Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 juli 2021,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 20 tot en met 24,
- de brief van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] van 20 september 2021 met productie 9,
- het proces-verbaal van plaatsopneming en aansluitende mondelinge behandeling van
- de akte van 20 oktober 2021 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ,
- de antwoordakte van 17 november 2021 van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] met producties 25 en 26,
- het formulier B8 (inzending stukken) van 15 augustus 2022 van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] met producties 25 tot en met 30,
- de aantekeningen ten behoeve van de zitting van 25 augustus 2022 van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , waaraan gehecht een splitsingstekening,
- de spreeknotities ten behoeve van de zitting van 25 augustus 2022 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , waaraan gehecht bijlage 1 met 4 (foto’s),
- het proces-verbaal van voortgezette mondelinge behandeling van 25 augustus 2022,
- de akte met producties 34 tot en met 42 van 26 oktober 2022 van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ,
- de akte van 3 november 2022 met productie 25 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ,
- de akte van 14 december 2022 met producties 43 tot en met 50 van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ,
- de akte van 18 januari 2023 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] .
2.De feiten
[naam 1] heeft de onroerende zaak op enig moment ingrijpend verbouwd, om deze geschikt te maken voor gebruik als horecaonderneming. De eigendom van [adres 1] is daarna overgegaan op [naam 2] (1993) en [naam 3] (2008). Na het faillissement van [naam 2] heeft de zeggenschap over [adres 1] enige tijd berust bij de curator in diens faillissement, die de onroerende zaak heeft verkocht en geleverd aan [naam 3] . In oktober 2011 is de onroerende zaak gesplitst in vijf appartementsrechten. In april 2015 is het appartementsrecht ‘appartementsindex 4’ (hierna: [adres 3] ) van [naam 3] overgegaan op [naam 4] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie] . Na de verdeling van de tussen beiden bestaande medegerechtigdheid is [eiser in conventie, verweerder in reconventie] sinds april 2019 (enig) rechthebbende van [adres 3] .
[adres 1] en [adres 2] zijn in de loop van de jaren enkele keren gewijzigd. Uitgaande, onder meer, van het ‘Resultaat van onderzoek naar perceelsvernummering’ van het Kadaster (prod. 1 dv) is dit als volgt gegaan:
- het volledige perceel had in 1981 de kadastrale aanduidingen ( [kadasternummer 1]
Percelen met een woonbestemming, waaronder [adres 1] en [adres 2] , zijn in het kader van ‘Mergelland-Oost’ qua ligging, omvang en inrichting ongewijzigd gebleven. Zij hebben wel nieuwe kadastrale aanduidingen gekregen (zie eerder rov. 2.4.).
In de lijst van rechthebbenden zijn niet opgenomen de in rov. 2.5. onder 8. en 10. genoemde erfdienstbaarheden. Hiertegen is door de toenmalige eigenaren van de percelen [adres 1] en [adres 2] (en eventuele andere belanghebbenden, zoals de curator in het faillissement van [naam 2] , zie rov. 2.2.) geen bezwaar gemaakt. Ook in de akte van toedeling zijn de genoemde erfdienstbaarheden niet opgenomen.
In de lijst van rechthebbenden en in de akte van toedeling betreffende ‘Mergelland-Oost’ is wel opgenomen een erfdienstbaarheid van uitweg die betrekking heeft op [adres 1] als heersend erf en (in elk geval) perceel [adres 4] als dienend erf. De tekst luidt als volgt:
‘De erfdienstbaarheid van weg om te komen van en te gaan naar de openbare weg over de daarvoor in het terrein aanwezige overgang, inrit, duiker, brug of pad ten behoeve van kavel [kavelnummer 1] en ten laste van [kavelnummer 2] ’.
) en ik hebben is dat het betreffende recht van de weg niet in de ter inzage gelegde lijst rechthebbenden opgenomen was. Waarom dit is gebeurd is niet meer na te gaan (misschien als gevolg van de complexe situatie met de appartementen, waarvoor ook rechten bestaan), maar juist vanwege dit soort mogelijke omissies wordt dit ter inzage gelegd. De toenmalige eigenaren van beide panden hebben dit niet via een bezwaar laten herstellen. Bij het sluiten van de lijst rechthebbenden was de erfdienstbaarheid dus feitelijk al verdwenen, wat gezien de situatie ter plaatse nooit had mogen gebeuren.
In de splitsingsakte betreffende [adres 1] uit 2011 (prod. 8 dv), de notariële akte betreffende de levering door [naam 3] aan [naam 4] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie] (prod. 9 dv) en de verdelingsakte tussen [naam 4] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie] (prod. 10 dv) wordt niet verwezen naar deze erfdienstbaarheid, maar enkel naar de wél in de akte van toedeling opgenomen erfdienstbaarheid (zie rov. 2.6.).
[adres 3] bestaat uit een magazijn/werkplaats met bijbehorende ruimten en een, nog een verdieping lager gelegen, kelderruimte (in de splitsingsakte aangeduid als de kelder). [adres 3] is rechtstreeks toegankelijk via een poort (met rolluik) en een deur in de zijgevel van de onroerende zaak, beide op begane grond-niveau. De poort, die 3.10 meter breed is, en de deur bieden toegang tot de (ter plaatse, vergeleken met het niveau bij de eerder genoemde voordeur, enkele meters lager gelegen) openbare weg [straatnaam] , maar uitsluitend door te gaan/rijden over [adres 2] . De poort bevindt zich uiterst links in de zijgevel van [adres 3] (bezien vanaf de openbare weg) en de deur meer naar rechts. Tussen de poort en de deur bevindt zich een, met lage muurtjes gedeeltelijk ommuurde, gemetselde trap, die via een deur toegang geeft tot de kelder van [adres 3] . De trap c.a. maakt deel uit van [adres 3] . [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gebruikt [adres 3] als opslagplaats en werkplaats (vooral in relatie tot motorvoertuigen, waaronder een camper en enkele oldtimers).
2.12. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] exploiteert in [adres 2] een B&B. Ten behoeve van haar gasten heeft zij (op basis van een vergunningsvoorwaarde daartoe verplicht door de gemeente) enkele parkeerplaatsen aangelegd op het onbebouwde deel van [adres 2] , aan de linkerkant (bezien van de openbare weg) van de woning c.a. op haar perceel. Aan de linkerkant van de parkeerplaatsen heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] enkele paaltjes verbonden door een rood-witte ketting geplaatst. Daarnaast heeft zij de grond onder en rondom de parkeerplaatsen verhard door het aanbrengen van grind.
en ten gunste van het perceel van uw cliënt[toevoeging rechtbank: [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ]
, is geen sprake. Cliënte heeft door het Kadaster een erfdienstbaarhedenonderzoek laten verrichten en daaruit is naar voren gekomen dat er geen erfdienstbaarheden op (of ten laste van) het perceel van cliënte is gevestigd. (...) Feit is dat er op 8 september 2010 een ruilverkaveling heeft plaatsgevonden. (...) Door de ruilverkaveling zijn de percelen en/of kavels opnieuw ingedeeld. Er treedt alsdan een originele eigendomsverkrijging op, hetgeen titelzuiverende werking heeft. Dit heeft tot gevolg dat eventuele lopende verjaringstermijnen na inschrijving van de akte van herkaveling in de openbare registers, opnieuw beginnen te lopen. Ook alle bestaande beperkte (genots)rechten, zoals erfdienstbaarheden komen te vervallen. Reeds voltooide verjaringstermijnen vóór de ruilverkaveling komen eveneens te vervallen.
€ 50.000,00, met machtiging aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] om zo nodig ter effectuering van zijn rechten de hulp in te roepen van de sterke arm;
€ 223,44 per maand, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, en een bedrag van € 10.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, bij wijze van immateriële schadevergoeding, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag, met ingang van de dag der dagvaarding, dan wel vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
€ 100,- per dag of dagdeel dat hij dit niet doet door spullen of auto’s af te stallen op de oprit, of door zelf op de oprit werkzaam te zijn;
4.De beoordeling
In conventie en in reconventie
(a) dat deze erfdienstbaarheid sinds 1981 bestaat ten behoeve van [adres 1] en dat zij,
gevestigdin 1981 (zie rov. 2.5. onder 8.) en dat de vorderingen [eiser in conventie, verweerder in reconventie] betrekking hebben op (onder meer) deze erfdienstbaarheid, ook al wordt in die vorderingen verwezen naar de leveringsakte tussen [naam 6] / [naam 7] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] van 22 augustus 2018 (waarin melding wordt gemaakt van het bestaan van, onder meer, deze erfdienstbaarheid; zie rov. 2.9.).
De rechtbank zal de desbetreffende vorderingen in deze zin verbeterd lezen.
[kadasternummer 2]en [kadasternummer 1] . Uit de leveringsakte uit 1981 en de omschrijving van de erfdienstbaarheid daarin (zie rov. 2.5.) kan daarentegen volgen dat aan [naam 1] zijn geleverd de percelen
[kadasternummer 2]en [kadasternummer 1] , terwijl [familienaam] eigenaar is gebleven van [adres 2] , zijnde [kadasternummer 1] .
Uit de door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] overgelegde kadastrale tekening (uit 1982, prod. 1 cva) blijkt vervolgens onomstotelijk dat perceel [kadasternummer 2] deel is blijven uitmaken van [adres 2] (de ‘voortuin’). Hiervan uitgaande is de inhoud van het eerder genoemde ‘Resultaat van onderzoek’ juist en bevat de leveringsakte uit 1981 waar het betreft de bij de erfdienstbaarheid van uitweg als heersend erf betrokken percelen een fout.
De rechtbank gaat verder voorbij aan deze kwestie. Tussen partijen staat vast dat [adres 1] is ontstaan uit perceel [kadasternummer 1] . Die opvatting is ook in overeenstemming met de in het geding gebrachte stukken. Dat perceel [kadasternummer 2] relevant is in verband met de beslechting van het onderhavige geschil is gesteld noch gebleken. Tussen partijen staat verder vast wat in deze zaak in het kader van de in 1981 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg als
heersenderf moe(s)t worden beschouwd, namelijk [adres 3] (zie rov. 4.1.), en wat als dienend erf moe(s)t worden beschouwd (zie rov. 2.9.).
8 september 2010 is vervallen (de zogenaamde titelzuiverende werking). De verwijzing naar deze erfdienstbaarheid in leveringsaktes van latere datum (zie rov. 2.9.) brengt hierin geen verandering. Ook zijn beroep op de redelijkheid en billijkheid kan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in dit verband niet baten.
Gelet op het voorgaande kan van toewijzing van het onder I. primair gevorderde geen sprake zijn. Deze (deel)vordering zal worden afgewezen.
De latere uitlatingen van [naam 8] (zie de desbetreffende producties bij de akte van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] van 29 oktober 2022) doen aan dit een en ander niet wezenlijk af. Deze uitlatingen bevatten correcties, verduidelijkingen en nuanceringen van/op de eerder door haar ingenomen standpunten, die vooral het gevolg lijken te zijn van de reacties van partijen op haar eerste uitlating van juli 2010 en die in de kern niet afdoen aan die - op dat moment geheel onbevangen gedane - uitlating.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft voor de geschetste gang van zaken ook geen andere (eventueel) aannemelijke verklaring kunnen geven. Gelet op de feitelijke situatie waren enkele poorten en deuren in de zijgevel van de onroerende zaak op [adres 1] (ook) ten tijde van de herinrichting alleen bruikbaar als het recht bestond om over [adres 2] te gaan/rijden. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft niet kunnen uitleggen op grond waarvan de herinrichtingscommissie kan hebben gemeend dat daarvoor niet langer behoefte bestond aan de daartoe in 1981 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg. Dat de herinrichtingscommissie de wél in de lijst van rechthebbenden en in de akte van toedeling opgenomen erfdienstbaarheid van uitweg (zie rov. 2.8.) heeft gezien als een passende vervanging voor de in 1981 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg is niet aannemelijk. De beide erfdienstbaarheden zien op geheel verschillende openingen (deur vs. poorten) op geheel verschillende plaatsen (eerste etage vs. begane grond, voorgevel vs. zijgevel) in de onroerende zaak op [adres 1] .
Hiervan uitgaande bestaat grond voor de correctie-achteraf waarvan sprake is in het eerder (rov. 4.6.) genoemde arrest van de Hoge Raad uit 2012, in die zin dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] nu, als gerechtigde tot [adres 3] , ten laste van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , als eigenaar van [adres 2] , op grond van de artikelen 6:212 jo. 6:103 BW aanspraak kan maken op het opnieuw vestigen van de erfdienstbaarheid van uitweg zoals gevestigd in 1981 en vervallen in 2010.
4.10. Het beroep op bevrijdende verjaring zoals door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gedaan (het in rov. 4.7. genoemde verweer onder (b)) wordt verworpen. Een schadevergoedingsvordering, zoals die op grond van ongerechtvaardigde verrijking, verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden (art. 3:310 lid 1 BW). Volgens vaste rechtspraak gaat het daarbij om daadwerkelijke bekendheid.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft gesteld dat de verjaringstermijn is gaan lopen in oktober 2011, zodat de rechtsvordering is verjaard in oktober 2016, of in elk geval in april 2015, zodat de rechtsvordering is verjaard in april 2020. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gaat er daarbij van uit dat [naam 3] bij nauwkeurige lezing van de splitsingsakte inzake [adres 1] in oktober 2011 had kunnen ontdekken dat de erfdienstbaarheid uit 1981 was vervallen, en dat hetzelfde geldt voor [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , bij nauwkeurige lezing van de leveringsakte uit april 2015.
Dat standpunt kan niet overtuigen, alleen al omdat het geen betrekking heeft op hetgeen [naam 3] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie] daadwerkelijk bekend was. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat uit de tussen partijen vaststaande gang van zaken sinds september 2010 volgt dat geen van de opvolgende eigenaren van [adres 1] / [adres 3] ( [naam 3] , [naam 4] / [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ) zich heeft gerealiseerd dat de herinrichting consequenties kon hebben gehad voor de erfdienstbaarheid van uitweg over [adres 2] , laat staan dat zij hebben geweten dat die erfdienstbaarheid ten gevolge van de herinrichting was vervallen. Pas in mei 2020 (zie rov. 2.14.) is [eiser in conventie, verweerder in reconventie] op de hoogte geraakt van de inmiddels bij [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ontstane opvatting over de gevolgen van de herinrichting.
4.11. Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vordering onder I. subsidiair en de vordering onder II.a. zal toewijzen, in die zin dat zij - zoals zij deze vorderingen begrijpt - [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] zal veroordelen om mee te werken aan het opnieuw vestigen van een erfdienstbaarheid van uitweg, met [adres 3] als heersend erf en [adres 2] als heersend erf, en verder conform de inhoud van de akte uit 1981 (rov. 2.5. onder 8.). De kosten van de vestiging dienen, gegeven de grondslag van de veroordeling (schadevergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking) te worden gedragen door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] . De rechtbank zal aan deze veroordeling een dwangsomveroordeling verbinden, conform het bepaalde in het dictum.
‘omvang’van de opnieuw te vestigen erfdienstbaarheid van uitweg. Volgens de vordering in de dagvaarding dient de rechtbank vast te stellen dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] recht heeft op een uitweg over [adres 2] die 12,8 meter breed is, gemeten vanaf de perceelgrens tussen [adres 5] en [adres 2] (welke grens is gelegen aan de, vanaf de openbare weg gezien, linkerzijde van het dienend erf, zie rov. 2.10.).
Op een later moment heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gesteld dat de erfdienstbaarheid in elk geval aldus moet worden uitgelegd dat zij recht geeft op een oprit ter breedte van 5 meter naar de poort aan de linkerzijde van [adres 3] en dat zij hem ook het recht geeft om te voet naar de openbare weg [straatnaam] te gaan via de bij [adres 3] behorende deuren in de zijgevel van de onroerende zaak, zowel de deur op de begane grond als de deur naar de kelder.
‘nieuwe in- en uitrit’mogelijk te maken.
De juistheid van deze uitleg vindt bevestiging in de feitelijke situatie in 1981, toen [adres 1] qua eigendom in één hand was en nog niet was opgesplitst in appartementen. Uit de door partijen overgelegde foto’s en tekeningen volgt dat in de zijgevel van de onroerende zaak op [adres 1] toen twee poorten aanwezig waren (uiterst links, bezien vanaf de openbare weg, nu horend bij [adres 3] , en uiterst rechts, nu horend bij het appartement [adres 6] van [naam 9] c.s., eisers in een vergelijkbare procedure tegen [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] met nummer C/03/307088 / HA ZA 22-296). De rechtbank gaat ervan uit dat het de bedoeling van de betrokken partijen is geweest dat het recht van uitweg kon worden uitgeoefend vanuit beide poorten (waarvan, in dit geding, alleen de poort aan de linkerzijde relevant is).
‘in dit verband niet (mag) worden gebruikt als afstelplaats of parkeerplaats voor voertuigen’. Deze beperkingen wijzen niet in de richting van het primaire standpunt van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , dat erop neerkomt dat hij het recht heeft om uit te wegen over, bij benadering, de volle breedte van het dienend erf zoals aangeduid in rov. 2.11. Die uitleg wordt dan ook niet gevolgd door de rechtbank.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] mag via [adres 2] naar de poort in [adres 3] gaan
‘met alle daartoe geëigende middelen van vervoer’. De rechtbank heeft tijdens de plaatsopneming in september 2021 vastgesteld dat de poort 3,10 meter breed is. Gelet daarop kunnen als geëigende middelen van vervoer worden gezien, met name: fietsen, brommers, scooters en motoren en personenauto’s, en daarnaast niet al te brede vrachtauto’s, landbouwvoertuigen, campers en dergelijke. Uiteraard mag, nu dat veel minder belastend is, de uitweg vanuit de poort ook als overpad - en dus te voet - worden gebruikt.
Hiervan uitgaande ziet de rechtbank aanleiding om, waar het betreft de omvang van de uitweg vanuit de poort in [adres 3] , aan te sluiten bij hetgeen partijen ten tijde van de plaatsopneming onderling hebben afgesproken, dit mede naar aanleiding van voorlopige oordelen van de rechtbank (zie het proces-verbaal sub 3), aldus dat:
(a) de breedte van de uitweg aan het trottoir, grenzend aan de openbare weg [straatnaam] ,
(c) zowel de linker zijkant als de rechter zijkant van de uitweg worden gevormd door
[naam 2] heeft in zijn schriftelijke verklaring (prod. 15 dv) weergegeven wat zich achter deze deur bevindt (meterkast, trappenhuis naar de eerste etage). Die beschrijving stemt overeen met hetgeen de rechtbank heeft waargenomen tijdens de gerechtelijke plaatsopneming op 29 september 2021. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de situatie die is ontstaan bij het aanbrengen van de deur in 1987 tot op heden ongewijzigd is gebleven.
De rechtbank zal [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] niet volgen in haar standpunt en overweegt daartoe als volgt.
In het voorgaande is gebleken dat: (a) uit de omstandigheid dat in de akte het enkelvoud
‘uitweg’wordt gebruikt niet volgt dat slechts sprake is van één uitweg, vanuit één poort naar de openbare weg, (b) de erfdienstbaarheid is gevestigd op een moment dat de uitweg/uitwegen nog niet (definitief) bestond/bestonden en (c) bij de vestiging ook anderszins rekening is gehouden met eventuele latere wijzigingen in de feitelijke situatie ter plaatse.
Anderzijds staat voldoende vast dat de bedoelde deur sinds 1987 steeds door de opvolgende eigenaren van [adres 1] / [adres 3] ( [naam 3] , [naam 4] / [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ) is gebruikt om van daaruit via [adres 2] naar de openbare weg te gaan (en omgekeerd), zonder dat daartegen door een uit de opvolgende eigenaren van [adres 2] ( [familienaam] , [naam 5] , [naam 6] / [naam 7] , [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ) bezwaar is gemaakt - totdat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , zoals eerder vermeld, in 2020 van standpunt is veranderd.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft, onweersproken, gesteld dat de deur in de zijgevel is gebruikt als extra toegang naar de horecagelegenheid die destijds in de onroerende zaak op [adres 1] was gevestigd, juist ook door de gasten. De rechtbank leidt hieruit af dat de deur destijds veelvuldig is gebruikt en niet alleen door de eigenaar van [adres 1] , zodat dat gebruik de eigenaar van [adres 2] stellig is opgevallen. Als tegen dat gebruik bezwaar zou hebben bestaan, dan zou dat bezwaar zeker kenbaar zijn gemaakt. Dat is, als gezegd, niet gebeurd.
‘al die tijd (…) de erfdienstbaarheden door beide partijen zijn gehandhaafd zoals opgenomen in het kadaster, zowel door mij als [familienaam] ’(prod. 15 dv.) en die bij zijn beschrijving van dit
‘handhaven’zowel de poort links en de poort rechts als de toegangsdeur in het midden betrekt. [naam 5] (eigenaar van [adres 2] van 1993 tot in 2001) heeft verklaard dat hij
‘op grond van de bestaande erfdienstbaarheid (…) de eigenaar van het pand [adres 1] vrije toegang tot zijn pand en de kelders moest verlenen’(prod. 14 dv.). Ook hij maakt geen onderscheid tussen de toegang tot [adres 1] door een van de poorten en de toegang via de deur. Minder duidelijk is de verklaring van [naam 3] (eigenaar van [adres 1] van 2008 tot in 2015) die in haar verklaring over het gebruik van de erfdienstbaarheid enkel
‘de oprit’bespreekt (prod. 16 dv.). Uit haar verklaring kan in elk geval niet worden afgeleid dat de deur volgens haar
nietmocht worden gebruikt op grond van de erfdienstbaarheid.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft niets gesteld dat afdoet aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen en heeft ook niet deugdelijk onderbouwd gesteld waarom alle genoemde eigenaren er
niette goeder trouw van uit mochten gaan dat ook de deur viel binnen het bereik van de erfdienstbaarheid.
Uit dit een en ander volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het gebruik van de deur valt binnen het bereik van artikel 5:73 lid 1-slot BW, waarin wordt bepaald:
‘Is een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze uitgeoefend, dan is in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend’, anders gezegd: (ook) de deur in de zijgevel van (op dit moment) [adres 3] mag door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] (en zijn rechtsopvolgers) worden gebruikt om naar de openbare weg te gaan (en omgekeerd).
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen in het dictum.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] dient ook waar het de deuren betreft de erfdienstbaarheid op de minst bezwarende wijze te gebruiken. De rechtbank is van oordeel dat dit, gelet op de situatie te plaatse, betekent dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , als hij vanuit de genoemde deuren via [adres 2] naar de openbare weg wil gaan, in eerste instantie zo dicht mogelijk bij de gevel van [adres 3] dient te blijven, om vervolgens via de uitweg ten behoeve van de poort in [adres 3] naar de openbare weg te gaan (en omgekeerd).
Dit betekent dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] de houten schuttingdelen voor de meest rechtse deur in [adres 3] en rondom de lage muurtjes met gemetselde trap naar de kelderdeur zal moeten verwijderen. Het is [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] toegestaan om op haar erf, conform haar eigen voorkeur, één of meer schuttingen te plaatsen. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] zal er daarbij op moeten toezien dat zij de rechten van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in verband met de uitweg van en naar de beide genoemde deuren in [adres 3] respecteert. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat zij voor [eiser in conventie, verweerder in reconventie] een looppad dat steeds ten minste 1,0 meter breed is zal moeten vrijlaten.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen in het dictum.
De ‘andere’ erfdienstbaarheden
‘ter bestendiging van de toestand waarin deze perceelsgedeelten zich thans ten opzichte van elkaar bevinden welke in strijd mochten zijn met het burenrecht en speciaal wat betreft de afvoer van hemelwater, gootwater, faecaliën, door goten, rioleringen of anderszins, het hebben van licht en uitzicht, inbalking en inankering’.
Deze erfdienstbaarheid had betrekking op [adres 1] en [adres 2] . De erfdienstbaarheid is niet opgenomen in de lijst van rechthebbenden en het plan van toedeling in het kader van ‘Mergelland-Oost’; iets anders is gesteld noch gebleken.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft belang, kan althans belang hebben, bij het bestaan van de erfdienstbaarheid. Dat geldt overigens ook voor [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] (in dit geval zijn [adres 3] en [adres 2] ten opzichte van elkaar zowel heersend als dienend erf).
Hetgeen werd overwogen in verband met de aanspraak op het opnieuw vestiging van de erfdienstbaarheid van uitweg is m.m. van toepassing op de onmiddellijk hiervoor genoemde erfdienstbaarheid
‘ter bestendiging van de toestand’onder 10. in de akte van 12 februari 1981 (zie rov. 2.5.). De rechtbank verbindt hieraan het oordeel dat ook deze erfdienstbaarheid opnieuw moet worden gevestigd. Naar aanleiding van de onderhavige zaak dient dat te gebeuren ten behoeve van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] als rechthebbende op [adres 3] . De kosten van de vestiging dienen te worden gedragen door beide partijen, ieder voor de helft.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen in het dictum.
Datzelfde geldt voor de erfdienstbaarheid die in de akte uit 1981 is opgenomen onder 11. Daar komt bij dat deze erfdienstbaarheid betrekking heeft op [adres 1] , maar niet, voor zover na te gaan, op [adres 2] . Voor zover de vordering onder I. subsidiair (en alle andere vorderingen) betrekking heeft (hebben) op het bepaalde onder 9. en 11. in de akte uit 1981 zal de rechtbank de vordering(en) afwijzen.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] . Daarnaast vordert [eiser in conventie, verweerder in reconventie] € 1.632,93 wegens verminderd (woon)genot in verband met [adres 3] vanaf 15 mei 2020 tot datum dagvaarding, dit bedrag te vermeerderen totdat er vonnis is gewezen. Het betreft gemeentelijke belasting, waterschapsbelasting en onroerende zaakbelasting van € 312,93 en bijdrage VvE van € 1.320,00, aldus [eiser in conventie, verweerder in reconventie] . In totaal vordert [eiser in conventie, verweerder in reconventie] daarom aan materiele schade € 2.457,93, te vermeerderen met
€ 223,44 per maand totdat vonnis is gewezen.
Uit niets is gebleken dat sprake is (geweest) van gederfd (woon)genot, zoals [eiser in conventie, verweerder in reconventie] bloot heeft gesteld, zodat de rechtbank hieraan verder voorbijgaat. Bovendien kon en kan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] het appartement via de vooringang bereiken, zodat - zonder nadere onderbouwing, die [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet heeft gegeven - niet valt in te zien dat en waarom hij in het geheel geen gemeentelijke belasting, waterschapsbelasting, onroerende zaakbelasting en bijdrage VvE verschuldigd zou zijn. Verder heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet inhoudelijk gereageerd op het verweer van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] bestuurslid is van de Stichting Okkasie, van welke stichting [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de vervangende garageruimte zou hebben gehuurd, hetgeen wel van hem kon en mocht worden verwacht, te meer nu [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] terecht heeft aangevoerd dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] geen enkel bewijs van de daadwerkelijke
Gelet hierop zal de rechtbank dit onderdeel van de vordering onder II.c. afwijzen.
artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b BW. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft aanvullend gesteld door het verbod van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] zijn (dagelijkse) hobby niet meer te hebben kunnen uitoefenen, hetgeen zijn levensvreugde heeft verminderd, en dat de kwestie bij [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ook grote gevoelens van onbehagen en stress heeft teweeggebracht, zodat vergoeding van een bedrag van
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft de door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gestelde immateriële schade betwist.
De rechtbank zal ook deze vordering afwijzen, nu [eiser in conventie, verweerder in reconventie] onvoldoende heeft onderbouwd dat de werkzaamheden waarop hij zijn vordering baseert daadwerkelijk zijn verricht en dat de daaraan verbonden kosten daadwerkelijk voor zijn rekening zijn gekomen.
- explootkosten € 106,01
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat
HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3.).
4.32. De derde vordering van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ziet op de brievenbus die [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft aangebracht naast de poort in [adres 3] . Volgens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] geeft de eventueel opnieuw te vestigen erfdienstbaarheid [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet het recht om de postbezorging te laten plaatsvinden via de oprit over [adres 2] , des te minder omdat bij de voordeur de vereiste brievenbussen zijn aangebracht. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] vordert verwijdering van de brievenbus op straffe van een dwangsom.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in zijn verweer onvoldoende heeft toegelicht waarom de nieuw te vestigen erfdienstbaarheid ook ziet op het ontvangen van post via de oprit over [adres 2] en waarom niet kan worden volstaan met het gebruik van een brievenbus bij de oorspronkelijke voordeur in de onroerende zaak op [adres 1] . De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen. De rechtbank begrijpt de vordering als een vordering tot veroordeling van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , des te meer nu [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] aanvullend ook een dwangsomveroordeling vordert. De rechtbank zal de dwangsom en het maximum van te verbeuren dwangsommen vastleggen in het dictum.
4.33. De vorderingen vier, vijf en zes van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] zien op het gebruik dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zal maken van de opnieuw te vestigen erfdienstbaarheid van uitweg. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft onvoldoende onderbouwd waarom er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , ook al weet hij dat hem dat niet is toegestaan (hetgeen, naar de rechtbank aanneemt, inmiddels het geval is) de oprit naar de poort en de deuren naar [adres 3] voor iets anders zal gebruiken dan om toegang te krijgen tot zijn appartement. De rechtbank zal de vorderingen daarom afwijzen bij gebrek aan belang.
bed and breakfastis, mede gelet op de ontbrekende toelichting, te onbepaald en zal worden afgewezen.
De rechtbank gaat ervan uit dat deze vordering inmiddels kan worden beschouwd als te zijn ingetrokken, dit gelet op de tijdens de descente in september 2021 gemaakte afspraken, waarvan in augustus 2022 is gebleken dat die inmiddels zijn nagekomen.
Deze bepaling is alleen van toepassing op onrechtmatig te achten hinder. Dat daarvan sprake is, heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] niet deugdelijk onderbouwd. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
De rechtbank zal de vordering toewijzen op de grond die [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] daarvoor heeft aangevoerd. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft, in reactie daarop, nagelaten om deugdelijk te onderbouwen waarom zijn
nieuw-te-vestigen recht van overpad naar de deur op de begane grond van [adres 3] hem tevens het recht geeft om boven die deur - op en boven [adres 2] - een afdak aan te brengen.
De rechtbank begrijpt ook deze vordering als een vordering tot veroordeling van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , mede gelet op de aanvullende vordering om een dwangsomveroordeling uit te spreken. De rechtbank zal de dwangsom en het maximum van te verbeuren dwangsommen vastleggen in het dictum.
5.De beslissing
‘
Ten behoeve van de bij deze verkochte gedeelten van gemelde kadastrale percelen gemeente [kadasternummer 2] en [kadasternummer 1] , als heersende erven en ten laste van het aan de verkopers in eigendom verblijven resterend gedeelte van bovengemeld kadastrale perceel gemeente [kadasternummer 1] , als lijdend erf, wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid van uitweg om via het lijdend erf te komen van- en te gaan naar het heersend erf en de openbare weg, zulks met alle daartoe geëigende middelen van vervoer. Deze erfdienstbaarheid houdt tevens in de bevoegdheid van de koper om op zijn kosten, deze weg te verbeteren daaronder begrepen het uitdiepen, teneinde de tot het heersend erf behorende kelders te kunnen bereiken. Van deze erfdienstbaarheid dient door de koper op de voor verkopers minst bezwarende wijze gebruik te worden gemaakt. De betreffende in- en uitrit mag in dit verband niet worden gebruikt als afstelplaats of parkeerplaats voor voertuigen.’,
(c) zowel de linker zijkant als de rechter zijkant van de uitweg worden gevormd door
‘Ten behoeve en ten laste van de bij deze verkochte gedeelten van gemelde kadastrale percelen gemeente [kadasternummer 2] en [kadasternummer 1] en ten behoeve en ten laste van de aan verkopers verblijvende resterende gedeelten van evengemelde kadastrale percelen als respectievelijk wederkerig heersende en lijdende erven worden voorts bij deze gevestigd al zodanige erfdienstbaarheden als zijn vereist ter bestendiging van de toestand waarin deze perceelsgedeelten zich thans ten opzichte van elkaar bevinden welke in strijd mochten zijn met het burenrecht en speciaal wat betreft de afvoer van hemelwater, gootwater, faecaliën, door goten, rioleringen of anderszins, het hebben van licht en uitzicht, inbalking en inankering.’,waarbij de - door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] aan te wijzen - bij de vestiging van de erfdienstbaarheid te betrekken notaris zo nodig de kadastrale aanduidingen van heersend erf en dienend erf in overleg met partijen dient te actualiseren en waarbij de kosten van de vestiging worden gedeeld door partijen;
€ 250,00 per dag (of deel daarvan), tot het maximum van € 25.000,00 is bereikt, voor iedere dag (of deel daarvan) dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] niet binnen veertien dagen nadat zij daarvoor door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] schriftelijk is uitgenodigd de onder 5.1. bedoelde medewerking verleent;
(a) het gebruik van een uitweg over [adres 2] vanuit de poort in [adres 3] naar de
(b) het gebruik als overpad van [adres 2] vanuit de deur op de begane grond en de
€ 250,00 per dag (of deel daarvan), tot het maximum van € 25.000,00 is bereikt, voor iedere dag (of deel daarvan) dat niet of niet volledig gevolg geeft aan de veroordeling onder 5.5.;
8 november 2023.