ECLI:NL:RBLIM:2023:617

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
C/03/312058KGZA22-456 26012023
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing inzagevordering en opheffing beslag in kort geding tussen Bakon USA Food Equipment, Inc. en Koma Koeltechnische Industrie B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft Bakon USA Food Equipment, Inc. (hierna: Bakon) een inzagevordering ingediend op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tegen Koma Koeltechnische Industrie B.V. (hierna: Koma). Bakon vorderde inzage in bescheiden die op 27 oktober 2022 door Koma in beslag waren genomen, met als doel te onderzoeken of Koma de exclusiviteit die in een Dealership Agreement was overeengekomen, had geschonden. De voorzieningenrechter heeft op 26 januari 2023 geoordeeld dat Bakon niet voldoende rechtmatig belang heeft aangetoond voor de gevraagde inzage, en heeft de vorderingen van Bakon afgewezen. De rechter oordeelde dat de exclusiviteit die Bakon claimde voor de Canadese markt niet voldoende aannemelijk was gemaakt, en dat de vordering tot inzage in documenten met betrekking tot de VS eveneens niet kon worden toegewezen, omdat Bakon slechts vermoedde dat deze documenten relevant zouden kunnen zijn voor haar stellingen. De rechter heeft ook geoordeeld dat Koma niet onrechtmatig had gehandeld door het beslag te leggen, en heeft de vorderingen in reconventie van Koma om het beslag op te heffen en schadevergoeding te vorderen, eveneens afgewezen. Bakon is veroordeeld in de proceskosten van Koma, die zijn begroot op € 2.708,00, en Koma in de proceskosten van Bakon, begroot op € 508,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rolnummer: C/03/312058 / KG ZA 22-456
Vonnis in kort geding van 26 januari 2023
in de zaak van
de vennootschap naar Amerikaans recht
BAKON USA FOOD EQUIPMENT, INC.,
statutair gevestigd te Torrance, California, Verenigde Staten van Amerika,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten: mrs. M.E. Verwoert en M.B. van Oostrum,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KOMA KOELTECHNISCHE INDUSTRIE B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Roermond,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. M.M.M. Rooijen.
Partijen zullen hierna Bakon en Koma genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie;
  • de akte houdende overlegging aanvullende producties van Bakon;
  • de mondelinge behandeling van 12 januari 2023;
  • de pleitnota van Bakon;
  • de pleitnota van Koma.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 23 februari 2011 een “Dealership Agreement” (hierna: de overeenkomst) getekend op grond waarvan Bakon met ingang van 1 juli 2010 het recht kreeg om apparatuur van Koma en aan die apparatuur aanverwante diensten te verkopen in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS).
2.2.
In de overeenkomst zijn – voor zover hier van belang – de volgende bepalingen opgenomen:
3. This Agreement shall apply to the geographical area of the United States of America to this Agreement, and will hereafter be referred to as “the Territory”.
6.3.1
KOMA undertakes not to offer, quote, deliver or sell her products & services within the territory to anyone other than the Dealer, or to accept during the life of this agreement, the representation or distribution or dealership or sale arrangements with competing or likely to compete firms (or persons) with the Dealer, within the territory.
6.3.3
KOMA is not allowed to appoint or enter into any type of business relationship for her products & services, in the territory, with any other company who is in the same field of business as the Dealer during the life of this agreement.
15.1
The conclusion and performance of this Agreement will be governed in all respects by the laws of the Netherlands.
15.2
Any dispute, controversy or claim arising out of or in connection with this Agreement will be referred to the competent Dutch Court in the place where KOMA has its registered office.
16.3
Any modification of the present Agreement and the Appendix hereto will have to be made and confirmed in writing.
2.3.
De overeenkomst is bij brief van 11 mei 2022 door Koma opgezegd tegen 30 november 2022.
2.4.
Bij beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 12 oktober 2022 is aan Bakon verlof verleend tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag en conservatoir beslag tot afgifte ter gerechtelijke bewaring, een en ander krachtens artikel 700, 730 en 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
2.5.
Op 27 oktober 2022 heeft Bakon conservatoir bewijsbeslag en conservatoir beslag tot afgifte gelegd onder Koma.

3.Het geschil in conventie

3.1.
Bakon vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Koma te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis en nadat de deurwaarder de dataselectie heeft gemaakt een afschrift te verstrekken aan Bakon van de op 27 oktober 2022 in beslag genomen bescheiden die voldoen aan de onder randnummer 4.3. van de dagvaarding omschreven bescheiden, met uitzondering van de bescheiden die correspondentie met een advocaat betreffen;
2. Koma te veroordelen om aan Bakon een dwangsom van € 50.000,00 ineens te betalen en daarna € 10.000,00 voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat Koma in strijd handelt of laat handelen met het onder sub 1 gevorderde; en
3. Koma te veroordelen tot de betaling van de kosten van dit geding, inclusief de kosten voor het bewijsbeslag, bestaande uit zowel deurwaarderskosten als bijstand van een IT-expert, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
Onder randnumer 4.3 van de dagvaarding worden de gevraagde bescheiden nader gespecificeerd, in die zin dat Bakon inzage vordert in en afschrift van - kort gezegd - verkoopfacturen, transportdocumenten, correspondentie en bankmutaties voor zover die betrekking hebben op de levering en/of verkoop van producten en diensten door of namens Koma aan partijen in:
  • de Verenigde Staten in de periode 1 juli 2010 tot en met 30 november 2022, en
  • Canada in de periode 28 maart 2013 tot en met 30 november 2022.
3.3.
Bakon legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij op de voet van artikel 843a Rv gerechtigd is afschrift en inzage te vorderen van die bescheiden om vast te kunnen stellen of Koma heeft gehandeld in strijd met de in artikel 6.3.1 van de overeenkomst bedongen exclusiviteit. Koma heeft deze exclusiviteit geschonden door rechtstreeks te contracteren met afnemers in Canada, althans in ieder geval met het bedrijf genaamd Costco Canada. Door deze transactie(s) heeft Bakon omzet misgelopen. Koma is gehouden Bakon schadeloos te stellen voor de misgelopen transacties. Bakon heeft er daarom belang bij via inzage in specifieke bescheiden haar stellingen en vorderingen nader te kunnen onderbouwen in een nog te voeren bodemprocedure.
3.4.
Koma heeft gemotiveerd verweer gevoerd en stelt – kort gezegd – dat er geen exclusiviteit voor Canada overeengekomen is, het rechtmatig belang ontbreekt en de vordering verjaard is danwel dat er sprake is van rechtsverwerking. Ook stelt Koma dat Bakon in het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag de feiten onjuist heeft gepresenteerd hetgeen strijd met artikel 21 Rv oplevert.
3.5.
Op hetgeen partijen hebben aangevoerd wordt, voor zover van belang, onder de beoordeling teruggekomen.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
Koma vordert om bij vonnis, zoveel als wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Bakon te veroordelen binnen vijf dagen na het in dezen te wijzen vonnis alle gelegde beslagen op te (laten) heffen, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag voor iedere dag of deel van een dag dat Bakon in gebreke blijft om aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 150.000,00;
II. Bakon te veroordelen om de gerechtelijke bewaring van de beslagen bescheiden te (doen) beëindigen, door retournering van de beslagen zaken en bescheiden aan Koma en/of door vernietiging van de tijdens de beslaglegging gemaakte kopieën, zulks op straffe van een
dwangsom van € 10.000,00 per dag voor iedere dag of deel van een dag dat Bakon in gebreke blijft om aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 150.000,00;
III. Bakon te verbieden om nog een keer eenzelfde of een soortgelijk beslag te doen leggen of een daartoe strekkend verzoek in te dienen, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 per overtreding van dit verbod, met een maximum van € 250.000,00;
IV. Bakon te veroordelen tot betaling van de door Koma geleden schade als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging ad € 1.950,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van beslaglegging, althans vanaf de datum van de conclusie van antwoord, zulks tot aan de dag der algehele voldoening;
V. Bakon te veroordelen in de proces- en nakosten van deze procedure in reconventie, met bepaling dat indien Bakon niet binnen veertien dagen na dagtekening, althans betekening van het in dezen te wijzen vonnis is overgegaan tot betaling, Bakon vanaf de vijftiende dag over het bedrag aan proces- en nakosten de wettelijke rente is verschuldigd, zulks tot aan de dag der algehele voldoening.
4.2.
Koma legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Bakon bij het indienen van het verzoekschrift tot het leggen van beslag en tot afgifte ter gerechtelijke bewaring (hierna: het verzoekschrift) de voorzieningenrechter onvolledig en onjuist heeft voorgelicht hetgeen strijd met artikel 21 Rv oplevert.
4.3.
Bakon betwist dat zij bij het indienen van het verzoekschrift artikel 21 Rv geschonden zou hebben. Voorts betwist zij dat het beslag als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd en voert zij aan dat de vordering tot schadevergoeding zich niet leent voor behandeling in kort geding.
4.4.
Op hetgeen partijen hebben aangevoerd wordt, voor zover van belang, onder de beoordeling teruggekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De voorzieningenrechter oordeelt dat Bakon een voldoende spoedeisend belang heeft bij afgifte van de gevorderde bescheiden. Aan een vordering uit hoofde van artikel 843a Rv worden met betrekking tot de spoedeisendheid geen al te hoge eisen gesteld. Het feit dat Bakon stelt de bescheiden nodig te hebben om haar stellingen te kunnen onderbouwen in een nog te starten bodemprocedure, maakt de vordering voldoende spoedeisend. Dat Bakon geacht wordt een voldoende spoedeisend belang te hebben zegt niets over de vraag of haar vorderingen kunnen worden toegewezen. Daarop zal in het navolgende worden ingegaan.
In conventie
5.2.
Artikel 843a Rv, waar Bakon haar vordering op baseert, voorziet niet in een onbeperkt recht op inzage of afschrift van bescheiden jegens degene die deze tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft. Uit artikel 843a Rv volgt dat de vordering van Bakon alleen kan worden toegewezen indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: (a) er moet in voldoende mate aannemelijk worden dat Bakon een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde inzage/afschriften en voorts dat het gaat om (b) bepaalde bescheiden aangaande (c) een rechtsbetrekking waarin Bakon partij is, tenzij (d) er aan de zijde van Koma gewichtige redenen zijn om niet aan deze vordering te voldoen of (e) indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
5.3.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1251) volgt dat als maatstaf voor de beoordeling van een vordering op de voet van artikel 843a Rv heeft te gelden dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet, voldoende aannemelijk moet zijn. Die maatstaf stelt de rechter in staat een evenwicht te vinden tussen het belang van eiser om de waarheid te kunnen achterhalen en zijn bewijspositie te versterken, en het belang van gedaagde om geen vertrouwelijke informatie prijs te hoeven geven en om verschoond te blijven van de ingrijpende maatregel die exhibitie niet zelden is. Die maatstaf biedt de rechter voorts voldoende ruimte om rekening te houden met de aard van het onderliggende geschil en de overige omstandigheden van het geval, waaronder de omvang van de gevorderde exhibitie en de mogelijkheid om het bestaan van de gestelde vordering met andere bewijsmiddelen te onderbouwen. Degene die inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt om een door hem vermoede tekortkoming of onrechtmatige daad te kunnen aantonen, zal derhalve gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden dienen te stellen en met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal moeten onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat die tekortkoming of onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen.
5.4.
De vraag wat in het kader van een vordering uit hoofde van artikel 843a Rv bij een gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad als een ‘voldoende’ mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd, kan niet in algemene zin worden beantwoord. Het komt steeds aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal. Daarbij is enerzijds uitgangspunt dat niet behoeft te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een op (dreigend) tekortschieten of onrechtmatig handelen gebaseerde (ge- of verbods)vordering of vordering tot schadevergoeding; anderzijds dienen aan de mate van aannemelijkheid van de gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad bij de beoordeling van een inzagevordering hogere eisen te worden gesteld dan bij de beoordeling van een verzoek tot het in beslag mogen nemen van bewijsmateriaal.
5.5.
Voor wat betreft de inzagevordering met betrekking tot Canada stelt Bakon dat de exclusiviteit voor die regio weliswaar niet expliciet in artikel 3 van de overeenkomst is opgenomen maar dat die wel tussen partijen is overeengekomen. Desgevraagd heeft Bakon tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij niet kan aangegeven hoe en wanneer die overeengekomen is. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat hier overeenstemming over bestond, aldus Bakon. Zij verwijst daarbij naar het feit dat Bakon inzage kreeg in de Canadese klantenlijst van Koma, Bakon ‘leads’ voor Canadese klanten kreeg doorgespeeld en Koma op 28 maart 2013 een verklaring [1] heeft afgegeven waarin werd bevestigd dat Bakon als exclusieve distributeur voor Koma-producten in Canada gold.
5.6.
Koma stelt daarentegen dat Bakon weliswaar klanten in Canada mocht bedienen en dat zij daartoe ook de nodige gegevens doorstuurde, maar dat dit niet leidt tot exclusiviteit. Die exclusiviteit had in dat geval, met verwijzing naar artikel 16.3 van de overeenkomst, schriftelijk overeengekomen moeten worden. De verklaring van 28 maart 2013 betreft niet zo’n aanvulling op de overeenkomst en is louter afgegeven op verzoek van Bakon omdat een van haar afnemers had gevraagd om een bevestiging dat Bakon ook dealer van Koma producten voor Canada was. Bovendien komt aan Bakon geen beroep op die verklaring toe omdat dit document niet door een daartoe tekeningsbevoegde persoon is afgegeven.
5.7.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat Bakon als enige exclusief, dus met uitsluiting van ieder ander, gerechtigd was om in de VS de producten van Koma en de aan die producten verwante diensten aan te bieden. Dit volgt uit artikel 6.3.1 in samenhang met artikel 3 van de overeenkomst. De aan Koma verweten schending van de exclusiviteit heeft echter betrekking op het in Canada gevestigde Costco Canada. De door de voorzieningenrechter te beantwoorden vraag is dus - gelet op de gemotiveerde betwisting van Koma - of de in de overeenkomst beschreven exclusiviteit zich ook uitstrekte tot Canada. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
5.8.
In artikel 16.3 van de overeenkomst is tot uitgangspunt genomen dat iedere wijziging in of aanvulling op de overeenkomst tussen partijen schriftelijk bevestigd dient te worden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de verklaring van 28 maart 2013 niet aan dit schriftelijkheidsvereiste voldoet. Het betreft niet de bevestiging van een tussen partijen gemaakte afspraak maar een eenzijdige verklaring van Koma aan een onbekende derde, immers is deze verklaring gericht aan “To whom it may concern”. Uit de begeleidende e-mail [2] blijkt dat de verklaring op verzoek van Bakon door Koma is opgemaakt om over te leggen aan een (potentiële) klant van Bakon; “
Also, we would need a letter from Koma showing that we are the exclusive distributor for Koma in North America (otherwise, they have to get 3 quotes).” De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat partijen met deze verklaring beoogden de geadresseerde op het verkeerde been te zetten opdat er bij andere bedrijven geen offertes zouden worden opgevraagd om zodoende te bewerkstelligen dat Bakon dus mocht leveren. Anders dan Bakon stelt, komt aan dit document dus geen doorslaggevende betekenis toe, temeer nu Bakon heeft gesteld niet te kunnen aangeven hoe en wanneer die exclusiviteit voor Canada is overeengekomen. Daarbij kan voorts in het midden blijven of het betreffende document wel door een tekeningsbevoegde persoon is afgegeven.
5.9.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat, indien genoemde exclusiviteit inderdaad reeds vanaf 28 maart 2013 - zijnde de gestelde ingangsdatum van de exclusiviteit voor Canada - zou zijn overeengekomen, het onverklaarbaar is waarom Koma dan met medeweten [3] van Bakon in oktober 2013 een offerte aan Costco Canada uitbrengt en Bakon op 20 maart 2016 aangeeft nog steeds een 5% (aanbreng)provisie te verwachten [4] (“
As discussed and promised by [naam] and you in the past, we are expecting 5% commission of this project.”).In dit verband is van belang dat partijen beide stellen dat Bakon Costco Canada in contact heeft gebracht met Koma en Koma heeft voorgesteld provisie voor het aanbrengen te betalen. Bakon heeft ter mondelinge behandeling wel gesteld dat zij met dat voorstel niet akkoord was en rechtstreeks wilde contracteren met Costco Canada, maar dit correspondeert niet met haar e-mailbericht van 11 juni 2013 [5] waarbij Bakon de contactgegevens van Costco Canada aan Koma zendt en afsluit met “
Houd ons op de hoogte a.u.b. Wij willen hier graag bij helpen ….. dit zou ook een entree kunnen zijn voor Costco US.”.In plaats van exclusiviteit voor Canada, benadrukt dit veel meer het commerciële belang van Bakon bij de Amerikaanse vestiging van Costco. Bovendien is dan onlogisch waarom Bakon in 2016 nog informeert naar de provisie (“
as discussed and promised”). Ook de hier beschreven feiten en omstandigheden leiden niet tot de conclusie dat ten gunste van Bakon exclusiviteit voor Canada geldt.
5.10.
Door Koma is voorts op 17 juni 2016 een nieuwe Dealership Agreement aangeboden waarbij de exclusiviteit blijkens artikel 3 werd verruimd tot de VS en Canada [6] . Dit aanbod is niet door Bakon niet aanvaard. Bakon schreef [7]
For obvious reasons, I cannot sign this document. It is also probably better I do not comment. The only thing needed is an addendum reflecting the change to the Territory.” Blijkbaar was de uitbreiding van de exclusiviteit onderdeel van een nadere onderhandeling die destijds vruchteloos is gebleven. Anders dan Bakon betoogt, kan hieruit evenmin worden afgeleid dat er in 2013 al overeenstemming bestond over exclusiviteit voor Canada.
5.11.
Op grond van het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat partijen exclusiviteit voor Canada zijn overeengekomen en er sprake is van een schending van die exclusiviteit. Dit vergt een nader onderzoek naar de feiten en omstandigheden. Een bodemprocedure is daarvoor de geëigende weg. Aldus leidt dit tot de conclusie dat onvoldoende aannemelijk is dat er sprake is van de rechtsbetrekking waarop de vordering tot inzage is gebaseerd. De vordering tot inzage van de inbeslaggenomen bescheiden zal, voor zover deze vordering betrekking heeft op Canada, op die grond worden afgewezen.
5.12.
De inzagevordering voor bescheiden met betrekking tot de VS zal eveneens worden afgewezen. Weliswaar staat tussen partijen niet ter discussie dat voor de VS exclusiviteit voor Bakon geldt, maar de vordering om inzage te krijgen in de bescheiden betrekking hebbende op de VS is (eveneens) gebaseerd op de door Bakon gestelde overtreding inzake Costco Canada. Desgevraagd heeft Bakon tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de Costco Canada-transactie tot het nodige wantrouwen bij Bakon heeft geleid en zij daarom ook inzage wenst in de bescheiden betrekking hebbende op de VS. De voorzieningenrechter overweegt dat de wetgever met artikel 843a Rv echter geen algemene exhibitieplicht in het leven heeft willen roepen. Artikel 843a Rv biedt bovendien niet de mogelijkheid om documenten op te vragen waarvan Bakon slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan haar stellingen. In dat geval ontbreekt ook een rechtmatig belang. Het dient daarbij te gaan om de situatie dat de inhoud van een schriftelijk bewijsmiddel aan een partij in beginsel wel bekend is, maar dat zij het niet in haar bezit heeft. Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval geen sprake. Bakon vermoedt slechts dat sprake is van gegevens die van belang kunnen zijn voor het instellen van een vordering tegen Koma. Dat maakt de inzagevordering voor de VS tot een “fishing expedition”, waartoe het bepaalde in artikel 843a Rv zich uitdrukkelijk niet leent. Het had hier op de weg van Bakon gelegen om te gemotiveerd te stellen en te onderbouwen dat de exclusiviteit voor de VS door Koma geschonden is, hetgeen zij heeft nagelaten.
5.13.
Bakon zal als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Koma worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 2.032,00(2 punten x tarief II € 1.016,00)
Totaal € 2.708,00
5.14.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. De wettelijke rente over de proceskosten en nakosten wordt toegewezen als vermeld onder de beslissing.
In reconventie
5.15.
Ten aanzien van de gestelde schending van artikel 21 Rv overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Sinds de inwerkingtreding van het herziene burgerlijk procesrecht in 2002 is in de wet vastgelegd dat procespartijen alle voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid moeten aanvoeren. Artikel 21 Rv, dat is opgenomen bij de algemene beginselen van procedures, luidt als volgt:
Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
5.16.
De verplichting tot een juiste en volledige voorlichting van de rechter en de wederpartij geldt voor alle in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geregelde procedures [8] , dus ongeacht of het gaat om een dagvaardings- of verzoekschriftprocedure. Zo speelt deze verplichting in het bijzonder bij een verzoek om verlof tot het leggen van conservatoir beslag, omdat de voorzieningenrechter in beginsel daarop op de voet van artikel 700 lid 2 Rv na summierlijk onderzoek beslist, hetgeen wil zeggen zonder de belanghebbende te horen. De voorzieningenrechter moet er dus op kunnen vertrouwen dat de verzoeker hem volledig en naar waarheid inlicht.
5.17.
De precieze omvang van de uit artikel 21 Rv voortvloeiende verplichtingen is niet exact aan te geven. Wel staat buiten kijf dat partijen in elk geval (i) nooit feiten mogen stellen waarvan zij weten dat die feiten niet juist zijn of niet juist kunnen zijn, (ii) geen feiten mogen ontkennen waarvan zij weten dat die juist zijn, en (iii) geen feiten mogen achterhouden waardoor de rechter (en de wederpartij) op het verkeerde been wordt gezet. Onder dit laatste valt ook het geval dat een partij slechts een deel van het verhaal vertelt en enkel de daarbij behorende stukken overlegt. De verplichting tot volledigheid is immers een belangrijk aspect van de waarheidsplicht [9] .
5.18.
Koma stelt dat Bakon in het verzoekschrift nalaat te vermelden dat Koma de exclusiviteit voor Canada betwist. Ook wordt Bakon verweten dat zij een onjuiste lezing geeft van de wijze waarop de overeenkomst tot stand zou zijn gekomen en zouden de stellingen van Koma in het verzoekschrift onvoldoende aan bod komen.
5.19.
De voorzieningenrechter overweegt dat partijen in het onderliggende geschil met name twisten over de inhoud en omvang van de overeenkomst. De centrale vraag die partijen verdeeld houdt is of er exclusiviteit voor Canada is overeengekomen. Hoewel het verzoekschrift hoofdzakelijk een weergave is van de stellingen van Bakon heeft zij aan dit verzoekschrift wel de brief van de advocaat van Koma van 12 juli 2022 als bijlage gehecht. Daarin worden door Koma dezelfde weren gevoerd als in onderhavig kort geding. Die informatie was derhalve kenbaar voor de voorzieningenrechter bij de beoordeling van het verzoekschrift. In die zin kan niet geconcludeerd worden dat Bakon bewust onjuiste informatie heeft verstrekt of informatie heeft achtergehouden. Dat Bakon in het verzoekschrift stellig haar uitleg van de feiten naar voren brengt, maakt nog niet dat er feiten worden gesteld waarvan Bakon weet dat die niet juist (kunnen) zijn. Van schending van artikel 21 Rv is dan ook geen sprake, zodat opheffing van het beslag en de bewaring op die grond niet aan de orde is. De voorzieningenrechter komt voorts niet toe aan beoordeling van de andere in artikel 705 Rv genoemde gronden voor opheffing nu Koma ter mondelinge behandeling desgevraagd heeft aangegeven daar geen beroep op te doen.
5.20.
Koma heeft verder nog een beslagverbod voor de toekomst gevorderd. Uitgangspunt is dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen plaats is voor een algemeen beslagverbod, bijvoorbeeld in het geval dat de beslaglegger klaarblijkelijk misbruik maakt van het recht beslag te leggen. Hieromtrent heeft Koma echter niets gesteld. Ook heeft Koma niet aannemelijk gemaakt dat Bakon klaarblijkelijk misbruik maakt van het recht beslag te leggen. Evenmin zijn zwaarwegende belangen aan de kant van Koma aangevoerd die een beslagverbod kunnen rechtvaardigen. De vordering tot het opleggen van een verbod tot het leggen van eenzelfde of soortgelijk beslag door Bakon zal daarom worden afgewezen.
5.21.
Koma vordert voorts betaling van € 1.950,00 ten titel van schadevergoeding. Daaraan legt zij ten grondslag dat de beslaglegging door Bakon onrechtmatig is en zij intern de nodige kosten heeft moeten maken. Omdat de vordering tot inzage dient te worden afgewezen, staat daarmee de onrechtmatigheid van het beslag vast, aldus Koma. Bakon betwist dat het beslag als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd. Daarnaast stelt Bakon dat een dergelijke schadevordering zich niet leent voor behandeling in kort geding.
5.22.
De voorzieningenrechter overweegt dat een oordeel omtrent de rechtmatigheid van het beslag nauw samenhangt met de door Bakon gestelde inbreuk op de exclusiviteit. Hierboven is onder rechtsoverweging 5.12 gemotiveerd dat een oordeel hierover nader onderzoek vergt naar de feiten en omstandigheden waartoe een bodemprocedure de geëigende weg is. Aldus kan ook niet voorshands worden geoordeeld dat de beslaglegging onrechtmatig is. De vordering tot betaling van geleden schade zal daarom worden afgewezen.
5.23.
Koma zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Bakon worden begroot op:
- salaris advocaat
€ 508,00(factor 0,5 × tarief € 1.016,00)
Totaal € 508,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt Bakon in de proceskosten, aan de zijde van Koma tot op heden begroot op € 2.708,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt Bakon in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Bakon niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen af;
6.6.
veroordeelt Koma in de proceskosten, aan de zijde van Bakon tot op heden begroot op € 508,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Hermanides en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2023. [10]

Voetnoten

1.Productie 5 van Bakon.
2.Productie 21 van Koma.
3.Productie 1 van Koma.
4.Productie 2 van Koma.
5.Productie 10 van Koma.
6.Productie 7 van Koma.
7.Productie 9 van Koma.
10.type: GH