4.12.Het hof ziet zich geplaatst voor de vraag of hij, gelet op de beperkte toets die hij kan en mag aanleggen, zich in deze politieke keuze mag mengen. Uiteindelijk luidt het antwoord daarop naar het oordeel van het hof ontkennend. Aangezien de gemeentelijke wetgever bij de wijziging van de tarieven uitdrukkelijk ook heeft meegenomen dat forensen gebruik maken van de gemeentelijke voorzieningen, is naar het oordeel van het hof geen sprake van belastingheffing die alleen is ingevoerd om de plaatselijke woningmarkt te reguleren. De gemeente heeft daarmee zijn (ruime) bevoegdheid om forensenbelasting te heffen niet gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die is gegeven. Verder is evenmin sprake van strijd met andere algemene rechtsbeginselen.”
13. Omdat, zoals blijkt uit het door eiseres genoemde amendement, de gemeentelijke wetgever bij het verhogen van het tarief ook dit jaar uitdrukkelijk heeft meegenomen dat forensen gebruik maken van de gemeentelijke voorzieningen en er dus geen sprake is van belastingheffing die alleen is ingevoerd om de lokale woningmarkt te reguleren, ziet de rechtbank voor dit belastingjaar geen ruimte om anders te oordelen dan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in voormelde uitspraak over belastingjaar 2020 heeft gedaan. De gemeente heeft zijn (ruime) bevoegdheid om forensenbelasting te heffen ook dit belastingjaar niet gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die is gegeven. Van strijd met hogere geschreven wetgeving en andere algemene materiële rechtsbeginselen is geen sprake.
14. De rechtbank overweegt dat de inhoud van het amendement (en de brief van burgemeester en wethouders aan de raad van de gemeente Gulpen-Wittem van 28 augustus 2020) er op duiden dat de raad kennis had van de negatieve gevolgen van de verhoging voor de groep niet-ingezetenen met een eigen woning en die gevolgen geacht moet worden te zijn betrokken bij de besluitvorming. De rechtbank acht in navolging van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in voormelde uitspraak dan ook geen sprake van strijd met andere algemene rechtsbeginselen, zoals het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel, en ziet geen grond om de verhoging buiten toepassing te laten.
15. De rechtbank overweegt dat de Gemeentewet de gemeente vrijlaat in het bepalen van de heffingsmaatstaf voor de forensenbelasting. Omdat de rechtbank een wettelijk voorschrift terughoudend moet toetsen, is voor rechterlijk ingrijpen alleen plaats indien sprake is van een apert buitensporig tarief dat leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing. De wetgever heeft bij de forensenbelasting geen beperkingen gesteld aan het percentage of het daaruit voortvloeiende bedrag waarmee de belasting ten opzichte van een vorig jaar mag stijgen. Hoewel eiseres moet worden toegegeven dat de forensenbelasting een hoog bedrag betreft, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat in relatieve en absolute zin sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing.
16. De subsidiaire en meer subsidiaire standpunten van eiseres in haar gronden van beroep zien toe op de houdbaarheid van het door de gemeente gevoerde reguleringsbeleid. Eiseres vindt dat verweerder andere wegen had kunnen (moeten) bewandelen om het onttrekken van woningen aan de woningvoorraad tegen te gaan en dat zijn beleid strijdig is met het gelijkheidsbeginsel, het verbod op willekeur, het evenredigheidsbeginsel en het verbod op discriminatie. Omdat eiseres (onbestreden) voldoet aan de voorwaarden van de forensenbelasting en de rechtbank de daaraan ten grondslag liggende Verordening in het vorenstaande verbindend heeft geacht (omdat ook het gebruik maken van de gemeentelijke voorzieningen door forensen is meegenomen), kan een beoordeling van die standpunten achterwege worden gelaten. De validiteit van die argumentatie kan namelijk niet afdoen aan de rechtmatigheid van de forensenbelasting.
17. Eiseres heeft voor het eerst in haar aanvullende gronden van beroep betoogd dat de verhoging van de forensenbelasting voor haar leidt tot een individuele buitensporige last als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
18. Verweerder heeft op zitting op dit standpunt gereageerd. Hij heeft een eerder op 1 november 2023 opgestelde reactie voorgelezen. De rechtbank is op zitting niet gebleken dat de gemachtigde van eiseres zich hierdoor “overvallen voelde”. Hij heeft op zitting hierop gereageerd en zich toen ook niet bezwaard tegen het late tijdstip van verweerders reactie. Gelet hierop en omdat verweerders reactie niet meer behelsde dan een verwijzing naar en het overnemen van de overwegingen uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ziet de rechtbank geen reden om verweerders reactie op dit punt in strijd met de eisen van een goede procesorde te achten en om die reden buiten beschouwing te laten. Op grond hiervan heeft de rechtbank evenmin reden gezien om naar aanleiding van het telefonisch contact van de gemachtigde van eiseres met de rechtbank het onderzoek te heropenen en hem gelegenheid te geven om (hernieuwd) hierop te reageren.
19. De rechtbank acht in dit geval, anders dan dat in de door eiseres aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch het geval was, geen sprake van een individuele buitensporige last als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Niet gebleken is namelijk dat het bestemmingsplan, behalve permanente bewoning, ook verhuur onmogelijk maakt. Bovendien zijn er ook geen aanvullende (persoonlijke) omstandigheden aangevoerd die maken dat de verhoging van de forensenbelasting haar extra hard treft en dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een individuele en buitensporige last.
20. Uit het voorgaande volgt dat voor het onverbindend achten of buiten toepassing laten van de Verordening vanwege strijd met algemene rechtsbeginselen geen aanleiding bestaat.
21. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aanslag terecht aan eiseres is opgelegd. Het beroep is daarom ongegrond.
22. De rechtbank ziet in de gebrekkige motivering van het bestreden besluit, waarin slechts op het aanvullende bezwaar (‘tekstcorrectie’) en niet op het uitgebreidere bezwaarschrift wordt ingegaan, aanleiding om verweerder op te dragen eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.