ECLI:NL:RBLIM:2023:6642

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
C/03/290411 / HA ZA 21-180
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van uitweg en ongerechtvaardigde verrijking in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 november 2023 uitspraak gedaan over een geschil tussen twee partijen met betrekking tot een erfdienstbaarheid van uitweg. De eiser, die eigenaar is van een appartementsrecht, vorderde dat de gedaagde, eigenaar van het dienend erf, zou meewerken aan het opnieuw vestigen van de erfdienstbaarheid van uitweg. De rechtbank oordeelde dat de erfdienstbaarheid teniet was gegaan door de titelzuiverende werking van een herinrichting, maar dat de vordering van de eiser op basis van ongerechtvaardigde verrijking toewijsbaar was. De rechtbank verwierp het verjaringsverweer van de gedaagde en oordeelde dat de splitsing van het heersend erf in appartementen geen probleem vormde voor de erfdienstbaarheid. De rechtbank legde uit dat de erfdienstbaarheid ook betrekking heeft op het verkeer te voet vanuit en naar een deur naast de poort in de zijgevel van het pand op het heersend erf. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld om mee te werken aan het opnieuw vestigen van de erfdienstbaarheid en heeft de kosten van de vestiging voor rekening van de gedaagde gesteld. Daarnaast zijn er diverse vorderingen in reconventie behandeld, waarbij de rechtbank de gedaagde niet-ontvankelijk verklaarde in enkele vorderingen en andere vorderingen afwees.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rolnummer: C/03/290411 / HA ZA 21-180
Vonnis van 8 november 2023
in de zaak van
[eiser in conventie, verweerder in reconventie],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat mr. J.A. [naam 3] ,
tegen
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
advocaat mr. M.E. Cuppen.
Partijen zullen hierna [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 juli 2021,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 20 tot en met 24,
  • de brief van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] van 20 september 2021 met productie 9,
  • het proces-verbaal van plaatsopneming en aansluitende mondelinge behandeling van
  • de akte van 20 oktober 2021 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ,
  • de antwoordakte van 17 november 2021 van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] met producties 25 en 26,
  • het formulier B8 (inzending stukken) van 15 augustus 2022 van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] met producties 25 tot en met 30,
  • de aantekeningen ten behoeve van de zitting van 25 augustus 2022 van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , waaraan gehecht een splitsingstekening,
  • de spreeknotities ten behoeve van de zitting van 25 augustus 2022 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , waaraan gehecht bijlage 1 met 4 (foto’s),
  • het proces-verbaal van voortgezette mondelinge behandeling van 25 augustus 2022,
  • de akte met producties 34 tot en met 42 van 26 oktober 2022 van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ,
  • de akte van 3 november 2022 met productie 25 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ,
  • de akte van 14 december 2022 met producties 43 tot en met 50 van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ,
  • de akte van 18 januari 2023 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tot in 1981 zijn elkaar opvolgende generaties van de [familienaam] (hierna in enkelvoud: [familienaam] ) eigenaar geweest van het volledige perceel dat thans de percelen [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats 2] , omvat.
2.2.
In 1981 is een deel van het volledige perceel afgepaald en aan de hand daarvan is het perceel gesplitst in de percelen [adres 1] (hierna: [adres 1] ) en [adres 2] (hierna: [adres 2] ). [adres 1] is in 1981, met de zich daarop bevindende onroerende zaak (hierna: de onroerende zaak), door eigenaar [familienaam] verkocht en geleverd aan [naam 1]
[naam 1] heeft de onroerende zaak op enig moment ingrijpend verbouwd, om deze geschikt te maken voor gebruik als horecaonderneming. De eigendom van [adres 1] is daarna overgegaan op [naam 2] (1993) en [naam 3] (2008). Na het faillissement van [naam 2] heeft de zeggenschap over [adres 1] enige tijd berust bij de curator in diens faillissement, die de onroerende zaak heeft verkocht en geleverd aan [naam 3] . In oktober 2011 is de onroerende zaak gesplitst in vijf appartementsrechten. In april 2015 is het appartementsrecht ‘appartementsindex 4’ (hierna: [adres 3] ) van [naam 3] overgegaan op [naam 4] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie] . Na de verdeling van de tussen beiden bestaande medegerechtigdheid is [eiser in conventie, verweerder in reconventie] sinds april 2019 (enig) rechthebbende van [adres 3] .
2.3.
[familienaam] is in 1981 eigenaar gebleven van [adres 2] . Die eigendom is daarna overgegaan op [naam 5] (1993) en [naam 6] en [naam 7] (2001). Sinds 22 augustus 2018 is [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] eigenaar van [adres 2] met de zich daarop bevindende onroerende zaken.
2.4.
De kadastrale aanduidingen van het volledige perceel (tot in 1981) en van
[adres 1] en [adres 2] zijn in de loop van de jaren enkele keren gewijzigd. Uitgaande, onder meer, van het ‘Resultaat van onderzoek naar perceelsvernummering’ van het Kadaster (prod. 1 dv) is dit als volgt gegaan:
- het volledige perceel had in 1981 de kadastrale aanduidingen ( [kadasternummer 1]
en [kadasternummer 2] ;
- [adres 1] is ontstaan uit [kadasternummer 1] en had na de afpaling de aanduiding [kadasternummer 3] ; sinds de voltooiing van de herinrichting (zie hierna rov. 2.6.) is de aanduiding [kadasternummer 4] ;
- [adres 2] had in 1981, na de levering van [adres 1] aan [naam 1] , de aanduidingen [kadasternummer 1] . en [kadasternummer 2] ; dit is nadien gewijzigd in [kadasternummer 5] en [kadasternummer 6] (prod. 3 dv); sinds de voltooiing van de herinrichting is de kadastrale aanduiding van [adres 2] [kadasternummer 7] .
2.5.
In de notariële akte van 12 februari 1981 (prod. 2 dv) betreffende de levering van [adres 1] aan [naam 1] is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
‘(...).8. Ten behoeve van de bij deze verkochte gedeelten van gemelde kadastrale percelen gemeente [kadasternummer 2] en [kadasternummer 1] , als heersende erven en ten laste van het aan de verkopers in eigendom verblijven resterend gedeelte van bovengemeld kadastrale perceel gemeente [kadasternummer 1] , als lijdend erf, wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid van uitweg om via het lijdend erf te komen van- en te gaan naar het heersend erf en de openbare weg, zulks met alle daartoe geëigende middelen van vervoer. Deze erfdienstbaarheid houdt tevens in de bevoegdheid van de koper om op zijn kosten, deze weg te verbeteren daaronder begrepen het uitdiepen, teneinde de tot het heersend erf behorende kelders te kunnen bereiken. Van deze erfdienstbaarheid dient door de koper op de voor verkopers minst bezwarende wijze gebruik te worden gemaakt. De betreffende in- en uitrit mag in dit verband niet worden gebruikt als afstelplaats of parkeerplaats voor voertuigen.
Verkopers zijn verplicht om de muur, welke thans nog op het lijdend erf aanwezig is en welke een belemmering vormt voor de toegang tot het heersend erf, op hun kosten te verwijderen, teneinde het aanleggen van een nieuwe in- en uitrit voor de eigenaar van het heersend erf mogelijk te maken.
9. Het is koper toegestaan om, indien hem dit noodzakelijk voorkomt, op het lijdend erf, als hiervoor onder 8. aangeduid, een zinkput aan te brengen, te hebben, te houden en onderhoud (...).
Verkopers zijn verplicht bij eigendomsoverdracht of eigendomsovergang onder welke titel dan ook, de rechtsopvolger(s) van het in dit artikel 9 bepaalde in kennis te stellen en deze bepaling in de akte van eigendomsoverdracht bij wijze van kettingbeding te doen opnemen, zodat deze gedogingsplicht op de rechtsvolger(s) overgaat.
10. Ten behoeve en ten laste van de bij deze verkochte gedeelten van gemelde kadastrale percelen gemeente [kadasternummer 2] en [kadasternummer 1] en ten behoeve en ten laste van de aan verkopers verblijvende resterende gedeelten van evengemelde kadastrale percelen als respectievelijk wederkerig heersende en lijdende erven worden voorts bij deze gevestigd al zodanige erfdienstbaarheden als zijn vereist ter bestendiging van de toestand waarin deze perceelsgedeelten zich thans ten opzichte van elkaar bevinden welke in strijd mochten zijn met het burenrecht en speciaal wat betreft de afvoer van hemelwater, gootwater, faecaliën, door goten, rioleringen of anderszins, het hebben van licht en uitzicht, inbalking en inankering.
11. Ten behoeve van de kadastrale percelen gemeente [kadasternummer 8] en [kadasternummer 9] , als heersende erven en ten laste van het bij deze verkochte gedeelte van gemeld kadastrale perceel gemeente [kadasternummer 1] als lijdend erf, wordt bij deze tenslotte nog gevestigd de erfdienstbaarheid van voetpad om via het lijdend erf te komen van- en te gaan naar de heersende erven en de openbare straat, zulks ter bestendiging van de thans bestaande toestand.
(...)’
2.6.
In de periode van 1999 tot 2010 is op basis van de Landinrichtingswet het herinrichtingsproject ‘Mergelland-Oost’ uitgevoerd, waarbij ook [straatnaam] is heringericht. In dit verband is in september 1999 de lijst van rechthebbenden ter inzage gelegd. De lijst is door deze rechtbank gesloten in april 2002. Als peildatum voor het plan van toedeling is gehanteerd 1 december 2006. De akte van toedeling is ingeschreven in de openbare registers op 8 september 2010.
Percelen met een woonbestemming, waaronder [adres 1] en [adres 2] , zijn in het kader van ‘Mergelland-Oost’ qua ligging, omvang en inrichting ongewijzigd gebleven. Zij hebben wel nieuwe kadastrale aanduidingen gekregen (zie eerder rov. 2.4.).
In de lijst van rechthebbenden zijn niet opgenomen de in rov. 2.5. onder 8. en 10. genoemde erfdienstbaarheden. Hiertegen is door de toenmalige eigenaren van de percelen [adres 1] en [adres 2] (en eventuele andere belanghebbenden, zoals de curator in het faillissement van [naam 2] , zie rov. 2.2.) geen bezwaar gemaakt. Ook in de akte van toedeling zijn de genoemde erfdienstbaarheden niet opgenomen.
In de lijst van rechthebbenden en in de akte van toedeling betreffende ‘Mergelland-Oost’ is wel opgenomen een erfdienstbaarheid van uitweg die betrekking heeft op [adres 1] als heersend erf en (in elk geval) perceel [adres 4] als dienend erf. De tekst luidt als volgt:
‘De erfdienstbaarheid van weg om te komen van en te gaan naar de openbare weg over de daarvoor in het terrein aanwezige overgang, inrit, duiker, brug of pad ten behoeve van kavel [kavelnummer 1] en ten laste van [kavelnummer 2] ’.
In de akte van toedeling wordt nog vermeld dat met ‘ [kavelnummer 1] ’ wordt gedoeld op perceel [kadasternummer 4] [zijnde [adres 1] , rechtbank] en met ‘ [kavelnummer 2] ’ op perceel [kadasternummer 10] [zijnde perceel [adres 4] ].
2.7.
Bij e-mailbericht van 2 juli 2020 (prod. 13 dv) heeft ing. [naam 8] (werkzaam als programma-projectmanager-projectleider bij het Cluster Plattelandsontwikkeling van de provincie Limburg en destijds als ambtelijk secretaris verbonden aan de herinrichtingscommissie ‘Mergelland-Oost’) aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , voor zover van belang, het volgende laten weten:
‘(...) Belangrijk voor u is nu hoe het kan gebeuren dat de erfdienstbaarheid om uw garage/werkplaats te bereiken niet is meegenomen in het herkavelingsproces. Dat heeft te maken met de aard van een landinrichtingsproject (...) en dat is dat er een beeld bestaat dat dit type projecten uitsluitend bedoeld is voor de landbouw (en natuur) en dat onder meer particuliere woningen hier niets mee te maken zouden hebben. Feit is echter dat deze particuliere woningen wel degelijk in het project vallen en ook meedoen, ondanks het feit dat ze niet van plaats veranderen.
In de voorlichting rondom deze projecten wordt echter veelal getracht de eigenaren van deze particuliere woningen etc. gerust te stellen, door aan te geven dat ze niet geruild zullen gaan worden. Daarmee wordt echter als (nadelig) neveneffect bereikt dat de betreffende eigenaren zich zo weinig zorgen maken dat de toegestuurde stukken (zoals de lijst rechthebbenden) voor kennisgeving aangenomen worden en niet goed gecontroleerd. En in de landinrichtingswet staat dat als er geen bezwaar wordt ontvangen de lijst rechthebbenden voor dat onderdeel vast staat. Ook in Mergelland-Oost heeft de voorlichting op deze wijze plaatsgevonden, waarmee ook in dit project een minder goede oplettendheid bij huizenbezitters in het gebied is veroorzaakt.
De beste verklaring die de heer (...[voorzitter herinrichtingscommissie, rechtbank]
) en ik hebben is dat het betreffende recht van de weg niet in de ter inzage gelegde lijst rechthebbenden opgenomen was. Waarom dit is gebeurd is niet meer na te gaan (misschien als gevolg van de complexe situatie met de appartementen, waarvoor ook rechten bestaan), maar juist vanwege dit soort mogelijke omissies wordt dit ter inzage gelegd. De toenmalige eigenaren van beide panden hebben dit niet via een bezwaar laten herstellen. Bij het sluiten van de lijst rechthebbenden was de erfdienstbaarheid dus feitelijk al verdwenen, wat gezien de situatie ter plaatse nooit had mogen gebeuren.
Vervolgens is met name de eigendomssituatie rondom uw pand qua timing erg ongelukkig geweest: volgens de peildatum was de failliet verklaarde eigenaar nog de formele rechthebbende en het is zeer voorstelbaar dat de curator het hele landinrichtingsproces naast zich neer heeft gelegd of zich niet bewust was van het feit dat dit speelde.(...)’2.8. In de notariële akte betreffende de levering van [adres 1] door [naam 1] aan [naam 2] uit 1993 (zie prod. 4 dv) wordt verwezen naar (onder meer) de in 1981 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg (zoals weergegeven in rov. 2.5. onder 8).
In de splitsingsakte betreffende [adres 1] uit 2011 (prod. 8 dv), de notariële akte betreffende de levering door [naam 3] aan [naam 4] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie] (prod. 9 dv) en de verdelingsakte tussen [naam 4] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie] (prod. 10 dv) wordt niet verwezen naar deze erfdienstbaarheid, maar enkel naar de wél in de akte van toedeling opgenomen erfdienstbaarheid (zie rov. 2.6.).
2.9.
In de notariële aktes betreffende de levering van [adres 2] door [naam 5] aan [naam 6] en [naam 7] (prod. 5 dv) en door [naam 6] en [naam 7] aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] (prod. 7 dv) wordt verwezen naar (onder meer) de in 1981 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg (zoals weergegeven in rov. 2.5. onder 8).
2.10.
De (oorspronkelijke) voordeur van de onroerende zaak op [adres 1] geeft toegang tot de vijf appartementen in de onroerende zaak. [adres 3] kan worden bereikt door, aan het einde van de centrale gang achter de voordeur, een (gemeenschappelijke) trap naar beneden te nemen. Uitgaande van het niveau van de voordeur (dat ook het niveau van de openbare weg [straatnaam] ter plaatse is; dit niveau wordt in de splitsingsakte aangeduid als de eerste etage) bevindt [adres 3] zich één etage lager (in de splitsingsakte aangeduid als de begane grond).
[adres 3] bestaat uit een magazijn/werkplaats met bijbehorende ruimten en een, nog een verdieping lager gelegen, kelderruimte (in de splitsingsakte aangeduid als de kelder). [adres 3] is rechtstreeks toegankelijk via een poort (met rolluik) en een deur in de zijgevel van de onroerende zaak, beide op begane grond-niveau. De poort, die 3.10 meter breed is, en de deur bieden toegang tot de (ter plaatse, vergeleken met het niveau bij de eerder genoemde voordeur, enkele meters lager gelegen) openbare weg [straatnaam] , maar uitsluitend door te gaan/rijden over [adres 2] . De poort bevindt zich uiterst links in de zijgevel van [adres 3] (bezien vanaf de openbare weg) en de deur meer naar rechts. Tussen de poort en de deur bevindt zich een, met lage muurtjes gedeeltelijk ommuurde, gemetselde trap, die via een deur toegang geeft tot de kelder van [adres 3] . De trap c.a. maakt deel uit van [adres 3] . [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gebruikt [adres 3] als opslagplaats en werkplaats (vooral in relatie tot motorvoertuigen, waaronder een camper en enkele oldtimers).
2.11.
In het kader van de in rov. 2.5. onder 8. genoemde erfdienstbaarheid, met [adres 1] als heersend erf en [adres 2] als dienend erf, wordt (of werd) het dienend erf feitelijk gevormd door (een deel van of delen van) het onbebouwde deel van [adres 2] dat, bezien vanaf de openbare weg, aan de linkerzijde wordt begrensd door de tuinafscheiding en de zijgevel van [adres 5] ( [kadasternummer 11] ), aan de achterzijde door de zijgevel (met daarin een aantal openingen, waaronder de in de vorige rov. genoemde poort en deuren) van de onroerende zaak op [adres 1] en aan de rechterzijde door de bebouwing op [adres 2] . Het dienend erf biedt (of bood) aan de voorzijde over de volle breedte uitweg op de openbare weg [straatnaam] .
2.12. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] exploiteert in [adres 2] een B&B. Ten behoeve van haar gasten heeft zij (op basis van een vergunningsvoorwaarde daartoe verplicht door de gemeente) enkele parkeerplaatsen aangelegd op het onbebouwde deel van [adres 2] , aan de linkerkant (bezien van de openbare weg) van de woning c.a. op haar perceel. Aan de linkerkant van de parkeerplaatsen heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] enkele paaltjes verbonden door een rood-witte ketting geplaatst. Daarnaast heeft zij de grond onder en rondom de parkeerplaatsen verhard door het aanbrengen van grind.
2.13.
In mei 2020 heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] [eiser in conventie, verweerder in reconventie] verboden om gebruik te maken van [adres 2] om daarover naar de poort en naar de deuren in [adres 3] te gaan (en omgekeerd), zowel te voet als met motorrijtuigen. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft in verband hiermee de deur die rechtstreeks toegang geeft tot [adres 3] versperd met ongeveer 2.0 m hoge houten schuttingdelen. Ook rondom de trap naar de kelder van [adres 3] c.a. heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ongeveer 1.0 m hoge houten schuttingdelen geplaatst. Deze schuttingdelen maken het onmogelijk om gebruik te maken van de deur op de begane grond en de kelderdeur van [adres 3] .
2.14.
In verband met deze opstelling en handelwijze heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] [eiser in conventie, verweerder in reconventie] bij brief van 15 mei 2020 (prod. 11 dv), voor zover van belang, het volgende laten weten:
‘(...)Van een erfdienstbaarheid, ten laste van het perceel van cliënte[toevoeging rechtbank: [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ]
en ten gunste van het perceel van uw cliënt[toevoeging rechtbank: [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ]
, is geen sprake. Cliënte heeft door het Kadaster een erfdienstbaarhedenonderzoek laten verrichten en daaruit is naar voren gekomen dat er geen erfdienstbaarheden op (of ten laste van) het perceel van cliënte is gevestigd. (...) Feit is dat er op 8 september 2010 een ruilverkaveling heeft plaatsgevonden. (...) Door de ruilverkaveling zijn de percelen en/of kavels opnieuw ingedeeld. Er treedt alsdan een originele eigendomsverkrijging op, hetgeen titelzuiverende werking heeft. Dit heeft tot gevolg dat eventuele lopende verjaringstermijnen na inschrijving van de akte van herkaveling in de openbare registers, opnieuw beginnen te lopen. Ook alle bestaande beperkte (genots)rechten, zoals erfdienstbaarheden komen te vervallen. Reeds voltooide verjaringstermijnen vóór de ruilverkaveling komen eveneens te vervallen.
Van een verkrijgende of bevrijdende verjaring kan dus geen sprake zijn. Voorts is niet gebleken dat er tijdens of ná de ruilverkaveling opnieuw een erfdienstbaarheid is gevestigd.
Derhalve staat cliënte volledig in haar recht om haar eigendomsrecht uit te oefenen en haar perceel af te sluiten, althans uw cliënt hierover geen toegang te verlenen. Derhalve wordt uw cliënt middels deze brief gesommeerd om iedere vorm van eigendomsinbreuk ten aanzien van cliënte te staken en gestaakt te houden.
Zekerheidshalve wordt zijdens cliënte middels deze brief iedere mogelijke verjaring ten aanzien van het door uw cliënt gestelde recht op een erfdienstbaarheid gestuit. (...) Dit schrijven dient te worden aangemerkt als een stuitingshandeling in de zin van artikel 3:317 lid 1 en/of lid 2 BW.(...)’3. Het geschil
In conventie
3.1.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] vordert, naar de rechtbank begrijpt, samengevat en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair
te verklaren voor recht dat de erfdienstbaarheden, zoals opgenomen in de leveringsakte van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] d.d. 22 augustus 2018, nog bestaan en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te veroordelen om mee te werken aan alle handelingen die noodzakelijk zijn voor het (opnieuw) registeren van de erfdienstbaarheden, waarbij de rechtbank - ter aanvulling - de omvang van de erfdienstbaarheid, althans het recht van overpad over [adres 2] , vaststelt op 12,8 meter breed, gemeten vanaf de perceelgrens tussen [adres 5] en [adres 2] , althans de afmetingen die de rechtbank bepaalt;
subsidiair
de erfdienstbaarheden, zoals opgenomen in de leveringsakte van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] d.d. 22 augustus 2018 te herstellen, althans opnieuw vast te stellen, althans nieuwe erfdienstbaarheden vast te stellen die de rechtbank bepaalt, waarbij de rechtbank - ter aanvulling - de omvang van de erfdienstbaarheden, althans het recht van overpad over [adres 2] , vaststelt op 12,8 meter breed, gemeten vanaf de perceelgrens tussen [adres 5] en [adres 2] , althans de afmetingen die de rechtbank bepaalt en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te veroordelen om mee te werken aan alle handelingen die noodzakelijk zijn het voor de vestiging van deze erfdienstbaarheden;
meer subsidiair
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te veroordelen tot nakoming van de (kwalitatieve) verplichting, zoals opgenomen in de leveringsakte van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] d.d. 22 augustus 2018, waarbij de rechtbank vaststelt dat de (kwalitatieve) verplichting ziet op het dulden door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gebruik maakt van het perceel van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] over de breedte van 12,8 meter, gemeten vanaf de perceelgrens tussen [adres 5] en [adres 2] , althans de afmetingen die de rechtbank bepaalt;
nog meer subsidiair
te verklaren voor recht dat er over het perceel van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ten gunste van [adres 1] tot en met 68d een buurweg bestaat op grond van artikel 719 BW (oud) van 12,8 meter breed, gemeten vanaf de perceelgrens tussen [adres 5] en [adres 2] , althans van de afmetingen die de rechtbank bepaalt, althans dat de rechtbank op grond van artikel 5:57 BW een noodweg aanwijst over [adres 2] van 12,8 meter breed, te rekenen vanaf de perceelgrens tussen [adres 5] en [adres 2] , althans van de afmetingen die de rechtbank bepaalt, van welke buurweg of noodweg [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gebruik kan maken om zich behoorlijke en onbelemmerde toe- en uitgang te verschaffen tot en van de openbare weg van en naar zijn onroerende zaak, althans appartement, en waarbij de rechtbank eiser de bevoegdheid geeft om de buurweg of noodweg te verbeteren, een en ander om niet, althans tegen betaling van een bedrag te voldoen door eiser aan gedaagde dat de rechtbank in goede justitie bepaalt;
II.
in alle gevallen
voor zover medewerking van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] is vereist, [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis de noodzakelijke medewerking te verlenen, op straffe van een niet voor matiging vatbare dwangsom van € 250,00 per dag of deel daarvan, indien [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] aan de uitvoering van het vonnis geen gevolg geeft, tot een maximum van € 50.000,00;
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te veroordelen [adres 2] binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis in te richten conform de inhoud van de door de rechtbank vastgestelde erfdienstbaarheden, althans conform de (kwalitatieve) verplichting, althans conform de buurweg, althans de (aangewezen) noodweg, waarbij [eiser in conventie, verweerder in reconventie] onbelemmerde toegang krijg tot zijn onroerende zaak, althans appartement, waarbij de afpaling van de uitrit, de grond en de schutting worden verwijderd, althans op een wijze die de rechtbank bepaalt, op straffe van een niet voor matiging vatbare dwangsom van € 250,00 per dag of deel daarvan, indien [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] aan de uitvoering van dit vonnis geen gevolg geeft, tot een maximum van
€ 50.000,00, met machtiging aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] om zo nodig ter effectuering van zijn rechten de hulp in te roepen van de sterke arm;
c. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te betalen een bedrag van € 2.457,93, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, bij wijze van materiele schadevergoeding, te vermeerderen met een bedrag van
€ 223,44 per maand, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, en een bedrag van € 10.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, bij wijze van immateriële schadevergoeding, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag, met ingang van de dag der dagvaarding, dan wel vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
d. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te betalen de buitengerechtelijke kosten, begroot op € 925,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van de buitengerechtelijke kosten, met ingang van de dag der dagvaarding, dan wel vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] in de proceskosten in conventie, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
3.2.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.4.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] vordert in reconventie, naar de rechtbank begrijpt, samengevat en zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te veroordelen zijn pand [adres 3] te gebruiken conform de bestemming in het bestemmingsplan, te weten wonen, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat er sprake is van strijdig gebruik met bestemming wonen, met een maximum van € 25.000,-;
- te verklaren voor recht dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zijn pand moet gebruiken conform de bestemming in het bestemmingsplan;
- te verklaren voor recht dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de door hem aan de gevel aangebrachte brievenbus moet verwijderen binnen twee weken na veroordeling op straffe van een dwangsom van € 25,- per dag of dagdeel dat de brievenbus blijft hangen, met een maximum van € 2.500,-;
- te verklaren voor recht dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , als de rechtbank oordeelt dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] recht heeft om de bewuste oprit over het perceel van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te gebruiken om in [adres 3] te komen, hij deze oprit ook (alleen) als zodanig moet gebruiken, op straffe van een dwangsom van
€ 100,- per dag of dagdeel dat hij dit niet doet door spullen of auto’s af te stallen op de oprit, of door zelf op de oprit werkzaam te zijn;
- te verklaren voor recht dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] c.q. de zijnen niet op de grond van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] mag/mogen parkeren, op straffe van een dwangsom van € 90,- per keer, met een maximum van € 9.000,-;
- te verklaren voor recht dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet op de grond van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] mag handelen op straffe van een dwangsom van € 90,- per keer, met een maximum van € 9.000,-;
- te verklaren voor recht dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] geen overlast mag veroorzaken aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] c.q. de klanten van de B&B op straffe van een dwangsom van € 100,- per keer, met een maximum van € 10.000,-;
- te verklaren voor recht dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de door hem aangebrachte muur en/of het zitje op de oprit moet verwijderen binnen een maand na veroordeling op straffe van een dwangsom van € 100,- per keer, met een maximum van € 10.000,-;
- te verklaren voor recht dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de door hem aangebrachte rookgasafvoer moet verwijderen binnen een maand na veroordeling en verwijderd moet houden op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag of dagdeel met een maximum van € 5.000,-, althans dat hij deze rookgasafvoer moet verplaatsen naar meer dan twee meter afstand van het perceel van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] op een aard en wijze dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] hier geen overlast van ervaart als bepaald in artikel 5:57 BW;
- te verklaren voor recht dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de door hem aangebrachte stalen constructie aan de rechterkant van het perceel (aangebracht boven de tweede deur) binnen twee weken na veroordeling dient te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 50,- per keer, met een maximum van € 7.500,-;
met veroordeling van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in de proceskosten in reconventie.
3.5.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1.
De vorderingen van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] jegens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] hebben, onder meer, betrekking op een erfdienstbaarheid van uitweg met [adres 2] als dienend erf. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] stelt zich met zijn vorderingen en in de toelichting daarop, grotendeels impliciet, op het standpunt:
(a) dat deze erfdienstbaarheid sinds 1981 bestaat ten behoeve van [adres 1] en dat zij,
na de opsplitsing van [adres 1] in vijf appartementen in 2011 en na zijn verkrijging van [adres 3] in 2015/2019 (zie rov. 2.2.) exclusief aan hem toekomt en (alleen) door hem jegens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] geldend kan worden gemaakt, althans
(b) dat deze erfdienstbaarheid op grond van ongerechtvaardigde verrijking als een aan hem als appartementseigenaar van [adres 3] exclusief toekomende erfdienstbaarheid (opnieuw) dient te worden gevestigd.
Deze standpunten zijn in overeenstemming met, komen althans niet in strijd met, het bepaalde in artikel 5:118 leden 1 en 2 BW. Dat zij zich niet verdragen met het bepaalde in de akte van splitsing betreffende [adres 1] (prod. 8 dv) is gesteld noch gebleken.
4.2.
De vorderingen van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] hebben betrekking op persoonlijk handelen van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , dat ten dele in verband staat met (zijn gebruik van) [adres 3] . Dat dit laatste een appartementsrecht is, dat deel uitmaakt van een groter geheel, is, gelet op de inhoud en de onderbouwing van de vorderingen, verder niet relevant.
In conventie
Het bestaan van de erfdienstbaarheid van uitweg
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de erfdienstbaarheid van uitweg, met [adres 1] als heersend erf en [adres 2] als dienend erf, is
gevestigdin 1981 (zie rov. 2.5. onder 8.) en dat de vorderingen [eiser in conventie, verweerder in reconventie] betrekking hebben op (onder meer) deze erfdienstbaarheid, ook al wordt in die vorderingen verwezen naar de leveringsakte tussen [naam 6] / [naam 7] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] van 22 augustus 2018 (waarin melding wordt gemaakt van het bestaan van, onder meer, deze erfdienstbaarheid; zie rov. 2.9.).
De rechtbank zal de desbetreffende vorderingen in deze zin verbeterd lezen.
4.4.
Uit het ‘Resultaat van onderzoek naar perceelsvernummering’ van het Kadaster (prod. 1 dv) lijkt te volgen dat in 1981 aan [naam 1] als [adres 1] is geleverd perceel [kadasternummer 1] en dat [familienaam] toen eigenaar is gebleven van de percelen
[kadasternummer 2]en [kadasternummer 1] . Uit de leveringsakte uit 1981 en de omschrijving van de erfdienstbaarheid daarin (zie rov. 2.5.) kan daarentegen volgen dat aan [naam 1] zijn geleverd de percelen
[kadasternummer 2]en [kadasternummer 1] , terwijl [familienaam] eigenaar is gebleven van [adres 2] , zijnde [kadasternummer 1] .
Uit de door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] overgelegde kadastrale tekening (uit 1982, prod. 1 cva) blijkt vervolgens onomstotelijk dat perceel [kadasternummer 2] deel is blijven uitmaken van [adres 2] (de ‘voortuin’). Hiervan uitgaande is de inhoud van het eerder genoemde ‘Resultaat van onderzoek’ juist en bevat de leveringsakte uit 1981 waar het betreft de bij de erfdienstbaarheid van uitweg als heersend erf betrokken percelen een fout.
De rechtbank gaat verder voorbij aan deze kwestie. Tussen partijen staat vast dat [adres 1] is ontstaan uit perceel [kadasternummer 1] . Die opvatting is ook in overeenstemming met de in het geding gebrachte stukken. Dat perceel [kadasternummer 2] relevant is in verband met de beslechting van het onderhavige geschil is gesteld noch gebleken. Tussen partijen staat verder vast wat in deze zaak in het kader van de in 1981 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg als
heersenderf moe(s)t worden beschouwd, namelijk [adres 3] (zie rov. 4.1.), en wat als dienend erf moe(s)t worden beschouwd (zie rov. 2.9.).
4.5.
Vast staat dat de in de vorige rov. genoemde erfdienstbaarheid van uitweg niet is opgenomen in de lijst van rechthebbenden en de op 8 september 2010 in de openbare registers ingeschreven akte van toedeling in het kader van de herinrichting ‘Mergelland-Oost’. Het recht verbindt hieraan de consequenties dat de genoemde erfdienstbaarheid sinds
8 september 2010 is vervallen (de zogenaamde titelzuiverende werking). De verwijzing naar deze erfdienstbaarheid in leveringsaktes van latere datum (zie rov. 2.9.) brengt hierin geen verandering. Ook zijn beroep op de redelijkheid en billijkheid kan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in dit verband niet baten.
Gelet op het voorgaande kan van toewijzing van het onder I. primair gevorderde geen sprake zijn. Deze (deel)vordering zal worden afgewezen.
4.6.
Ter onderbouwing van zijn vordering onder I. subsidiair heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , samengevat en voor zover van belang, gesteld dat de herinrichtingscommissie de in 1981 gevestigde erfdienstbaarheid per abuis niet heeft opgenomen in de lijst met rechthebbenden en de akte van toedeling. Volgens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] vindt zijn standpunt dat sprake is van een onmiskenbare fout, althans omissie, bevestiging in de e-mail van 2 juli 2020 van de toenmalige secretaris van de herinrichtingscommissie, mw. [naam 8] (zie rov. 2.7.). Op basis hiervan heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gesteld dat, gelet op het leerstuk van de ongerechtvaardigde verrijking, voldoende reden bestaat om [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , als huidige eigenaar van [adres 2] , te verplichten om bij wege van schadevergoeding in natura mee te werken aan het opnieuw vestigen van een erfdienstbaarheid van dezelfde inhoud als de erfdienstbaarheid van uitweg uit 1981. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft in dit verband verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV0472, m.n. rov. 4.4.3.).
4.7.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft verweer gevoerd, stellende, samengevat: (a) dat niet vaststaat dat de erfdienstbaarheid uit 1981 is tenietgegaan door een fout van de herinrichtingscommissie en dat dit ook niet volgt uit de e-mail van de voormalige secretaris waarop [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zich beroept, en (b) dat, ook al wordt daar anders over gedacht, de (eventuele) vordering van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] op grond van ongerechtvaardigde verrijking een schadevergoedingsvordering is, die is verjaard op grond van artikel 3:310 BW.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft betwist dat sprake is van deze verjaring.
4.8.
In verband met het verweer onder (a) is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat het verval - per 8 september 2010 - van de in 1981 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg het gevolg is van een fout, althans een omissie van de herinrichtingscommissie. De eerder (zie rov. 2.7.) genoemde uitlating van [naam 8] van juli 2020 biedt duidelijk steun voor deze opvatting. [naam 8] heeft verder overtuigend uitgelegd waarom deze fout destijds door de belanghebbenden (zoals de eigenaar van [adres 1] ) niet is onderkend.
De latere uitlatingen van [naam 8] (zie de desbetreffende producties bij de akte van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] van 29 oktober 2022) doen aan dit een en ander niet wezenlijk af. Deze uitlatingen bevatten correcties, verduidelijkingen en nuanceringen van/op de eerder door haar ingenomen standpunten, die vooral het gevolg lijken te zijn van de reacties van partijen op haar eerste uitlating van juli 2010 en die in de kern niet afdoen aan die - op dat moment geheel onbevangen gedane - uitlating.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft voor de geschetste gang van zaken ook geen andere (eventueel) aannemelijke verklaring kunnen geven. Gelet op de feitelijke situatie waren enkele poorten en deuren in de zijgevel van de onroerende zaak op [adres 1] (ook) ten tijde van de herinrichting alleen bruikbaar als het recht bestond om over [adres 2] te gaan/rijden. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft niet kunnen uitleggen op grond waarvan de herinrichtingscommissie kan hebben gemeend dat daarvoor niet langer behoefte bestond aan de daartoe in 1981 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg. Dat de herinrichtingscommissie de wél in de lijst van rechthebbenden en in de akte van toedeling opgenomen erfdienstbaarheid van uitweg (zie rov. 2.8.) heeft gezien als een passende vervanging voor de in 1981 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg is niet aannemelijk. De beide erfdienstbaarheden zien op geheel verschillende openingen (deur vs. poorten) op geheel verschillende plaatsen (eerste etage vs. begane grond, voorgevel vs. zijgevel) in de onroerende zaak op [adres 1] .
4.9.
Gelet op het voorgaande staat voldoende vast dat voor het niet-opnemen van de in 1981 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg in de lijst van rechthebbenden en in de akte van toedeling geen reden heeft bestaan die het verval van die erfdienstbaarheid kan rechtvaardigen en dat het aannemelijk is dat als de genoemde fout niet zou zijn gemaakt, de erfdienstbaarheid bij de herinrichting opnieuw - en tussen dezelfde eigenaren (althans hun onmiddellijke rechtsopvolgers) - zou zijn gevestigd.
Hiervan uitgaande bestaat grond voor de correctie-achteraf waarvan sprake is in het eerder (rov. 4.6.) genoemde arrest van de Hoge Raad uit 2012, in die zin dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] nu, als gerechtigde tot [adres 3] , ten laste van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , als eigenaar van [adres 2] , op grond van de artikelen 6:212 jo. 6:103 BW aanspraak kan maken op het opnieuw vestigen van de erfdienstbaarheid van uitweg zoals gevestigd in 1981 en vervallen in 2010.
4.10. Het beroep op bevrijdende verjaring zoals door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gedaan (het in rov. 4.7. genoemde verweer onder (b)) wordt verworpen. Een schadevergoedingsvordering, zoals die op grond van ongerechtvaardigde verrijking, verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden (art. 3:310 lid 1 BW). Volgens vaste rechtspraak gaat het daarbij om daadwerkelijke bekendheid.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft gesteld dat de verjaringstermijn is gaan lopen in oktober 2011, zodat de rechtsvordering is verjaard in oktober 2016, of in elk geval in april 2015, zodat de rechtsvordering is verjaard in april 2020. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gaat er daarbij van uit dat [naam 3] bij nauwkeurige lezing van de splitsingsakte inzake [adres 1] in oktober 2011 had kunnen ontdekken dat de erfdienstbaarheid uit 1981 was vervallen, en dat hetzelfde geldt voor [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , bij nauwkeurige lezing van de leveringsakte uit april 2015.
Dat standpunt kan niet overtuigen, alleen al omdat het geen betrekking heeft op hetgeen [naam 3] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie] daadwerkelijk bekend was. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat uit de tussen partijen vaststaande gang van zaken sinds september 2010 volgt dat geen van de opvolgende eigenaren van [adres 1] / [adres 3] ( [naam 3] , [naam 4] / [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ) zich heeft gerealiseerd dat de herinrichting consequenties kon hebben gehad voor de erfdienstbaarheid van uitweg over [adres 2] , laat staan dat zij hebben geweten dat die erfdienstbaarheid ten gevolge van de herinrichting was vervallen. Pas in mei 2020 (zie rov. 2.14.) is [eiser in conventie, verweerder in reconventie] op de hoogte geraakt van de inmiddels bij [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ontstane opvatting over de gevolgen van de herinrichting.
4.11. Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vordering onder I. subsidiair en de vordering onder II.a. zal toewijzen, in die zin dat zij - zoals zij deze vorderingen begrijpt - [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] zal veroordelen om mee te werken aan het opnieuw vestigen van een erfdienstbaarheid van uitweg, met [adres 3] als heersend erf en [adres 2] als heersend erf, en verder conform de inhoud van de akte uit 1981 (rov. 2.5. onder 8.). De kosten van de vestiging dienen, gegeven de grondslag van de veroordeling (schadevergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking) te worden gedragen door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] . De rechtbank zal aan deze veroordeling een dwangsomveroordeling verbinden, conform het bepaalde in het dictum.
De uitleg van de erfdienstbaarheid van uitweg
4.12.
Met zijn vordering onder I. subsidiair wil [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ook bereiken dat de rechtbank uitspraak doet over de
‘omvang’van de opnieuw te vestigen erfdienstbaarheid van uitweg. Volgens de vordering in de dagvaarding dient de rechtbank vast te stellen dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] recht heeft op een uitweg over [adres 2] die 12,8 meter breed is, gemeten vanaf de perceelgrens tussen [adres 5] en [adres 2] (welke grens is gelegen aan de, vanaf de openbare weg gezien, linkerzijde van het dienend erf, zie rov. 2.10.).
Op een later moment heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gesteld dat de erfdienstbaarheid in elk geval aldus moet worden uitgelegd dat zij recht geeft op een oprit ter breedte van 5 meter naar de poort aan de linkerzijde van [adres 3] en dat zij hem ook het recht geeft om te voet naar de openbare weg [straatnaam] te gaan via de bij [adres 3] behorende deuren in de zijgevel van de onroerende zaak, zowel de deur op de begane grond als de deur naar de kelder.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft de gegrondheid van de door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gegeven uitleg bestreden.
4.13.
De rechtbank stelt voorop dat dit onderdeel van de vordering betrekking heeft op de uitleg van een erfdienstbaarheid die opnieuw moet worden gevestigd om de sinds 1981 bestaande situatie te herstellen. Dat betekent dat het ook in dit geval aankomt op de in de akte uit 1981 tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, zoals af te leiden uit de in die akte gebezigde bewoordingen, deze bewoordingen uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (HR 8 december 2000, NJ 2001/350, en latere, hierop aansluitende jurisprudentie).
4.14.
Aldus uitgelegd staat voldoende vast dat het in 1981 gevestigde recht van uitweg niet ziet op één feitelijk reeds bestaande uitweg vanuit één opening in de zijgevel van de onroerende zaak op [adres 1] , via [adres 2] naar de openbare weg. Dat blijkt uit de omvangrijke bevoegdheden die aan de eigenaar van het dienend erf worden toegekend om de uitweg op het heersend erf eventueel aan te passen en uit de verplichting die op de eigenaar van het dienend erf wordt gelegd om een muur af te breken, om het aanleggen van een
‘nieuwe in- en uitrit’mogelijk te maken.
De juistheid van deze uitleg vindt bevestiging in de feitelijke situatie in 1981, toen [adres 1] qua eigendom in één hand was en nog niet was opgesplitst in appartementen. Uit de door partijen overgelegde foto’s en tekeningen volgt dat in de zijgevel van de onroerende zaak op [adres 1] toen twee poorten aanwezig waren (uiterst links, bezien vanaf de openbare weg, nu horend bij [adres 3] , en uiterst rechts, nu horend bij het appartement [adres 6] van [naam 9] c.s., eisers in een vergelijkbare procedure tegen [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] met nummer C/03/307088 / HA ZA 22-296). De rechtbank gaat ervan uit dat het de bedoeling van de betrokken partijen is geweest dat het recht van uitweg kon worden uitgeoefend vanuit beide poorten (waarvan, in dit geding, alleen de poort aan de linkerzijde relevant is).
4.15.
In de akte uit 1981 wordt ook bepaald dat de eigenaar van [adres 1] van de erfdienstbaarheid op de voor de eigenaar van [adres 2] minst bezwarende wijze gebruik dient te maken en dat de uitweg
‘in dit verband niet (mag) worden gebruikt als afstelplaats of parkeerplaats voor voertuigen’. Deze beperkingen wijzen niet in de richting van het primaire standpunt van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , dat erop neerkomt dat hij het recht heeft om uit te wegen over, bij benadering, de volle breedte van het dienend erf zoals aangeduid in rov. 2.11. Die uitleg wordt dan ook niet gevolgd door de rechtbank.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] mag via [adres 2] naar de poort in [adres 3] gaan
‘met alle daartoe geëigende middelen van vervoer’. De rechtbank heeft tijdens de plaatsopneming in september 2021 vastgesteld dat de poort 3,10 meter breed is. Gelet daarop kunnen als geëigende middelen van vervoer worden gezien, met name: fietsen, brommers, scooters en motoren en personenauto’s, en daarnaast niet al te brede vrachtauto’s, landbouwvoertuigen, campers en dergelijke. Uiteraard mag, nu dat veel minder belastend is, de uitweg vanuit de poort ook als overpad - en dus te voet - worden gebruikt.
Hiervan uitgaande ziet de rechtbank aanleiding om, waar het betreft de omvang van de uitweg vanuit de poort in [adres 3] , aan te sluiten bij hetgeen partijen ten tijde van de plaatsopneming onderling hebben afgesproken, dit mede naar aanleiding van voorlopige oordelen van de rechtbank (zie het proces-verbaal sub 3), aldus dat:
(a) de breedte van de uitweg aan het trottoir, grenzend aan de openbare weg [straatnaam] ,
3.4
meter zal zijn, gemeten vanaf de hiervoor (in rov. 4.11.) genoemde perceelgrens tussen [adres 5] en [adres 2] , en dat
(b) de breedte ter plaatse van de poort in [adres 3] 3,10 meter zal zijn, en waarbij,
bezien vanaf de openbare weg,
(c) zowel de linker zijkant als de rechter zijkant van de uitweg worden gevormd door
een rechte lijn tussen de respectieve begin- en eindpunten van de uitweg.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen in het dictum.
4.16.
Uit de door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] (als prod. 44-50) overgelegde tekeningen en de daarop door haar gegeven toelichting, die door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] onvoldoende is weersproken, volgt dat de deur op de begane grond in [adres 3] , rechts van de trap naar de kelder, daar in 1981 niet aanwezig was. Gelet op de overgelegde tekeningen en op hetgeen partijen daarover hebben gesteld, gaat de rechtbank ervan uit dat die deur pas in of rond 1987 is aangebracht en dat voordien, en in elk geval in 1981, op die plek sprake was van een blinde muur.
[naam 2] heeft in zijn schriftelijke verklaring (prod. 15 dv) weergegeven wat zich achter deze deur bevindt (meterkast, trappenhuis naar de eerste etage). Die beschrijving stemt overeen met hetgeen de rechtbank heeft waargenomen tijdens de gerechtelijke plaatsopneming op 29 september 2021. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de situatie die is ontstaan bij het aanbrengen van de deur in 1987 tot op heden ongewijzigd is gebleven.
4.17.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft betoogd dat de genoemde deur, omdat zij er niet was in 1981, niet valt onder het bereik van de toen gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft dit betwist.
De rechtbank zal [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] niet volgen in haar standpunt en overweegt daartoe als volgt.
In het voorgaande is gebleken dat: (a) uit de omstandigheid dat in de akte het enkelvoud
‘uitweg’wordt gebruikt niet volgt dat slechts sprake is van één uitweg, vanuit één poort naar de openbare weg, (b) de erfdienstbaarheid is gevestigd op een moment dat de uitweg/uitwegen nog niet (definitief) bestond/bestonden en (c) bij de vestiging ook anderszins rekening is gehouden met eventuele latere wijzigingen in de feitelijke situatie ter plaatse.
De inhoud van de akte dwingt daarmee niet tot de opvatting dat een na 1981 in het heersend erf aangebrachte deur buiten het bestek van de erfdienstbaarheid valt, maar dwingt ook niet tot de tegengestelde opvatting; de akte laat in zoverre ruimte voor twijfel.
Anderzijds staat voldoende vast dat de bedoelde deur sinds 1987 steeds door de opvolgende eigenaren van [adres 1] / [adres 3] ( [naam 3] , [naam 4] / [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ) is gebruikt om van daaruit via [adres 2] naar de openbare weg te gaan (en omgekeerd), zonder dat daartegen door een uit de opvolgende eigenaren van [adres 2] ( [familienaam] , [naam 5] , [naam 6] / [naam 7] , [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ) bezwaar is gemaakt - totdat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , zoals eerder vermeld, in 2020 van standpunt is veranderd.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft, onweersproken, gesteld dat de deur in de zijgevel is gebruikt als extra toegang naar de horecagelegenheid die destijds in de onroerende zaak op [adres 1] was gevestigd, juist ook door de gasten. De rechtbank leidt hieruit af dat de deur destijds veelvuldig is gebruikt en niet alleen door de eigenaar van [adres 1] , zodat dat gebruik de eigenaar van [adres 2] stellig is opgevallen. Als tegen dat gebruik bezwaar zou hebben bestaan, dan zou dat bezwaar zeker kenbaar zijn gemaakt. Dat is, als gezegd, niet gebeurd.
Uit twee van de drie door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] overgelegde schriftelijke verklaringen van voormalige eigenaren van [adres 1] / [adres 2] volgt dat zij ervan uit zijn gegaan dat (ook) het gebruik van de deur was toegestaan op grond van de erfdienstbaarheid uit 1981. Heel duidelijk is op dit punt de verklaring van [naam 2] (eigenaar van [adres 1] van 1993 tot in 2008), die inhoudt dat
‘al die tijd (…) de erfdienstbaarheden door beide partijen zijn gehandhaafd zoals opgenomen in het kadaster, zowel door mij als [familienaam] ’(prod. 15 dv.) en die bij zijn beschrijving van dit
‘handhaven’zowel de poort links en de poort rechts als de toegangsdeur in het midden betrekt. [naam 5] (eigenaar van [adres 2] van 1993 tot in 2001) heeft verklaard dat hij
‘op grond van de bestaande erfdienstbaarheid (…) de eigenaar van het pand [adres 1] vrije toegang tot zijn pand en de kelders moest verlenen’(prod. 14 dv.). Ook hij maakt geen onderscheid tussen de toegang tot [adres 1] door een van de poorten en de toegang via de deur. Minder duidelijk is de verklaring van [naam 3] (eigenaar van [adres 1] van 2008 tot in 2015) die in haar verklaring over het gebruik van de erfdienstbaarheid enkel
‘de oprit’bespreekt (prod. 16 dv.). Uit haar verklaring kan in elk geval niet worden afgeleid dat de deur volgens haar
nietmocht worden gebruikt op grond van de erfdienstbaarheid.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft niets gesteld dat afdoet aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen en heeft ook niet deugdelijk onderbouwd gesteld waarom alle genoemde eigenaren er
niette goeder trouw van uit mochten gaan dat ook de deur viel binnen het bereik van de erfdienstbaarheid.
Uit dit een en ander volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het gebruik van de deur valt binnen het bereik van artikel 5:73 lid 1-slot BW, waarin wordt bepaald:
‘Is een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze uitgeoefend, dan is in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend’, anders gezegd: (ook) de deur in de zijgevel van (op dit moment) [adres 3] mag door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] (en zijn rechtsopvolgers) worden gebruikt om naar de openbare weg te gaan (en omgekeerd).
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen in het dictum.
4.18.
De deur op de begane grond en de deur naar de kelder in [adres 3] kunnen alleen te voet worden gebruikt.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] dient ook waar het de deuren betreft de erfdienstbaarheid op de minst bezwarende wijze te gebruiken. De rechtbank is van oordeel dat dit, gelet op de situatie te plaatse, betekent dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , als hij vanuit de genoemde deuren via [adres 2] naar de openbare weg wil gaan, in eerste instantie zo dicht mogelijk bij de gevel van [adres 3] dient te blijven, om vervolgens via de uitweg ten behoeve van de poort in [adres 3] naar de openbare weg te gaan (en omgekeerd).
Dit betekent dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] de houten schuttingdelen voor de meest rechtse deur in [adres 3] en rondom de lage muurtjes met gemetselde trap naar de kelderdeur zal moeten verwijderen. Het is [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] toegestaan om op haar erf, conform haar eigen voorkeur, één of meer schuttingen te plaatsen. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] zal er daarbij op moeten toezien dat zij de rechten van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in verband met de uitweg van en naar de beide genoemde deuren in [adres 3] respecteert. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat zij voor [eiser in conventie, verweerder in reconventie] een looppad dat steeds ten minste 1,0 meter breed is zal moeten vrijlaten.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen in het dictum.
De ‘andere’ erfdienstbaarheden
4.19.
De vordering onder I. subsidiair ziet op de erfdienstbaarheden (in meervoud) in de leveringsakte van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] van 22 augustus 2018. De rechtbank gaat ervan uit (zie rov. 4.3.) dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] hiermee doelt op de eerder genoemde akte uit 1981. Deze bevat (zie rov. 2.5.) inderdaad méér erfdienstbaarheden dan alleen de tot nu toe behandelde erfdienstbaarheid van uitweg met (in deze procedure) [adres 3] als heersend erf en [adres 2] als dienend erf.
4.20.
Onder 10. is in de akte opgenomen een erfdienstbaarheid
‘ter bestendiging van de toestand waarin deze perceelsgedeelten zich thans ten opzichte van elkaar bevinden welke in strijd mochten zijn met het burenrecht en speciaal wat betreft de afvoer van hemelwater, gootwater, faecaliën, door goten, rioleringen of anderszins, het hebben van licht en uitzicht, inbalking en inankering’.
Deze erfdienstbaarheid had betrekking op [adres 1] en [adres 2] . De erfdienstbaarheid is niet opgenomen in de lijst van rechthebbenden en het plan van toedeling in het kader van ‘Mergelland-Oost’; iets anders is gesteld noch gebleken.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft belang, kan althans belang hebben, bij het bestaan van de erfdienstbaarheid. Dat geldt overigens ook voor [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] (in dit geval zijn [adres 3] en [adres 2] ten opzichte van elkaar zowel heersend als dienend erf).
Hetgeen werd overwogen in verband met de aanspraak op het opnieuw vestiging van de erfdienstbaarheid van uitweg is m.m. van toepassing op de onmiddellijk hiervoor genoemde erfdienstbaarheid
‘ter bestendiging van de toestand’onder 10. in de akte van 12 februari 1981 (zie rov. 2.5.). De rechtbank verbindt hieraan het oordeel dat ook deze erfdienstbaarheid opnieuw moet worden gevestigd. Naar aanleiding van de onderhavige zaak dient dat te gebeuren ten behoeve van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] als rechthebbende op [adres 3] . De kosten van de vestiging dienen te worden gedragen door beide partijen, ieder voor de helft.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen in het dictum.
4.21.
De akte uit 1981 bevat onder 9. een bepaling inhoudende rechten en plichten in verband met een zinkput op [adres 2] en een bepaling betreffende een kettingbeding. Partijen hebben te weinig gesteld om de rechtbank in staat te stellen om hierover een oordeel te geven.
Datzelfde geldt voor de erfdienstbaarheid die in de akte uit 1981 is opgenomen onder 11. Daar komt bij dat deze erfdienstbaarheid betrekking heeft op [adres 1] , maar niet, voor zover na te gaan, op [adres 2] . Voor zover de vordering onder I. subsidiair (en alle andere vorderingen) betrekking heeft (hebben) op het bepaalde onder 9. en 11. in de akte uit 1981 zal de rechtbank de vordering(en) afwijzen.
4.22.
Gelet op de te nemen beslissingen, zoals in het voorgaande aangekondigd, zal de rechtbank niet beslissen op het onder I. meer en nog meer subsidiair gevorderde. Al hetgeen partijen dienaangaande hebben gesteld kan onbesproken blijven.
De overige vorderingen van [eiser in conventie, verweerder in reconventie]4.23. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft gesteld schade te hebben geleden omdat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] hem heeft verboden om gebruik te maken van haar perceel als uitweg vanaf [adres 3] naar de openbare weg. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft (onder verwijzing naar prod. 18 dv) gesteld een huurovereenkomst ten behoeve van de stalling van zijn voertuigen voor € 75,00 per maand te hebben moeten aangaan. De kosten zijn tot aan de dagvaarding opgelopen tot € 825,00 en dienen te worden vermeerderd met de lopende kosten van € 75,00 per maand tot aan de dag der algehele voldoening, aldus
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] . Daarnaast vordert [eiser in conventie, verweerder in reconventie] € 1.632,93 wegens verminderd (woon)genot in verband met [adres 3] vanaf 15 mei 2020 tot datum dagvaarding, dit bedrag te vermeerderen totdat er vonnis is gewezen. Het betreft gemeentelijke belasting, waterschapsbelasting en onroerende zaakbelasting van € 312,93 en bijdrage VvE van € 1.320,00, aldus [eiser in conventie, verweerder in reconventie] . In totaal vordert [eiser in conventie, verweerder in reconventie] daarom aan materiele schade € 2.457,93, te vermeerderen met
€ 223,44 per maand totdat vonnis is gewezen.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft de door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gestelde geleden schade gemotiveerd betwist.
4.24.
De rechtbank is van oordeel dat de verweren van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] slagen en overweegt daartoe als volgt.
Uit niets is gebleken dat sprake is (geweest) van gederfd (woon)genot, zoals [eiser in conventie, verweerder in reconventie] bloot heeft gesteld, zodat de rechtbank hieraan verder voorbijgaat. Bovendien kon en kan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] het appartement via de vooringang bereiken, zodat - zonder nadere onderbouwing, die [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet heeft gegeven - niet valt in te zien dat en waarom hij in het geheel geen gemeentelijke belasting, waterschapsbelasting, onroerende zaakbelasting en bijdrage VvE verschuldigd zou zijn. Verder heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet inhoudelijk gereageerd op het verweer van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] bestuurslid is van de Stichting Okkasie, van welke stichting [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de vervangende garageruimte zou hebben gehuurd, hetgeen wel van hem kon en mocht worden verwacht, te meer nu [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] terecht heeft aangevoerd dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] geen enkel bewijs van de daadwerkelijke
betaling van de gestelde maandelijkse huursom heeft overgelegd.
Gelet hierop zal de rechtbank dit onderdeel van de vordering onder II.c. afwijzen.
4.25.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft verder nog € 10.000,00 als schadevergoeding voor door hem geleden immateriële schade gevorderd. Volgens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] is de aantasting van zijn (woon)genot zo ernstig (geweest) dat deze leidt tot een aantasting van zijn persoon als bedoeld in
artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b BW. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft aanvullend gesteld door het verbod van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] zijn (dagelijkse) hobby niet meer te hebben kunnen uitoefenen, hetgeen zijn levensvreugde heeft verminderd, en dat de kwestie bij [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ook grote gevoelens van onbehagen en stress heeft teweeggebracht, zodat vergoeding van een bedrag van
€ 10.000,00 op zijn plaatst is.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft de door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gestelde immateriële schade betwist.
4.26.
De rechtbank zal de vordering afwijzen als zijnde ongegrond. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft onvoldoende onderbouwd dat de aantasting van zijn persoon, waarop hij zich beroept, naar aard en ernst valt binnen het bereik van artikel 6:106, aanhef en sub b BW.
4.27.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] vordert ten slotte betaling van € 925,- aan buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft de vordering gemotiveerd betwist.
De rechtbank zal ook deze vordering afwijzen, nu [eiser in conventie, verweerder in reconventie] onvoldoende heeft onderbouwd dat de werkzaamheden waarop hij zijn vordering baseert daadwerkelijk zijn verricht en dat de daaraan verbonden kosten daadwerkelijk voor zijn rekening zijn gekomen.
Ten slotte
4.28.
Partijen hebben geen feiten gesteld die, wanneer bewezen, de rechtbank tot andere dan te nemen beslissingen zouden kunnen leiden. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
4.29.
De rechtbank zal [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] begroot op:
  • explootkosten € 106,01
  • griffierecht € 952,00
  • salaris advocaat
totaal € 3.450,01
4.30.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden (vergelijk
HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3.).
In reconventie4.31. De vorderingen van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] zien allereerst (eerste en tweede vordering) op de wijze waarop [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gebruik maakt van [adres 3] , dit in relatie tot het ter plaatse geldende bestemmingsplan. In verband met deze kwestie staan met voldoende waarborgen omklede rechtsgangen van administratiefrechtelijke aard open (of hebben deze opengestaan). De rechtbank zal [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] daarom niet-ontvankelijk verklaren in deze vorderingen.
4.32. De derde vordering van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ziet op de brievenbus die [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft aangebracht naast de poort in [adres 3] . Volgens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] geeft de eventueel opnieuw te vestigen erfdienstbaarheid [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet het recht om de postbezorging te laten plaatsvinden via de oprit over [adres 2] , des te minder omdat bij de voordeur de vereiste brievenbussen zijn aangebracht. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] vordert verwijdering van de brievenbus op straffe van een dwangsom.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in zijn verweer onvoldoende heeft toegelicht waarom de nieuw te vestigen erfdienstbaarheid ook ziet op het ontvangen van post via de oprit over [adres 2] en waarom niet kan worden volstaan met het gebruik van een brievenbus bij de oorspronkelijke voordeur in de onroerende zaak op [adres 1] . De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen. De rechtbank begrijpt de vordering als een vordering tot veroordeling van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , des te meer nu [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] aanvullend ook een dwangsomveroordeling vordert. De rechtbank zal de dwangsom en het maximum van te verbeuren dwangsommen vastleggen in het dictum.
4.33. De vorderingen vier, vijf en zes van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] zien op het gebruik dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zal maken van de opnieuw te vestigen erfdienstbaarheid van uitweg. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft onvoldoende onderbouwd waarom er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , ook al weet hij dat hem dat niet is toegestaan (hetgeen, naar de rechtbank aanneemt, inmiddels het geval is) de oprit naar de poort en de deuren naar [adres 3] voor iets anders zal gebruiken dan om toegang te krijgen tot zijn appartement. De rechtbank zal de vorderingen daarom afwijzen bij gebrek aan belang.
4.34.
De zevende vordering, om te verklaren voor recht dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] geen overlast mag veroorzaken aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] c.q. de klanten van de
bed and breakfastis, mede gelet op de ontbrekende toelichting, te onbepaald en zal worden afgewezen.
4.35.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] achtste vordering ziet op een in het verleden door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] op [adres 2] , in de nabijheid van de oprit, aangebrachte muur en op een aldaar aangelegd zitje.
De rechtbank gaat ervan uit dat deze vordering inmiddels kan worden beschouwd als te zijn ingetrokken, dit gelet op de tijdens de descente in september 2021 gemaakte afspraken, waarvan in augustus 2022 is gebleken dat die inmiddels zijn nagekomen.
4.36.
De negende vordering in reconventie ziet op een rookgasafvoer, waarvan vaststaat dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] die op enig moment in het verleden daar heeft aangebracht. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] maakt daartegen bezwaar en beroept zich, voor zover in deze civiele procedure relevant, op de hinderbepaling in artikel 5:37 BW.
Deze bepaling is alleen van toepassing op onrechtmatig te achten hinder. Dat daarvan sprake is, heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] niet deugdelijk onderbouwd. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.37.
De tiende en laatste vordering van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ziet op de stalen constructie die [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft aangebracht boven en voor de deur op de begane grond in [adres 3] . De constructie is zichtbaar, onder andere, op foto 11 in het proces-verbaal van de decente in september 2021. De rechtbank begrijpt, zoals ook [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft kunnen begrijpen, dat de vordering is gebaseerd op het eigendomsrecht van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ter zake [adres 2] .
De rechtbank zal de vordering toewijzen op de grond die [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] daarvoor heeft aangevoerd. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft, in reactie daarop, nagelaten om deugdelijk te onderbouwen waarom zijn
nieuw-te-vestigen recht van overpad naar de deur op de begane grond van [adres 3] hem tevens het recht geeft om boven die deur - op en boven [adres 2] - een afdak aan te brengen.
De rechtbank begrijpt ook deze vordering als een vordering tot veroordeling van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , mede gelet op de aanvullende vordering om een dwangsomveroordeling uit te spreken. De rechtbank zal de dwangsom en het maximum van te verbeuren dwangsommen vastleggen in het dictum.
4.38.
De rechtbank zal [eiser in conventie, verweerder in reconventie] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] begroot op € 598,00 (salaris advocaat, twee punten van liquidatietarief II :2, gelet op de zeer beperkte omvang van het debat in reconventie).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
beveelt [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] om tezamen met [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ten behoeve van [adres 3] als heersend erf en ten laste van [adres 2] als dienend erf mee te werken aan het opnieuw vestigen op de door de wet voorgeschreven wijze (notariële vestigingsakte en inschrijving in de openbare registers) van de volgende erfdienstbaarheid:

Ten behoeve van de bij deze verkochte gedeelten van gemelde kadastrale percelen gemeente [kadasternummer 2] en [kadasternummer 1] , als heersende erven en ten laste van het aan de verkopers in eigendom verblijven resterend gedeelte van bovengemeld kadastrale perceel gemeente [kadasternummer 1] , als lijdend erf, wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid van uitweg om via het lijdend erf te komen van- en te gaan naar het heersend erf en de openbare weg, zulks met alle daartoe geëigende middelen van vervoer. Deze erfdienstbaarheid houdt tevens in de bevoegdheid van de koper om op zijn kosten, deze weg te verbeteren daaronder begrepen het uitdiepen, teneinde de tot het heersend erf behorende kelders te kunnen bereiken. Van deze erfdienstbaarheid dient door de koper op de voor verkopers minst bezwarende wijze gebruik te worden gemaakt. De betreffende in- en uitrit mag in dit verband niet worden gebruikt als afstelplaats of parkeerplaats voor voertuigen.’,
waarbij de - door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] aan te wijzen - bij de vestiging van de erfdienstbaarheid te betrekken notaris zo nodig de kadastrale aanduidingen van heersend erf en dienend erf in overleg met partijen dient te actualiseren en waarbij de kosten van de vestiging voor rekening komen van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ;
5.2.
bepaalt wat betreft de omvang van de uitweg vanuit de poort in [adres 3] het volgende:
( a) de breedte van de uitweg aan het trottoir, grenzend aan de openbare weg [straatnaam] ,
zal zijn 3.40 meter, gemeten vanaf de hiervoor (in rov. 4.12.) genoemde perceelgrens tussen [adres 5] en [adres 2] , en dat
( b) de breedte ter plaatse van de poort in [adres 3] zal zijn 3,10 meter, en waarbij,
bezien vanaf de openbare weg,
(c) zowel de linker zijkant als de rechter zijkant van de uitweg worden gevormd door
een rechte lijn tussen de respectieve begin- en eindpunten van de uitweg;
5.3.
bepaalt dat (ook) de deur in de zijgevel en de deur naar de kelder van (op dit moment) [adres 3] door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] (en zijn rechtsopvolgers) op de minst bezwarende wijze mag worden gebruikt om naar de openbare weg te gaan (en omgekeerd), waarbij [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] voor [eiser in conventie, verweerder in reconventie] een looppad dat steeds ten minste één (1,0) meter breed is zal moeten vrijlaten;
5.4.
beveelt [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] om tezamen met [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in verband met [adres 3] en [adres 2] , beide erven als heersend en als dienend erf, mee te werken aan het opnieuw vestigen op de door de wet voorgeschreven wijze (notariële vestigingsakte en inschrijving in de openbare registers) van de volgende erfdienstbaarheid:
‘Ten behoeve en ten laste van de bij deze verkochte gedeelten van gemelde kadastrale percelen gemeente [kadasternummer 2] en [kadasternummer 1] en ten behoeve en ten laste van de aan verkopers verblijvende resterende gedeelten van evengemelde kadastrale percelen als respectievelijk wederkerig heersende en lijdende erven worden voorts bij deze gevestigd al zodanige erfdienstbaarheden als zijn vereist ter bestendiging van de toestand waarin deze perceelsgedeelten zich thans ten opzichte van elkaar bevinden welke in strijd mochten zijn met het burenrecht en speciaal wat betreft de afvoer van hemelwater, gootwater, faecaliën, door goten, rioleringen of anderszins, het hebben van licht en uitzicht, inbalking en inankering.’,waarbij de - door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] aan te wijzen - bij de vestiging van de erfdienstbaarheid te betrekken notaris zo nodig de kadastrale aanduidingen van heersend erf en dienend erf in overleg met partijen dient te actualiseren en waarbij de kosten van de vestiging worden gedeeld door partijen;
5.5.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] tot betaling van een niet voor matiging vatbare dwangsom van
€ 250,00 per dag (of deel daarvan), tot het maximum van € 25.000,00 is bereikt, voor iedere dag (of deel daarvan) dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] niet binnen veertien dagen nadat zij daarvoor door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] schriftelijk is uitgenodigd de onder 5.1. bedoelde medewerking verleent;
5.6.
bepaalt dat de onder 5.1. bedoelde erfdienstbaarheid [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en iedere opvolgende rechthebbende op het heersend erf het recht geeft op:
(a) het gebruik van een uitweg over [adres 2] vanuit de poort in [adres 3] naar de
openbare weg [straatnaam] conform het bepaalde in de rov. 4.15. en 5.2. van dit vonnis, en
(b) het gebruik als overpad van [adres 2] vanuit de deur op de begane grond en de
kelderdeur in [adres 3] conform het bepaalde in de rov. 4.17. en 4.18. van dit vonnis;
5.7.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] om de feitelijke situatie op [adres 2] binnen veertien dagen na de ondertekening van de onder 5.1. bedoelde vestigingsakte in overeenstemming te brengen met het bepaalde in dit vonnis, het bepaalde in rov. 4.18. daaronder begrepen, zodat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] onbelemmerd gebruik kan maken van de onder 5.4. bedoelde uitweg en het aldaar bedoelde overpad;
5.8.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] tot betaling van een niet voor matiging vatbare dwangsom van
€ 250,00 per dag (of deel daarvan), tot het maximum van € 25.000,00 is bereikt, voor iedere dag (of deel daarvan) dat niet of niet volledig gevolg geeft aan de veroordeling onder 5.5.;
5.9.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] begroot op € 3.450,01, onder bepaling dat indien deze kosten niet binnen tien dagen zijn voldaan, hierover de wettelijke rente verschuldigd is met ingang van de elfde dag na het wijzen van dit vonnis;
5.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.12.
verklaart [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] niet-ontvankelijk in het door haar gevorderde met betrekking tot het gebruik door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] van [adres 3] (zie rov. 3.4., eerste en tweede gedachtestreepje);
5.13.
veroordeelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] tot het verwijderen van de door hem aan de zijgevel van [adres 1] aangebrachte brievenbus binnen twee weken na het wijzen van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25,00 per dag of dagdeel dat de brievenbus blijft hangen, met een maximum van € 1.000,00;
5.14.
veroordeelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] - tot het verwijderen en verwijderd houden van de boven en vóór de deur op de begane grond van 68/4 aangebrachte stalen constructie binnen twee weken na het wijzen van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag of dagdeel dat de stalen constructie niet of niet volledig is verwijderd, met een maximum van € 5.000,00;
5.15.
veroordeelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] begroot op € 598,00;
5.16.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.17.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken op
8 november 2023.