ECLI:NL:RBLIM:2023:6643

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
C/03/307088 / HA ZA 22-296
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van uitweg en ongerechtvaardigde verrijking in civiele procedure

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 8 november 2023, staat de erfdienstbaarheid van uitweg centraal. De eisers, die eigenaar zijn van een onroerende zaak op het heersend erf, vorderen dat de gedaagde, eigenaar van het dienend erf, meewerkt aan het opnieuw vestigen van de erfdienstbaarheid van uitweg. De rechtbank oordeelt dat de erfdienstbaarheid is vervallen door de titelzuiverende werking van een herinrichting, maar dat de eisers op basis van ongerechtvaardigde verrijking recht hebben op herstel van deze erfdienstbaarheid. De rechtbank wijst het verjaringsverweer van de gedaagde af en stelt vast dat de erfdienstbaarheid ook na de splitsing van het heersend erf in appartementen van toepassing blijft. De rechtbank legt uit dat de erfdienstbaarheid het recht omvat om met voertuigen van het heersend erf naar de openbare weg te gaan, maar niet voor gasten van het atelier dat in het pand op het heersend erf is gevestigd. De rechtbank beveelt de gedaagde om mee te werken aan de vestiging van de erfdienstbaarheid en legt een dwangsom op voor het geval zij hieraan geen gevolg geeft. In reconventie worden de vorderingen van de gedaagde afgewezen, waarbij de rechtbank oordeelt dat de eisers hun pand moeten gebruiken conform het bestemmingsplan.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/307088 / HA ZA 22-296
Vonnis van 8 november 2023
in de zaak van

1.[eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] ,

2.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
advocaat: mr. J.A. [naam 5] ,
tegen
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
advocaat: mr. M.E. Cuppen.
Partijen zullen hierna [eisers in conventie, verweerders in reconventie] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 15,
- de conclusie van antwoord tevens vordering in reconventie met producties 1 tot en met 18,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het formulier B8 (inzending stukken) van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] met producties 19 tot en met 33,
- de akte wijziging eis van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] ,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 maart 2023,
- de depotakte (nummer: 26042023/307088/D) van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] met een in een notariële akte
vastgelegde verklaring van [naam 1] van 7 april 2023,
- de akte van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] met een leesbare versie van productie 3 en met
producties 16 tot en met 19,
- de akte van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] met producties 34 tot en met 49,
- de (antwoord)akte van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] van 24 mei 2023,
- de (antwoord)akte van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] van 24 mei 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Tot in 1981 zijn elkaar opvolgende generaties van de familie [naam 2] (hierna in enkelvoud: [naam 2] ) eigenaar geweest van het volledige perceel dat thans de percelen [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] , omvat.
2.2.
In 1981 is een deel van het volledige perceel afgepaald en aan de hand daarvan is het perceel gesplitst in de percelen [adres 1] (hierna: [adres 1] ) en [adres 2] (hierna: [adres 2] ). [adres 1] is in 1981, met de zich daarop bevindende onroerende zaak (hierna: de onroerende zaak), door eigenaar [naam 2] verkocht en geleverd aan [naam 3]
[naam 3] heeft de onroerende zaak op enig moment ingrijpend verbouwd, om deze geschikt te maken voor gebruik als horecaonderneming. De eigendom van [adres 1] is daarna overgegaan op [naam 4] (1993) en [naam 5] (2008). In oktober 2011 is de onroerende zaak gesplitst in vijf appartementsrechten. Onmiddellijk daarna zijn de appartementsrechten ‘appartementsindex 1’ en ‘appartementsindex 3’ (hierna: [adres 3] + [adres 4] ) van [naam 5] overgegaan op [eisers in conventie, verweerders in reconventie]
2.3.
[naam 2] is in 1981 eigenaar gebleven van [adres 2] . Die eigendom is daarna overgegaan op [naam 6] (1993) en [naam 7] en [naam 8] (2001). Sinds 22 augustus 2018 is [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] eigenaar van [adres 2] met de zich daarop bevindende onroerende zaken.
2.4.
De kadastrale aanduidingen van het volledige perceel (tot in 1981) en van
[adres 1] en [adres 2] zijn in de loop van de jaren enkele keren gewijzigd. Uitgaande van de stellingen van partijen en van de omschrijvingen in de diverse door partijen in het geding gebrachte notariële aktes is dit als volgt gegaan:
- het volledige perceel had in 1981 de kadastrale aanduidingen ( [kadasternummer 1]
en [kadasternummer 2] ;
- [adres 1] is ontstaan uit [kadasternummer 1] en had na de afpaling de aanduiding [kadasternummer 3] ; sinds de
voltooiing van de herinrichting (zie hierna rov. 2.6.) is de aanduiding [kadasternummer 4] ;
- [adres 2] had in 1981, na de levering van [adres 1] aan [naam 3] , de
aanduidingen [kadasternummer 5] . en [kadasternummer 2] ; dit is nadien gewijzigd in [kadasternummer 6] en [kadasternummer 7] ; sinds de voltooiing van de herinrichting is de kadastrale aanduiding van [adres 2] [kadasternummer 8] .
2.5.
In de notariële akte van 12 februari 1981 (prod. 3 dv) betreffende de levering van [adres 1] aan [naam 3] is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
‘(...).8. Ten behoeve van de bij deze verkochte gedeelten van gemelde kadastrale percelen [kadasternummer 2] en [kadasternummer 1] , als heersende erven en ten laste van het aan de verkopers in eigendom verblijven resterend gedeelte van bovengemeld kadastrale perceel [kadasternummer 1] , als lijdend erf, wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid van uitweg om via het lijdend erf te komen van- en te gaan naar het heersend erf en de openbare weg, zulks met alle daartoe geëigende middelen van vervoer. Deze erfdienstbaarheid houdt tevens in de bevoegdheid van de koper om op zijn kosten, deze weg te verbeteren daaronder begrepen het uitdiepen, teneinde de tot het heersend erf behorende kelders te kunnen bereiken. Van deze erfdienstbaarheid dient door de koper op de voor verkopers minst bezwarende wijze gebruik te worden gemaakt. De betreffende in- en uitrit mag in dit verband niet worden gebruikt als afstelplaats of parkeerplaats voor voertuigen.
Verkopers zijn verplicht om de muur, welke thans nog op het lijdend erf aanwezig is en
welke een belemmering vormt voor de toegang tot het heersend erf, op hun kosten te verwijderen, teneinde het aanleggen van een nieuwe in- en uitrit voor de eigenaar van het heersend erf mogelijk te maken.
9. Het is koper toegestaan om, indien hem dit noodzakelijk voorkomt, op het lijdend erf, als hiervoor onder 8. aangeduid, een zinkput aan te brengen, te hebben, te houden en onderhoud (...).
Verkopers zijn verplicht bij eigendomsoverdracht of eigendomsovergang onder welke titel dan ook, de rechtsopvolger(s) van het in dit artikel 9 bepaalde in kennis te stellen en deze bepaling in de akte van eigendomsoverdracht bij wijze van kettingbeding te doen opnemen, zodat deze gedogingsplicht op de rechtsvolger(s) overgaat.
10. Ten behoeve en ten laste van de bij deze verkochte gedeelten van gemelde kadastrale percelen [kadasternummer 2] en [kadasternummer 1] en ten behoeve en ten laste van de aan verkopers verblijvende resterende gedeelten van evengemelde kadastrale percelen als respectievelijk wederkerig heersende en lijdende erven worden voorts bij deze gevestigd al zodanige erfdienstbaarheden als zijn vereist ter bestendiging van de toestand waarin deze perceelsgedeelten zich thans ten opzichte van elkaar bevinden welke in strijd mochten zijn met het burenrecht en speciaal wat betreft de afvoer van hemelwater, gootwater, faecaliën, door goten, rioleringen of anderszins, het hebben van licht en uitzicht, inbalking en inankering.
11. Ten behoeve van de kadastrale percelen [kadasternummer 9] en [kadasternummer 10] , als heersende erven en ten laste van het bij deze verkochte gedeelte van gemeld kadastrale perceel [kadasternummer 1] als lijdend erf, wordt bij deze tenslotte nog gevestigd de erfdienstbaarheid van voetpad om via het lijdend erf te komen van- en te gaan naar de heersende erven en de openbare straat, zulks ter bestendiging van de thans bestaande toestand.(...)’
2.6.
In de periode van 1999 tot 2010 is op basis van de Landinrichtingswet het herinrichtingsproject ‘Mergelland-Oost’ uitgevoerd, waarbij ook [straatnaam] is heringericht. In dit verband is in september 1999 de lijst van rechthebbenden ter inzage gelegd. De lijst is door deze rechtbank gesloten in april 2002. Als peildatum voor het plan van toedeling is gehanteerd 1 december 2006. De akte van toedeling is ingeschreven in de openbare registers op 8 september 2010.
Percelen met een woonbestemming, waaronder [adres 1] en [adres 2] , zijn in het kader van ‘Mergelland-Oost’ qua ligging, omvang en inrichting ongewijzigd gebleven. Zij hebben wel nieuwe kadastrale aanduidingen gekregen (zie eerder rov. 2.4.).
In de lijst van rechthebbenden zijn niet opgenomen de in rov. 2.5. onder 8. en 10. genoemde erfdienstbaarheden. Hiertegen is door de toenmalige eigenaren van de percelen [adres 1] en [adres 2] geen bezwaar gemaakt. Ook in de akte van toedeling zijn de genoemde erfdienstbaarheden niet opgenomen.
In de lijst van rechthebbenden en in de akte van toedeling betreffende ‘Mergelland-Oost’ is wel opgenomen een erfdienstbaarheid van uitweg die betrekking heeft op [adres 1] als heersend erf en (in elk geval) perceel [adres 5] als dienend erf. De tekst luidt als volgt:
‘De erfdienstbaarheid van weg om te komen van en te gaan naar de openbare weg over de daarvoor in het terrein aanwezige overgang, inrit, duiker, brug of pad ten behoeve van kavel [kavelnummer 1] en ten laste van kavel [kavelnummer 2] ’.
In de akte van toedeling wordt nog vermeld dat met ‘ [kavelnummer 1] ’ wordt gedoeld op perceel [kadasternummer 4] [zijnde [adres 1] , rechtbank] en met ‘ [kavelnummer 2] ’ op perceel [kadasternummer 11] [zijnde perceel [adres 5] ].
2.7.
Bij e-mailbericht van 2 juli 2020 (prod. 12 dv) heeft ing. [naam 1] (werkzaam als programma-projectmanager-projectleider bij het Cluster Plattelandsontwikkeling van de provincie Limburg en destijds als ambtelijk secretaris verbonden aan de herinrichtingscommissie ‘Mergelland-Oost’) aan de heer [naam 9] (als eigenaar van [adres 6] buurman van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] en eiser in een vergelijkbare procedure tegen [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] met nummer C/03/290411 / HA ZA 21-180, hierna: [naam 9] ), voor zover van belang, het volgende laten weten:
‘(...) Belangrijk voor u is nu hoe het kan gebeuren dat de erfdienstbaarheid om uw garage/werkplaats te bereiken niet is meegenomen in het herkavelingsproces. Dat heeft te maken met de aard van een landinrichtingsproject (...) en dat is dat er een beeld bestaat dat dit type projecten uitsluitend bedoeld is voor de landbouw (en natuur) en dat onder meer particuliere woningen hier niets mee te maken zouden hebben. Feit is echter dat deze particuliere woningen wel degelijk in het project vallen en ook meedoen, ondanks het feit dat ze niet van plaats veranderen.
In de voorlichting rondom deze projecten wordt echter veelal getracht de eigenaren van deze particuliere woningen etc. gerust te stellen, door aan te geven dat ze niet geruild zullen gaan worden. Daarmee wordt echter als (nadelig) neveneffect bereikt dat de betreffende eigenaren zich zo weinig zorgen maken dat de toegestuurde stukken (zoals de lijst rechthebbenden) voor kennisgeving aangenomen worden en niet goed gecontroleerd. En in de landinrichtingswet staat dat als er geen bezwaar wordt ontvangen de lijst rechthebbenden voor dat onderdeel vast staat. Ook in Mergelland-Oost heeft de voorlichting op deze wijze plaatsgevonden, waarmee ook in dit project een minder goede oplettendheid bij huizenbezitters in het gebied is veroorzaakt.
De beste verklaring die de heer (...[voorzitter herinrichtingscommissie, rechtbank]
) en ik hebben is dat het betreffende recht van de weg niet in de ter inzage gelegde lijst rechthebbenden opgenomen was. Waarom dit is gebeurd is niet meer na te gaan (misschien als gevolg van de complexe situatie met de appartementen, waarvoor ook rechten bestaan), maar juist vanwege dit soort mogelijke omissies wordt dit ter inzage gelegd. De toenmalige eigenaren van beide panden hebben dit niet via een bezwaar laten herstellen. Bij het sluiten van de lijst rechthebbenden was de erfdienstbaarheid dus feitelijk al verdwenen, wat gezien de situatie ter plaatse nooit had mogen gebeuren.
Vervolgens is met name de eigendomssituatie rondom uw pand qua timing erg ongelukkig geweest: volgens de peildatum was de failliet verklaarde eigenaar nog de formele rechthebbende en het is zeer voorstelbaar dat de curator het hele landinrichtingsproces naast zich neer heeft gelegd of zich niet bewust was van het feit dat dit speelde.(...)’2.8. In de notariële akte betreffende de levering van [adres 1] door [naam 3] aan [naam 4] uit 1993 (zie prod. 5 dv) wordt verwezen naar (onder meer) de in 1981 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg (zoals weergegeven in rov. 2.5. onder 8).
In de splitsingsakte betreffende [adres 1] uit 2011 (prod. 9 dv) en de notariële akte betreffende de levering door [naam 5] aan [eisers in conventie, verweerders in reconventie] uit 2011 (prod. 10 dv) wordt niet verwezen naar deze erfdienstbaarheid, maar enkel naar de wél in de akte van toedeling opgenomen erfdienstbaarheid (zie rov. 2.6.).
2.9.
In de notariële aktes betreffende de levering van [adres 2] door [naam 6] aan [naam 7] en [naam 8] (prod. 6 dv) en door [naam 7] en [naam 8] aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] (prod. 8 dv) wordt verwezen naar (onder meer) de in 1981 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg (zoals weergegeven in rov. 2.5. onder 8).
2.10.
De (oorspronkelijke) voordeur van de onroerende zaak op [adres 1] geeft toegang tot de vijf appartementen in de onroerende zaak. De voordeur is gelegen op het niveau van de openbare weg [straatnaam] ter plaatse (nabij de kerk); dit niveau wordt in de splitsingsakte aangeduid als de eerste etage. [adres 3] is gelegen op deze eerste etage, aan de centrale gang achter de voordeur. [adres 4] bevindt zich één etage lager, in de splitsingsakte aangeduid als de begane grond, en is bereikbaar door aan het einde van de centrale gang een (gemeenschappelijke) trap naar beneden te nemen.
In overeenstemming met het bepaalde in de splitsingsakte wordt [adres 3] door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] gebruikt als woonruimte. [adres 4] wordt in de splitsingsakte aangeduid als
‘zaalruimte’en wordt door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] gebruikt als atelier, waarin ook gasten/klanten worden ontvangen. Het atelier is rechtstreeks toegankelijk van buiten via een deur in de zijgevel van de onroerende zaak op [adres 1] , op begane grond-niveau. Via deze deur bestaat toegang tot de openbare weg [straatnaam] (die ter plaats enkele meters lager is gelegen dan ter plaatse van de eerder genoemde voordeur), maar uitsluitend door te gaan/rijden over [adres 2] . De buitendeur in het atelier (hierna: de atelierdeur) bevindt zich, bezien vanaf de openbare weg, uiterst rechts in de zijgevel van de onroerende zaak op [adres 1] . Ter plaatse van de atelierdeur bevond zich in 1981 een poort. Deze poort is op een later moment vervangen door de atelierdeur, die bestaat uit twee houten vleugels (met daarin glas), omgeven door glas. De deuropening naar het atelier is (krap) 2.0 meter breed.
2.11.
In het kader van de in rov. 2.5. onder 8. genoemde erfdienstbaarheid, met [adres 1] als heersend erf en [adres 2] als dienend erf, werd het dienend erf feitelijk gevormd door (een deel van of delen van) het onbebouwde deel van [adres 2] dat, bezien vanaf de openbare weg, aan de linkerzijde wordt begrensd door de tuinafscheiding en de zijgevel van [adres 7] ( [kadasternummer 12] ), aan de achterzijde door de zijgevel (met daarin een aantal openingen, waaronder de in de vorige rov. genoemde deur) van de onroerende zaak op [adres 1] en aan de rechterzijde door de bebouwing op [adres 2] . Het dienend erf bood aan de voorzijde over de volle breedte uitweg op de openbare weg [straatnaam] .
2.12. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] exploiteert in [adres 2] een B&B. Ten behoeve van haar gasten heeft zij (op basis van een vergunningsvoorwaarde daartoe verplicht door de gemeente) enkele parkeerplaatsen aangelegd op het onbebouwde deel van [adres 2] , aan de linkerkant (bezien van de openbare weg) van de woning c.a. op haar perceel.
2.13.
In het voorjaar van 2020 heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] [eisers in conventie, verweerders in reconventie] verboden om gebruik te maken van [adres 2] om daarover naar de atelierdeur in [adres 4] te gaan (en omgekeerd). [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft aanvankelijk het gebruik van de atelierdeur verhinderd door onmiddellijk daarvóór enkele betonblokken te plaatsen. Bij vonnis in kort geding van 23 juli 2020 (in de zaak met nummer C/03/279324 / KG ZA 20-241), gewezen tussen [eisers in conventie, verweerders in reconventie] als eisers en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] als gedaagde, heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank de vorderingen tot verwijdering van de betonblokken en tot het uitspreken van een verbod op het plaatsen van nieuwe obstakels op de grens van [adres 1] / [adres 2] afgewezen. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft de betonblokken daarna niettemin verwijderd en vervangen door ongeveer 2.0 m hoge houten schuttingdelen. Deze schuttingdelen maken het onmogelijk om gebruik te maken van de atelierdeur.
2.14.
Bij e-mailbericht van 31 mei 2022 (prod. 2 dv) hebben [eisers in conventie, verweerders in reconventie] aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] - samengevat - meegedeeld dat zij de toegang tot het atelier van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] verspert door er een schutting voor te plaatsen. [eisers in conventie, verweerders in reconventie] hebben [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] verzocht de schutting binnen veertien dagen te verwijderen en de gasten/klanten van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] toe te staan zich via het perceel van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] toegang te verschaffen tot de toegangsdeur naar het atelier.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft geen gevolg gegeven aan dit verzoek.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] vorderen - na vermeerdering van eis - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I.
primair
te verklaren voor recht dat de erfdienstbaarheden, zoals opgenomen in de leveringsakte van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] d.d. 22 augustus 2018, nog bestaan en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te veroordelen om mee te werken aan alle handelingen die noodzakelijk zijn voor het (opnieuw) registreren van deze erfdienstbaarheden;
subsidiair
de erfdienstbaarheden, zoals opgenomen in de leveringsakte van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] d.d. 22 augustus 2018 te herstellen, althans opnieuw vast te stellen, althans nieuwe erfdienstbaarheden vast te stellen, die de rechtbank, ook in omvang, bepaalt, en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te veroordelen om mee te werken aan alle handelingen die noodzakelijk zijn voor vestigen van deze erfdienstbaarheden;
meer subsidiair
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te veroordelen tot nakoming van de (kwalitatieve) verplichting, zoals opgenomen in de leveringsakte van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] d.d. 22 augustus 2018, waarbij de rechtbank vaststelt dat de (kwalitatieve) verplichting ziet op het dulden van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] - onbelemmerd - gebruik maken van het perceel van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ;
nog meer subsidiair
te verklaren voor recht dat er over het perceel van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ten gunste van [adres 1] tot en met [adres 8] een buurweg bestaat op grond van artikel 719 BW (oud) van afmetingen die de rechtbank bepaalt, althans vorderen [eisers in conventie, verweerders in reconventie] dat de rechtbank op grond van artikel 5:57 BW een noodweg aanwijst over het perceel van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] van afmetingen die de rechtbank bepaalt, van welke buurweg of noodweg [eisers in conventie, verweerders in reconventie] gebruik kunnen maken om zich behoorlijke en onbelemmerde toe- en uitgang te verschaffen tot en van de openbare weg van en naar zijn onroerende zaak, althans appartement, en waarbij de rechtbank [eisers in conventie, verweerders in reconventie] de bevoegdheid geeft om deze buurweg of noodweg te verbeteren, een en ander om niet, althans tegen betaling van een bedrag te voldoen door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] dat de rechtbank in goede justitie bepaalt;
uiterst subsidiair
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te veroordelen, binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, tot verwijdering van de schutting op een wijze die de rechtbank bepaalt, op straffe van een niet voor matiging vatbare dwangsom van € 250,00 per dag of deel daarvan, indien [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] aan de uitvoering van dit vonnis geen gevolg geeft, tot een maximum van € 50.000,00, met machtiging aan [eisers in conventie, verweerders in reconventie] zo nodig ter effectuering van hun rechten de hulp in te roepen van de sterke arm;
II.
in alle gevallen
a. voor zover medewerking van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] is vereist, [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te veroordelen om binnen
veertien (14) dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de noodzakelijke medewerking te verlenen, op straffe van een niet voor matiging vatbare dwangsom van € 250,00 per dag of deel daarvan, indien [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] aan de uitvoering van dit vonnis geen gevolg geeft, tot een maximum van € 50.000,00;
b) [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te veroordelen [adres 2] , binnen veertien (14) dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, in te richten, conform de inhoud van de door de rechtbank vastgestelde erfdienstbaarheden, althans conform de (kwalitatieve) verplichting, althans conform de buurweg, althans de (aangewezen) noodweg, waarbij [eisers in conventie, verweerders in reconventie] onbelemmerde toegang krijgen tot hun onroerende zaak, althans appartement, waarbij de schutting en andere blokkades worden verwijderd, en verwijderd blijven, althans op een wijze die de rechtbank bepaalt, op straffe van een niet voor matiging vatbare dwangsom van € 250,00 per dag of deel daarvan, indien [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] aan de uitvoering van dit vonnis geen gevolg geeft, tot een maximum van € 50.000,00, met machtiging aan [eisers in conventie, verweerders in reconventie] om zo nodig ter effectuering van hun rechten de hulp in te roepen van de sterke arm;
c) [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers in conventie, verweerders in reconventie] te betalen de buitengerechtelijke kosten, begroot op € 925,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van de buitengerechtelijke kosten, met ingang van de dag der dagvaarding, dan wel vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening:
d) [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen tien dagen zijn voldaan hierover de wettelijke rente is verschuldigd met ingang van de elfde dag na het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van de nakosten.
3.2.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
3.4.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] vordert in reconventie, naar de rechtbank begrijpt, samengevat en zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
- [eisers in conventie, verweerders in reconventie] te veroordelen hun pand [adres 3] + [adres 4] te gebruiken conform de bestemming in het bestemmingsplan, te weten wonen, met als ondergeschikt maximaal 35 m2 te gebruiken als bedrijfsfunctie, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat er sprake van strijdig gebruik met de bestemming wonen, met een maximum van € 25.000.-;
- te verklaren voor recht dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] hun pand moeten gebruiken conform de bestemming uit het bestemmingsplan;
- te verklaren voor recht dat Van Beusekom geen overlast mag veroorzaken aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] c.q. de klanten van de
bed and breakfast, op straffe van een dwangsom van € 100,- per keer met een maximum van € 10.000,-;
met veroordeling van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] in de proceskosten in reconventie.
3.5.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] voeren verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie
4.1.
De rechtbank (in de persoon van de rechter die het onderhavige vonnis wijst) heeft op 29 september 2021, in het kader van een descente in de procedure tussen [naam 9] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , kennis genomen van de situatie ter plaatse. Het proces-verbaal van deze descente is door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] in het geding gebracht. Beide partijen hebben zich erop beroepen ter onderbouwing van hun standpunten.
4.2. De vorderingen van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] jegens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] hebben, onder meer, betrekking op een erfdienstbaarheid van uitweg met [adres 2] als dienend erf. [eisers in conventie, verweerders in reconventie] stellen zich met hun vorderingen en in de toelichting daarop, grotendeels impliciet, op het standpunt dat:
(a) deze erfdienstbaarheid sinds 1981 bestaat ten behoeve van [adres 1] en dat zij,
na de opsplitsing van [adres 1] in vijf appartementen in 2011 en na hun verkrijging van [adres 4] in 2011 (zie rov. 2.2.), exclusief aan hen toekomt en (alleen) door hen jegens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] geldend kan worden gemaakt, althans
(b) deze erfdienstbaarheid op grond van ongerechtvaardigde verrijking als een aan
hen als appartementseigenaren van [adres 4] exclusief toekomende erfdienstbaarheid (opnieuw) dient te worden gevestigd.
Deze standpunten zijn in overeenstemming met, komen althans niet in strijd met, het bepaalde in artikel 5:118 leden 1 en 2 BW. Dat zij zich niet verdragen met het bepaalde in de splitsingsakte betreffende [adres 1] (prod. 9 dv) is gesteld noch gebleken.
4.3.
De vorderingen van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] hebben betrekking op persoonlijk handelen van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] , dat ten dele in verband staat met (hun gebruik van) [adres 4] . Dat dit laatste een appartementsrecht is, dat deel uitmaakt van een groter geheel, is, gelet op de inhoud en de onderbouwing van de vorderingen, verder niet relevant.
In conventie
Het bestaan van de erfdienstbaarheid van uitweg
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de erfdienstbaarheid van uitweg, met [adres 1] als heersend erf en [adres 2] als dienend erf, is
gevestigdin 1981 (zie rov. 2.5. onder 8.) en dat de vorderingen [eisers in conventie, verweerders in reconventie] betrekking hebben op (onder meer) deze erfdienstbaarheid, ook al wordt in die vorderingen verwezen naar de leveringsakte tussen [naam 7] / [naam 8] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] van 22 augustus 2018 (waarin melding wordt gemaakt van het bestaan van, onder meer, deze erfdienstbaarheid; zie rov. 2.9.).
De rechtbank zal de desbetreffende vorderingen in deze zin verbeterd lezen.
4.5.
Vast staat dat de in de vorige rov. genoemde erfdienstbaarheid van uitweg niet is opgenomen in de lijst van rechthebbenden en de op 8 september 2010 in de openbare registers ingeschreven akte van toedeling in het kader van de herinrichting ‘Mergelland-Oost’. Het recht verbindt hieraan de consequenties dat de genoemde erfdienstbaarheid sinds
8 september 2010 is vervallen (de zogenaamde titelzuiverende werking). De verwijzing naar deze erfdienstbaarheid in leveringsaktes van latere datum (zie rov. 2.9.) brengt hierin geen verandering. Ook hun beroep op de redelijkheid en billijkheid kan [eisers in conventie, verweerders in reconventie] in dit verband niet baten.
Gelet op het voorgaande kan van toewijzing van het onder I. primair gevorderde geen sprake zijn. Deze (deel)vordering zal worden afgewezen.
4.6.
Ter onderbouwing van hun vordering onder I. subsidiair hebben [eisers in conventie, verweerders in reconventie] , samengevat en voor zover van belang, gesteld dat de herinrichtingscommissie de in 1981 gevestigde erfdienstbaarheid per abuis niet heeft opgenomen in de lijst met rechthebbenden en de akte van toedeling. Volgens [eisers in conventie, verweerders in reconventie] vindt hun standpunt dat sprake is van een onmiskenbare fout, althans omissie, bevestiging in de e-mail van 2 juli 2020 van de toenmalige secretaris van de herinrichtingscommissie, mw. [naam 1] (zie rov. 2.7.). Op basis hiervan hebben [eisers in conventie, verweerders in reconventie] gesteld dat, gelet op het leerstuk van de ongerechtvaardigde verrijking, voldoende reden bestaat om [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , als huidige eigenaar van [adres 2] , te verplichten om bij wege van schadevergoeding in natura mee te werken aan het opnieuw vestigen van een erfdienstbaarheid van dezelfde inhoud als de erfdienstbaarheid van uitweg uit 1981. [eisers in conventie, verweerders in reconventie] hebben in dit verband verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV0472, m.n. rov. 4.4.3.).
4.7.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft verweer gevoerd, stellende, samengevat dat:
  • a) niet vaststaat dat de erfdienstbaarheid uit 1981 is tenietgegaan door een fout van de herinrichtingscommissie en dat dit ook niet volgt uit de e-mail van de voormalige secretaris waarop [eisers in conventie, verweerders in reconventie] zich beroepen, en
  • b) ook al wordt daar anders over gedacht, de (eventuele) vordering van Van
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] hebben betwist dat sprake is van deze verjaring.
4.8.
In verband met het verweer onder (a) is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat het verval - per 8 september 2010 - van de in 1981 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg het gevolg is van een fout, althans een omissie van de herinrichtingscommissie. De eerder (zie rov. 2.7.) genoemde uitlating van [naam 1] van juli 2020 biedt duidelijk steun voor deze opvatting. [naam 1] heeft verder overtuigend uitgelegd waarom deze fout destijds door de belanghebbenden (zoals de eigenaar van [adres 1] ) niet is onderkend.
De latere uitlatingen van [naam 1] (zie de desbetreffende producties bij de akte van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] van 29 oktober 2022) doen aan dit een en ander niet wezenlijk af. Deze uitlatingen bevatten correcties, verduidelijkingen en nuanceringen van/op de eerder door haar ingenomen standpunten, die vooral het gevolg lijken te zijn van de reacties van partijen op haar eerste uitlating van juli 2010 en die in de kern niet afdoen aan die - op dat moment geheel onbevangen gedane - uitlating.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft voor de geschetste gang van zaken ook geen andere (eventueel) aannemelijke verklaring kunnen geven. Gelet op de feitelijke situatie waren enkele poorten en deuren in de zijgevel van de onroerende zaak op [adres 1] (ook) ten tijde van de herinrichting alleen bruikbaar als het recht bestond om over [adres 2] te gaan/rijden. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft niet kunnen uitleggen op grond waarvan de herinrichtingscommissie kan hebben gemeend dat daarvoor niet langer behoefte bestond aan de daartoe in 1981 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg. Dat de herinrichtingscommissie de wél in de lijst van rechthebbenden en in de akte van toedeling opgenomen erfdienstbaarheid van uitweg (zie rov. 2.8.) heeft gezien als een passende vervanging voor de in 1981 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg is niet aannemelijk. De beide erfdienstbaarheden zien op geheel verschillende openingen (deur vs. poorten) op geheel verschillende plaatsen (eerste etage vs begane grond, voorgevel vs. zijgevel) in de onroerende zaak op [adres 1] .
4.9.
Gelet op het voorgaande staat voldoende vast dat voor het niet-opnemen van de in 1981 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg in de lijst van rechthebbenden en in de akte van toedeling geen reden heeft bestaan die het verval van die erfdienstbaarheid kan rechtvaardigen en dat het aannemelijk is dat als de genoemde fout niet zou zijn gemaakt, de erfdienstbaarheid bij de herinrichting opnieuw - en tussen dezelfde eigenaren (althans hun onmiddellijke rechtsopvolgers) - zou zijn gevestigd.
Hiervan uitgaande bestaat grond voor de correctie-achteraf waarvan sprake is in het eerder (rov. 4.6.) genoemde arrest van de Hoge Raad uit 2012, in die zin dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] nu, als gerechtigden tot [adres 4] , ten laste van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , als eigenaar van [adres 2] , op grond van de artikelen 6:212 jo. 6:103 BW aanspraak kunnen maken op het opnieuw vestigen van de erfdienstbaarheid van uitweg zoals gevestigd in 1981 en vervallen in 2010.
4.10.
Het beroep op bevrijdende verjaring zoals door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gedaan (het in rov. 4.7. genoemde verweer onder (b)) wordt verworpen. Een schadevergoedingsvordering, zoals die op grond van ongerechtvaardigde verrijking, verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden (art. 3:310 lid 1 BW). Volgens vaste rechtspraak gaat het daarbij om daadwerkelijke bekendheid.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft gesteld dat de verjaringstermijn is gaan lopen in oktober 2011, zodat de rechtsvordering is verjaard in oktober 2016. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gaat er daarbij van uit dat [naam 5] bij nauwkeurige lezing van de splitsingsakte inzake [adres 1] in oktober 2011 had kunnen ontdekken dat de erfdienstbaarheid uit 1981 was vervallen, en dat hetzelfde geldt voor [eisers in conventie, verweerders in reconventie] bij nauwkeurige lezing van de leveringsakte, eveneens uit oktober 2011.
Dat standpunt kan niet overtuigen, alleen al omdat het geen betrekking heeft op hetgeen [naam 5] en [eisers in conventie, verweerders in reconventie] daadwerkelijk bekend was. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat uit de tussen partijen vaststaande gang van zaken sinds september 2010 volgt dat geen van de opvolgende eigenaren van [adres 1] / [adres 3] + [adres 4] ( [naam 5] en [eisers in conventie, verweerders in reconventie] ) zich heeft gerealiseerd dat de herinrichting consequenties kon hebben gehad voor de erfdienstbaarheid van uitweg over [adres 2] , laat staan dat zij hebben geweten dat die erfdienstbaarheid ten gevolge van de herinrichting was vervallen. Pas in het voorjaar van 2020 (zie rov. 2.13.) zijn [eisers in conventie, verweerders in reconventie] geconfronteerd met (de feitelijke gevolgen van) de inmiddels bij [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ontstane opvatting over de gevolgen van de herinrichting.
4.11. Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vordering onder I. subsidiair en de vordering onder II.a. zal toewijzen, in die zin dat zij - zoals zij deze vorderingen begrijpt - [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] zal veroordelen om mee te werken aan het opnieuw vestigen van een erfdienstbaarheid van uitweg, met [adres 4] al heersend erf en [adres 2] als heersend erf, en verder conform de inhoud van de akte uit 1981 (rov. 2.5. onder 8.). De kosten van de vestiging dienen, gegeven de grondslag van de veroordeling (schadevergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking) te worden gedragen door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] . De rechtbank zal aan deze veroordeling een dwangsomveroordeling verbinden, conform het bepaalde in het dictum.
De uitleg van de erfdienstbaarheid van uitweg
4.12.
Met hun vordering onder I. subsidiair willen [eisers in conventie, verweerders in reconventie] ook bereiken dat de rechtbank uitspraak doet over de
‘omvang’van de opnieuw te vestigen erfdienstbaarheid van uitweg.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eisers in conventie, verweerders in reconventie] aangegeven welke uitleg zij voorstaan, namelijk: het recht (a) om vanuit de atelierdeur met elk daarvoor geschikt voertuig, maar ook te voet, over [adres 2] te rijden, maar ook te lopen, naar de openbare weg [straatnaam] (en omgekeerd), welk recht toekomt (b) aan henzelf en aan de gasten/klanten die het atelier in [adres 4] willen bezoeken.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft de gegrondheid van de door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] gegeven uitleg bestreden. Volgens haar kan enkel sprake zijn van een voetpad, dat enkel door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] mag worden gebruikt.
4.13.
De rechtbank stelt voorop dat dit onderdeel van de vordering betrekking heeft op de uitleg van een erfdienstbaarheid die opnieuw moet worden gevestigd om de sinds 1981 bestaande situatie te herstellen. Dat betekent dat het ook in dit geval aankomt op de in de akte uit 1981 tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, zoals af te leiden uit de in die akte gebezigde bewoordingen, deze bewoordingen uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (HR 8 december 2000, NJ 2001/350, en latere, hierop aansluitende jurisprudentie).
4.14.
Aldus uitgelegd staat voldoende vast dat het in 1981 gevestigde recht van uitweg niet ziet op één feitelijk reeds bestaande uitweg vanuit één opening in de zijgevel van de onroerende zaak op [adres 1] , via [adres 2] naar de openbare weg. Dat blijkt uit de omvangrijke bevoegdheden die aan de eigenaar van het dienend erf worden toegekend om de uitweg op het heersend erf eventueel aan te passen en uit de verplichting die op de eigenaar van het dienend erf wordt gelegd om een muur af te breken, om het aanleggen van een
‘nieuwe in- en uitrit’mogelijk te maken.
De juistheid van deze uitleg vindt bevestiging in de feitelijke situatie in 1981, toen [adres 1] qua eigendom in één hand was en nog niet was opgesplitst in appartementen. Uit de door partijen overgelegde tekeningen volgt dat in de zijgevel van de onroerende zaak op [adres 1] toen twee poorten aanwezig waren (uiterst links, bezien vanaf de openbare weg, nu horend bij [adres 6] van [naam 9] , en uiterst rechts, nu horend bij [adres 4] ). De rechtbank gaat ervan uit dat het de bedoeling van de betrokken partijen is geweest dat het recht van uitweg kon worden uitgeoefend vanuit beide poorten (waarvan, in dit geding, alleen de poort aan de rechterzijde mogelijk relevant is).
[naam 4] heeft dit laatste in zijn schriftelijke verklaring (prod. 14 dv) bevestigd. Datzelfde heeft [naam 7] gedaan, in zijn e-mail van 29 juni 2020 aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] . Toen [naam 7] (met [naam 8] ) in 2001 eigenaar werd van [adres 2] was de poort vervangen door de atelierdeur. Uit zijn e-mail blijkt dat [naam 7] er steeds van uit is gegaan dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] de atelierdeur gebruikten uit hoofde van de erfdienstbaarheid van uitweg uit 1981.
4.15.
In de akte uit 1981 wordt ook bepaald dat de eigenaar van [adres 1] van de erfdienstbaarheid op de voor de eigenaar van [adres 2] minst bezwarende wijze gebruik dient te maken en dat de uitweg
‘in dit verband niet (mag) worden gebruikt als afstelplaats of parkeerplaats voor voertuigen’. De opnieuw te vestigen erfdienstbaarheid is een erfdienstbaarheid van uitweg die, zeker in aanvang, veelal zal zijn gebruikt om met voertuigen van de eigenaar van het heersend erf naar de openbare weg te gaan (en omgekeerd). Dat gebruik is [eisers in conventie, verweerders in reconventie] ook in de toekomst (weer) toegestaan. Uiteraard mag, nu dat veel minder belastend is, de uitweg ook als overpad vanuit en naar de atelierdeur - dus te voet - worden gebruikt.
De oorspronkelijke poort in [adres 4] , die ongeveer drie meter breed was, is inmiddels vervangen door de atelierdeur, die een opening van (krap) twee meter heeft. [eisers in conventie, verweerders in reconventie] hebben niet gesteld dat zij voornemens zijn om wijziging te brengen in de bestaande situatie. Uitgaande van de huidige breedte van de toegang tot [adres 4] via de atelierdeur kunnen als geëigende middelen van vervoer worden gezien, met name: fietsen, brommers, scooters en motoren en (smalle) personenauto’s en busjes. Met het te gebruiken voertuig zullen [eisers in conventie, verweerders in reconventie] immers tot in het atelier moeten (kunnen) rijden; het parkeren van voertuigen op het dienend erf, vóór de atelierdeur (was en) is niet toegestaan.
4.16.
Al het voorgaande tezamen genomen betekent dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] [eisers in conventie, verweerders in reconventie] vanuit [adres 4] een uitweg dient te bieden waarvan gebruik kan worden gemaakt te voet en met voertuigen tot (krap) twee meter breed, deze uitweg lopend in een rechte lijn van het midden van de atelierdeur naar de openbare weg [straatnaam] , op de voor [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] minst bezwarende wijze.
Als gevolg hiervan zal [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] de houten schuttingdelen voor de atelierpoort moeten verwijderen. Het is [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] toegestaan om op haar erf, conform haar eigen voorkeur, één of meer schuttingen te plaatsen. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] zal er daarbij op moeten toezien dat zij de rechten van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] in verband met de uitweg/het overpad van en naar de atelierdeur in [adres 4] respecteert.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen in het dictum.
4.17. Van de opnieuw te vestigen erfdienstbaarheid mag gebruik worden gemaakt door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] , maar niet door de gasten/klanten die zij in het atelier willen ontvangen. De rechtbank gaat er namelijk van uit dat dit gebruik van [adres 2] niet was inbegrepen in de erfdienstbaarheid zoals in 1981 gevestigd. Uitgelegd zoals aangeduid in rov. 4.13., ziet de akte uit 1981 enkel op een erfdienstbaarheid van uitweg ten behoeve van de eigenaar van [adres 1] , om daarmee - in hoofdzaak met voertuigen - vanuit de onroerende zaak op het heersend erf te gaan naar de openbare weg (en omgekeerd). De akte biedt geen aanknopingspunten voor de opvatting dat het de bedoeling van de eigenaren van [adres 1] en [adres 2] is geweest dat de uitweg ook zou worden gebruikt door grotere aantallen bezoekers (gasten/klanten) aan [adres 1] . Hetzelfde geldt dan in de toekomst voor [eisers in conventie, verweerders in reconventie] op basis van de nieuw te vestigen erfdienstbaarheid van uitweg ten behoeve van
[adres 4] .
Uit de eerder genoemde e-mail van [naam 7] , waarover [eisers in conventie, verweerders in reconventie] zich niet hebben uitgelaten, blijkt dat na 1981 geen sprake is geweest van de situatie waarin het gebruik van de uitweg als overpad voor gasten/klanten van het atelier in [adres 4] gedurende langere tijd probleemloos is toegestaan en (ook) door de eigenaar van [adres 2] is opgevat als vallend binnen het bereik van de erfdienstbaarheid. Een, eventueel, beroep op artikel
5:73 lid 1-slot BW had [eisers in conventie, verweerders in reconventie] dus niet kunnen baten, en evenmin een beroep op verkrijgende verjaring, bij gebreke aan bezit en goede trouw.
De rechtbank zal ook deze beslissing neerleggen in het dictum.
De ‘andere’ erfdienstbaarheden
4.18.
De vordering onder I. subsidiair ziet op de erfdienstbaarheden (in meervoud) in de leveringsakte van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] van 22 augustus 2018. De rechtbank gaat ervan uit (zie rov. 4.4.) dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] hiermee doelen op de eerder genoemde akte uit 1981. Deze bevat (zie rov. 2.5.) inderdaad méér erfdienstbaarheden dan alleen de tot nu toe behandelde erfdienstbaarheid van uitweg met (in deze procedure) [adres 4] als heersend erf en [adres 2] als dienend erf.
4.19.
Onder 10. is in de akte opgenomen een erfdienstbaarheid
‘ter bestendiging van de toestand waarin deze perceelsgedeelten zich thans ten opzichte van elkaar bevinden welke in strijd mochten zijn met het burenrecht en speciaal wat betreft de afvoer van hemelwater, gootwater, faecaliën, door goten, rioleringen of anderszins, het hebben van licht en uitzicht, inbalking en inankering’.
Deze erfdienstbaarheid had betrekking op [adres 1] en [adres 2] . De erfdienstbaarheid is niet opgenomen in de lijst van rechthebbenden en het plan van toedeling in het kader van ‘Mergelland-Oost’; iets anders is gesteld noch gebleken.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] hebben belang, kunnen althans belang hebben, bij het bestaan van de erfdienstbaarheid. Dat geldt overigens ook voor [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] (in dit geval zijn [adres 3] + [adres 4] en [adres 2] ten opzichte van elkaar zowel heersend als dienend erf).
Hetgeen werd overwogen in verband met de aanspraak op het opnieuw vestiging van de erfdienstbaarheid van uitweg is m.m. van toepassing op de onmiddellijk hiervoor genoemde erfdienstbaarheid
‘ter bestendiging van de toestand’onder 10. in de akte van 12 februari 1981 (zie rov. 2.5.). De rechtbank verbindt hieraan het oordeel dat ook deze erfdienstbaarheid opnieuw moet worden gevestigd. Naar aanleiding van de onderhavige zaak dient dat te gebeuren ten behoeve van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] als rechthebbenden op [adres 3] + [adres 4] .
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen in het dictum, in dit geval (nu beide percelen zowel heersend als dienend erf zijn) zonder een aanvullende dwangsomveroordeling. De kosten van de vestiging dienen te worden gedragen door beide partijen, ieder voor de helft.
4.20.
De akte uit 1981 bevat onder 9. een bepaling inhoudende rechten en plichten in verband met een zinkput op [adres 2] en een bepaling betreffende een kettingbeding. Partijen hebben onvoldoende gesteld om de rechtbank in staat te stellen om hierover een oordeel te geven.
Datzelfde geldt voor de erfdienstbaarheid die in de akte uit 1981 is opgenomen onder 11. Daar komt bij dat deze erfdienstbaarheid betrekking heeft op [adres 1] , maar niet, voor zover na te gaan, op [adres 2] . Voor zover de vordering onder I. subsidiair (en alle andere vorderingen) betrekking heeft (hebben) op het bepaalde onder 9. en 11. in de akte uit 1981 zal de rechtbank de vordering(en) afwijzen.
4.21.
Gelet op de te nemen beslissingen, zoals in het voorgaande aangekondigd, zal de rechtbank niet beslissen op de vorderingen onder I. meer tot en met uiterst subsidiair. Al hetgeen partijen dienaangaande hebben gesteld kan onbesproken blijven.
De overige vorderingen van [eisers in conventie, verweerders in reconventie]
4.22.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] vorderen betaling van € 925,- aan buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft de vordering gemotiveerd betwist.
De rechtbank zal de vordering afwijzen nu [eisers in conventie, verweerders in reconventie] onvoldoende hebben onderbouwd dat de werkzaamheden waarop zij hun vordering baseren daadwerkelijk zijn verricht en dat de daaraan verbonden kosten daadwerkelijk voor hun rekening zijn gekomen.
Ten slotte
4.23.
Partijen hebben geen feiten gesteld die, wanneer bewezen, de rechtbank tot andere dan te nemen beslissingen zouden kunnen leiden. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
4.24.
De rechtbank zal [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Van Beusekom begroot op:
  • explootkosten € 106,01
  • griffierecht € 952,00
  • salaris advocaat
totaal € 2.852,01
4.25.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden (vergelijk
HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3.).
In reconventie
4.26.
De vorderingen van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] zien allereerst op de wijze waarop [eisers in conventie, verweerders in reconventie] gebruik maken van het atelier, dit in relatie tot het ter plaatse geldende bestemmingsplan. In verband met deze kwestie staan met voldoende waarborgen omklede rechtsgangen van administratiefrechtelijke aard open (of hebben deze opengestaan). De rechtbank zal [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] daarom niet-ontvankelijk verklaren in deze vorderingen.
4.27.
De vordering om te verklaren voor recht dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] geen overlast mag veroorzaken aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] c.q. de klanten van de
bed and breakfastis, mede gelet op de ontbrekende toelichting, te onbepaald en zal worden afgewezen.
4.28.
De rechtbank zal [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] als in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Van Beusekom begroot op € 598,00 (2 punten
x liquidatietarief II :2, gelet op de zeer beperkte omvang van het debat).
4.29.
In verband met de nakosten verwijst de rechtbank naar rov. 4.25.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
beveelt [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] om tezamen met [eisers in conventie, verweerders in reconventie] ten behoeve van [adres 4] als heersend erf en ten laste van [adres 2] als dienend erf mee te werken aan het opnieuw vestigen op de door de wet voorgeschreven wijze (notariële vestigingsakte en inschrijving in de openbare registers) van de volgende erfdienstbaarheid:
‘Ten behoeve van de bij deze verkochte gedeelten van gemelde kadastrale percelen [kadasternummer 2] en [kadasternummer 1] , als heersende erven en ten laste van het aan de verkopers in eigendom verblijven resterend gedeelte van bovengemeld kadastrale perceel [kadasternummer 1] , als lijdend erf, wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid van uitweg om via het lijdend erf te komen van- en te gaan naar het heersend erf en de openbare weg, zulks met alle daartoe geëigende middelen van vervoer. Deze erfdienstbaarheid houdt tevens in de bevoegdheid van de koper om op zijn kosten, deze weg te verbeteren daaronder begrepen het uitdiepen, teneinde de tot het heersend erf behorende kelders te kunnen bereiken. Van deze erfdienstbaarheid dient door de koper op de voor verkopers minst bezwarende wijze gebruik te worden gemaakt. De betreffende in- en uitrit mag in dit verband niet worden gebruikt als afstelplaats of parkeerplaats voor voertuigen.’,
waarbij de - door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] aan te wijzen - bij de vestiging van de erfdienstbaarheid te betrekken notaris zo nodig de kadastrale aanduidingen van heersend erf en dienend erf in overleg met partijen dient te actualiseren en waarbij de kosten van de vestiging voor rekening komen van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ;
5.2.
beveelt [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] om tezamen met [eisers in conventie, verweerders in reconventie] in verband met [adres 3] + [adres 4] en [adres 2] , beide erven als heersend en als dienend erf, mee te werken aan het opnieuw vestigen op de door de wet voorgeschreven wijze (notariële vestigingsakte en inschrijving in de openbare registers) van de volgende erfdienstbaarheid:
‘ Ten behoeve en ten laste van de bij deze verkochte gedeelten van gemelde kadastrale percelen [kadasternummer 2] en [kadasternummer 1] en ten behoeve en ten laste van de aan verkopers verblijvende resterende gedeelten van evengemelde kadastrale percelen als respectievelijk wederkerig heersende en lijdende erven worden voorts bij deze gevestigd al zodanige erfdienstbaarheden als zijn vereist ter bestendiging van de toestand waarin deze perceelsgedeelten zich thans ten opzichte van elkaar bevinden welke in strijd mochten zijn met het burenrecht en speciaal wat betreft de afvoer van hemelwater, gootwater, faecaliën, door goten, rioleringen of anderszins, het hebben van licht en uitzicht, inbalking en inankering.’,waarbij de - door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] aan te wijzen - bij de vestiging van de erfdienstbaarheid te betrekken notaris zo nodig de kadastrale aanduidingen van heersend erf en dienend erf in overleg met partijen dient te actualiseren en waarbij de kosten van de vestiging worden gedeeld door partijen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] tot betaling van een niet voor matiging vatbare dwangsom van
€ 250,00 per dag (of deel daarvan), tot het maximum van € 25.000,00 is bereikt, voor iedere dag (of deel daarvan) dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] niet binnen veertien dagen nadat zij daarvoor door
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] schriftelijk is uitgenodigd de onder 5.1. bedoelde medewerking verleent;
5.4.
bepaalt dat de onder 5.1. bedoelde erfdienstbaarheid [eisers in conventie, verweerders in reconventie] en iedere opvolgende rechthebbende op het heersend erf - en dus
niet: de eventuele gasten/klanten van het atelier van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] - het recht geeft op:
(a) het gebruik van een uitweg over [adres 2] vanuit de atelierdeur in [adres 4] naar de openbare weg [straatnaam] conform het bepaalde in de rov. 4.15. en 4.16. van dit vonnis, en
(b) het gebruik als overpad van [adres 2] vanuit de atelierdeur door te voet gebruik te
maken van de onder (a) bedoelde uitweg;
5.5.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] om de feitelijke situatie op [adres 2] binnen veertien dagen na de ondertekening van de onder 5.1. bedoelde vestigingsakte in overeenstemming te brengen met het bepaalde in dit vonnis, het bepaalde in rov. 4.16. daaronder begrepen, zodat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] onbelemmerd gebruik kunnen maken van de onder 5.4. bedoelde uitweg en het aldaar bedoelde overpad;
5.6.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] tot betaling van een niet voor matiging vatbare dwangsom van
€ 250,00 per dag (of deel daarvan), tot het maximum van € 25.000,00 is bereikt, voor iedere dag (of deel daarvan) dat niet of niet volledig gevolg geeft aan de veroordeling onder 5.5.;
5.7.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] begroot op € 2.852,01, onder bepaling dat indien deze kosten niet binnen tien dagen zijn voldaan, hierover de wettelijke rente verschuldigd is met ingang van de elfde dag na het wijzen van dit vonnis;
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.10.
verklaart [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] niet-ontvankelijk in het door haar gevorderde met betrekking tot het gebruik van [adres 4] door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] (zie rov. 3.4., eerste en tweede gedachtestreepje);
5.11.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Van Beusekom begroot op € 598,00;
5.12.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.13.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken op
8 november 2023.