.1 tot en 13.6 is overwogen volgt dat het college de ingangsdatum van het pgb op goede gronden op 21 mei 2021 heeft gesteld.
Zaaknummer: 22/2434 (pgb tarief sociaal netwerk)
14. Eiseres is het niet eens met de hoogte van het uurtarief waartegen haar pgb is toegekend. In beroep voert eiseres onder verwijzing naar de toelichting bij de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2022 [2] (hierna: de Verordening) aan dat het pgb uurtarief voor informele zorg (sociaal netwerk) geïndexeerd had moeten worden overeenkomstig de indexatie van het tarief voor informele zorg van de Wet langdurige zorg (Wlz).
14.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat het college het pgb uurtarief had moeten indexeren. Uit de tekst van artikel 9, vierde lid, onderdeel c, van de Verordening blijkt dat de hoogte van een pgb niet meer dan 75% van de kostprijs bedraagt met een maximumtarief van € 20,00 per uur voor hulp uit het eigen sociale netwerk. In de Verordening en het Besluit Jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning 2022 is geen indexeringsbepaling opgenomen. Uit de toelichting bij artikel 9, vierde lid, onderdeel c, van de Verordening blijkt onder meer dat het tarief is gemaximeerd op € 20,00 per uur. Dat de toelichting hierbij vermeldt dat het tarief in overeenstemming met het tarief in de Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet is, maakt niet dat nu het uurtarief van de Wet langdurige zorg voor informele zorg is geïndexeerd, dit ook in dit geval heeft te gelden, nu de Verordening die mogelijkheid niet biedt.
14.2.
De rechtbank heeft het college echter voorafgaand aan de zitting gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 augustus 2023 [3] en gevraagd wat de gevolgen van deze uitspraak zijn voor het toegekende pgb uurtarief in deze zaak. In deze uitspraak heeft de CRvB geoordeeld dat het pgb-uurtarief voor individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015 door iemand uit het sociaal netwerk minimaal de hoogte moet hebben van het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de salarisschaal FWG30 van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van verlofuren.
14.3.
Hierop heeft het college aangegeven dat de uitspraak in kwestie niet opgaat voor deze zaak, omdat die uitspraak ziet op de Wmo 2015 en deze zaak betrekking heeft op de Jw. De CRvB hanteert in de uitspraak als uitgangspunt dat gemeenten verplicht zijn tot het waarborgen van een reële prijs en kwaliteit van de benodigde ondersteuning. Uit deze verplichting vloeit volgens de CRvB voort dat het tarief zodanig moet zijn dat daarvoor personeel met de juiste kwalificaties en het daarbij behorende loon wordt ingezet. Die verplichting is in de Jw opgenomen in artikel 2.11 en ziet op de uitvoering van jeugdhulp door derden. De Jeugdwet maakt volgens het college echter onderscheid tussen jeugdhulp verleend door derden en jeugdhulp via het sociaal netwerk. De verplichting om een reële prijs en kwaliteit te waarborgen geldt volgens het college niet voor jeugdhulp die verleend wordt door het sociale netwerk. Gezien de definitie van jeugdhulp van derden zoals vermeldt in artikel 8.1.1., eerste lid, van de Jw, in samenhang met het onderscheid dat gemaakt wordt in artikel 8 van de Regeling Jeugdwet, kan jeugdhulp die betrokken wordt van derden niet verleend worden door ouders. Het betreft namelijk geen jeugdhulp van personeel waarbij sprake is van een dienstverband en een beloning in de vorm van een salaris, conform cao afspraken. Daarnaast vindt het college de uitspraak van de CRvB niet van toepassing op deze zaak omdat het college de tarieven niet heeft gebaseerd op het wettelijk minimumloon (wat in de CRvB uitspraak wel het geval was) en omdat het pgb uurtarief sociaal netwerk dat het college hanteert (€ 20,00) al veel hoger ligt dat het wettelijk minimumloon. Verder sluit de CRvB voor begeleiding individueel aan bij salarisschaal FWG30 van de betreffende cao en is niet gezegd dat voor andere vormen van ondersteuning ook de FWG30 van toepassing zou moeten zijn. Bovendien valt het tarief dat het college hanteert, als de genoemde salarisschaal al van toepassing is, wel binnen FWG 30 als het om lagere periodieken gaat. Naar de mening van het college is iedere toepassing van welke cao salaristabel en periodiek dan ook, een volstrekt willekeurige, daar waar het gaat om ondersteuning van ouders aan hun kind(eren).
14.4.
Eiseres heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de uitspraak van de CRvB van 16 augustus 2023 in deze zaak ook van toepassing is. Er is wat de onderhavige kwestie betreft geen onderscheid te maken tussen de Wmo 2015 en de Jw. Bovendien gaat het net zoals in de CRvB uitspraak ook om begeleiding individueel in de vorm van een pgb (sociaal netwerk).
14.5.
Deze beroepsgrond slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitspraak van de CRVB van 16 augustus 2023 van overeenkomstige toepassing op de hoogte van het pgb uurtarief in deze zaak. De rechtbank ziet in dezen geen verschil tussen de Wmo 2015 en de Jw. De stelling van het college dat in de Jw een onderscheid wordt gemaakt tussen jeugdhulp van derden en jeugdhulp uit het sociale netwerk volgt de rechtbank niet. Dit onderscheid kan in elk geval niet worden afgeleid uit artikel 2.11, eerste en tweede lid, van de Jw. Ook het bepaalde in artikel 8.1.1, eerste lid, van de Jw en artikel 8, onder b, van de Regeling Jeugdwet leidt niet tot een dergelijk onderscheid, net zo min als tot de stelling van het college dat jeugdhulp door derden niet door de ouders van de jeugdige zou mogen worden verleend. De CRvB overweegt in voornoemde uitspraak dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wmo 2015 de verplichting volgt tot het waarborgen van een reële prijs en kwaliteit van ondersteuning. Gemeenten moeten reële basistarieven vaststellen die cao-lonen mogelijk maken. Dit geldt zowel voor zorg in natura als voor zorg via een pgb, ook als dit gebruikt wordt voor het inkopen van ondersteuning bij een persoon uit het sociale netwerk [4] De rechtbank ziet niet in, waarom de verplichting om een reële prijs en kwaliteit te waarborgen niet ook zou gelden voor jeugdhulp die verleend wordt door het sociale netwerk. De CRvB heeft in voornoemde uitspraak in het belang van uniformiteit en uitvoerbaarheid aanleiding gezien om voor het minimale pgb uurtarief voor het inkopen van individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015 bij een persoon die tot het sociale netwerk behoort, aan te sluiten bij de geldende cao VVT. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit ook te gelden voor individuele begeleiding op grond van de Jw die via een pgb door iemand vanuit het sociaal netwerk wordt geleverd. Dat het college de pgb tarieven voor het sociaal netwerk niet heeft gebaseerd op het wettelijk minimumloon, zoals in de uitspraak van 16 augustus 2023 het geval is, maakt dit niet anders. Dit feit doet er niet aan af dat volgens de CRVB voor begeleiding individueel de pgb tarieven voor het sociaal netwerk gebaseerd moeten worden op het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de salarisschaal FWG30 (zie onder 14.2.). Dat het pgb uurtarief van € 20,00 binnen deze salarisschaal valt, betekent niet dat is aangesloten bij de hoogste periodiek behorende bij de salarisschaal FWG30. Dat als gevolg van de uitspraak van de CRvB volgens het college personen uit het sociale netwerk een hogere vergoeding krijgen dan veel professionals die in een lagere periodiek van deze salarisschaal zijn ingeschaald, is een (financieel) gevolg dat naar de rechtbank aanneemt door de CRvB in aanmerking is genomen.
14.6.
Het bovenstaande betekent dat nu het uurtarief van het door het college toegekende pgb niet overeenkomt met het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij FWG 30 van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren, het bestreden besluit II niet in stand kan blijven.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep tegen het besluit van het college waarbij de ingangsdatum van het eerste pgb op 21 mei 2021 is vastgesteld, is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat het college op goede gronden de ingangsdatum van het pgb op 21 mei 2021 heeft gesteld.
15. Het beroep tegen het besluit van het college waarbij het uurtarief van het tweede pgb op € 20,00 is vastgesteld, is gegrond. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat het college het pgb uurtarief naar aanleiding van de CRvB uitspraak van 16 augustus 2023 hoger moet vaststellen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarin is beslist dat het pgb uurtarief voor het sociaal netwerk op € 20,00 is gesteld. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
15. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast krijgt eiseres een vergoeding van € 50,- voor het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 september 2022 voor zover daarbij een pgb wordt toegekend naar het tarief ter hoogte van € 20,00 per uur;
- bepaalt dat het college met inachtneming van deze uitspraak in zoverre een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar van eiseres ;
- veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 1.674,-;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.H.C. Schroeten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 30 november 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van rechtbank Gelderland van 6 maart 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:1454.
2.Zie de toelichting bij artikel 9, vierde lid, onderdeel c, van de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2022.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 16 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1580 (begeleiding). En zie de uitspraak van de CRvB van 16 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1394 (hulp bij het huishouden).
4.Zie rechtsoverweging 4.4.1 en rechtsoverweging 4.1.3. van de uitspraak van de CRvB van