ECLI:NL:RBLIM:2023:6128

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
03.196875.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuld aan verkeersongeval met dodelijke afloop en verlaten plaats ongeval

Op 15 januari 2022 vond in Maastricht een verkeersongeval plaats waarbij een voetganger, [slachtoffer], werd aangereden door de verdachte, die als bestuurder van een personenauto handelde. De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het slachtoffer in hulpeloze toestand was achtergelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet voldoende aandacht heeft gehad voor de verkeerssituatie, wat heeft geleid tot de aanrijding en het overlijden van de voetganger op 27 februari 2022. De rechtbank oordeelt dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat hem schuldig maakt aan de overtredingen van artikel 6 en artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, een taakstraf van 240 uren en een rijontzegging van 18 maanden. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 17.500 aan de benadeelde partij, de dochter van het slachtoffer, voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.196875.22
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1974,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.A. van Essen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 oktober 2023. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De nabestaande van het slachtoffer, [naam 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij is op de zitting gehoord. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, primair op neer dat de verdachte
als bestuurder van een personenauto schuld heeft aan een verkeersongeval waarbij een voetganger, [slachtoffer] , is overleden. Subsidiair is ten laste gelegd dat de verdachte zich gevaarlijk en/of hinderlijk heeft gedragen in het verkeer. Als tweede feit wordt de verdachte verweten dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 primair en feit 2. Daartoe heeft hij aangevoerd dat gelet op de geschatte snelheid die de verdachte reed, het zicht op de voetgangersoversteekplaats en de tijd tussen het kunnen zien van [slachtoffer] en het naderen van de plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden de verdachte [slachtoffer] heeft kunnen en moeten zien en moeten anticiperen om hem voorrang te verlenen. De aanrijding tussen de verdachte en [slachtoffer] had dan voorkomen kunnen worden. Er is sprake van meerdere momenten van onoplettendheid. Gezien deze omstandigheden kunnen de gedragingen van de verdachte volgens de officier van justitie als aanmerkelijke schuld worden aangemerkt in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Door dit ongeval is [slachtoffer] komen te overlijden. De officier van justitie heeft verder aangevoerd dat een getuige vermeldt dat de verdachte na het veroorzaken van het ongeval is gestopt, achterom heeft gekeken en is doorgereden. Gelet hierop en gelet op de schade aan de auto van de verdachte heeft de verdachte moeten hebben gemerkt dat hij iemand had geraakt. Hij had moeten stoppen en het slachtoffer moeten helpen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 1 primair en feit 2. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gehandeld waardoor geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. De verdachte heeft [slachtoffer] niet waargenomen en kan zich het ongeval niet herinneren. De gezondheidssituatie van de verdachte kan hiervoor een verklaring zijn. De verdachte kampt namelijk met diabetes en aanvallen van extreme draaiduizeligheid. Een enkele waarnemingsfout is onvoldoende om te kunnen spreken van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Uit de bewijsmiddelen kan geen verklaring worden gevonden waarom de verdachte [slachtoffer] niet heeft gezien. De raadsvrouw voert verder aan dat doordat de verdachte niet bewust is geweest van de aanrijding met het slachtoffer [slachtoffer] , hij ook geen vermoeden had dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 15 januari 2022 omstreeks 12:02 uur vond op de [straatnaam 1] te Maastricht een verkeersongeval plaats ter hoogte van een voetgangersoversteekplaats. Daarbij waren een personenauto van het merk [naam 2] met kenteken [nummer] , bestuurd door de verdachte, en een voetganger, meneer [slachtoffer] , betrokken. [2]
Naar aanleiding van dit ongeval is een proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse (VOA) opgemaakt. Hieruit volgt – zakelijk weergegeven – het volgende: [3]
Schade- en sporenbeeld aan de [naam 2] :
De verbalisanten zagen dat de rechterzijde van de voorbumper deels ontzet was. Zij zagen dat er een deukschade in het rechter voorscherm was. Op de motorkap zagen zij aan de rechterzijde voor een deukschade en enkele veegsporen in de richting van de rechter buitenspiegel. Deze rechter buitenspiegel was deels losgebroken van de houder.
De verbalisanten zagen dat de voorruit aan de rechterzijde onder was versplinterd ten gevolge van een van buitenaf op de voorruit inwerkende kracht.
Glijafstand slachtoffer:
Uit de grafiek blijkt dat bij een glijafstand van 4,3 meter, zoals dat van het slachtoffer
van onderhavige aanrijding, een indicatieve botsnelheid van circa 40 kilometer per uur hoort.
Vermoedelijke toedracht:
De voetganger had gelopen op de voetgangersoversteekplaats van de [straatnaam 1] , komende uit de richting van de [straatnaam 2] (links van de [straatnaam 1] ) en lopende in de richting van de [straatnaam 3] (rechts van de [straatnaam 1] ). De bestuurder van de betrokken [naam 2] had gereden over de [straatnaam 1] , komende uit de richting van de rotonde en gaande in de richting van de rotonde met de [straatnaam 4] .
De [naam 2] vertoonde een recent schade- en sporenbeeld aan de rechterzijde voor, dat wijst op een contact met de rechterzijde van de voetganger, welke tevens past bij het letsel van de voetganger. Door de botsing is de voetganger weggeworpen en op de rechter streep van de voetgangersoversteekplaats op het wegdek terecht gekomen, waarbij onder andere de broek van de voetganger de blauwe veegsporen op het wegdek en de belijning heeft afgetekend. Tijdens de botsing tussen beiden zijn er delen van de koplamp losgebroken en achtergebleven op de plaats van de aanrijding.
Op de voetgangersoversteekplaats kwamen beiden met elkaar in botsing. De voetganger had van de oversteek van links naar rechts op de rechter rijstrook, bestemd en gevolgd door de betrokken [naam 2] , al circa 3,4 meter van de 4,6 meter, de totale breedte rechter rijstrook, afgelegd.
Vermijdbaarheid:
De bestuurder van de betrokken [naam 2] had het ongeval kunnen voorkomen door de reeds
overstekende voetganger voor te laten gaan. De bestuurder had vanaf ongeveer 85 meter voor de voetgangersoversteekplaats zicht op deze oversteekplaats. Om deze afstand te overbruggen met een constante en toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, had de bestuurder hier ongeveer 6,1 seconden voor nodig.
De voetganger was bezig om de [straatnaam 1] over de voetgangersoversteekplaats van links naar rechts over te steken en had dus de intentie om ook de rechter rijstrook over te steken. Vanaf de linker rijbaankant had deze voetganger om tot de benaderde botsplaats te komen tussen de 14 seconden en 10,8 seconden nodig. Vanaf de linkerzijde van de verhoogde middengeleider tot aan de benaderde botsplaats had de voetganger hier tussen de 6,7 seconden en 5,2 seconden voor nodig. Vanaf de linkerzijde van de rechter rijstrook was hier voor de voetganger tussen de 3,4 seconden en 2,6 seconden voor nodig.
De voetganger was dus al meerdere seconden bezig met zijn oversteek. De voetganger was, indien de bestuurder had gereden met een constante snelheid van 50 kilometer per uur, zichtbaar op de middengeleider en liep in de richting van de rechter rijbaankant.
Dit had de bestuurder van de betrokken [naam 2] kunnen en moeten zien en hij had voldoende tijd ter beschikking om hierop te reageren.
Indien de betrokken voetganger de enige overstekende voetganger was, had de bestuurder van de betrokken [naam 2] het ongeval kunnen voorkomen, door uiterst links op de rechter rijstrook te rijden. De betrokken [naam 2] heeft een breedte van ongeveer 2 meter, er was tussen de botsplaats en de linker rijbaankant van de rechter rijstrook een ruimte van circa 3,4 meter beschikbaar. Dit is voldoende ruimte om de voetganger te kunnen ontwijken, ondanks dat dit mogelijk geen veilig gevoel voor de voetganger had gegeven en ook niet had kunnen worden aangemerkt als het voor laten gaan.
De voetganger kon in alle redelijkheid het ongeval niet meer voorkomen, hij was reeds bezig om de rechter rijstrook over te steken en moest nog circa 1,2 meter afleggen om deze oversteek te voltooien.
In het schouwverslag, opgemaakt door forensisch arts T.M.D.L. Pelzer op 27 februari 2022, is het overlijden van [slachtoffer] vastgesteld op 27 februari 2022 ten gevolge van een niet natuurlijke dood. [4]
In het proces-verbaal forensisch onderzoek is – zakelijk weergegeven – vermeld: [5]
Er waren multipele fracturen, deels open van aard. Een aantal fracturen is gaan ontsteken, met een bloedvergiftiging als gevolg. Vervolgens is multi-orgaanfalen ontstaan en is betrokkene op 27 februari 2022 om 21:03 uur hieraan overleden.
De waargenomen en vastgestelde letsels passen bij inwerkend geweld van buitenaf i.c. de
aanrijding met de personenauto.
De verdachte heeft bij de politie op 16 januari 2022 verklaard een voetganger te hebben gezien in de directe omgeving waar het ongeval heeft plaatsgevonden en dacht dat deze voetganger overgestoken was. [6]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 15 januari 2022 de bestuurder was van de personenauto van het merk [naam 2] met kenteken [nummer] . [7]
De getuige [naam 3] heeft het volgende verklaard: [8]
Op zaterdag 15 januari 2022, omstreeks 12:00 uur, reed ik als bestuurder in mijn
voertuig over de [straatnaam 1] te Maastricht. Ik kwam uit de richting van de rotonde en
reed in de richting van [winkelcentrum] . Voor mij reed een [automerk] . Voor
dit voertuig reed een blauw voertuig. Ik zag plotseling bij het zebrapad een man op
de grond vallen. Ik zag dat de bestuurder van de blauwe voertuig stopte. Ik zag dat
de bestuurder achterom keek en daarna verder reed.
Ik zei vervolgens dat ik achter de blauwe auto aan zou gaan want het was duidelijk dat de
persoon op het zebrapad was aangereden door de bestuurde van de blauw auto. Ik zag
dat de bestuurder van de blauwe auto weg reed richting [winkelcentrum] . Ik zag dat
hij richting de [straatnaam 5] reed. Toen ik eenmaal op de [straatnaam 5] reed was ik
het voertuig uit zicht verloren. Ik vermoed dat het een [naam 2] betrof kleur blauw.
Belgisch kenteken een station.
Bewijsoverweging t.a.v. feit 1 primair en feit 2:
Artikel 6 WVW
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 15 januari 2022 de bestuurder was van de personenauto van het merk [naam 2] met kenteken [nummer] en dat hij op die dag omstreeks 12:02 uur een aanrijding heeft veroorzaakt met [slachtoffer] . De verdachte heeft [slachtoffer] geen voorrang verleend, terwijl deze voorrang had tijdens het oversteken op een voetgangersoversteekplaats. Na de aanrijding heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten. [slachtoffer] is op 27 februari 2022 overleden aan de verwondingen die hij heeft opgelopen als gevolg van de aanrijding met de verdachte.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te komen, dient de rechtbank vast te stellen dat de verdachte schuld heeft in de zin van die bepaling, derhalve dat hij zich ten minste in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (Hoge Raad 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Er is daarnaast meer vereist dan een enkel moment van onoplettendheid. Het enkele feit dat door een verdachte niet is gezien wat wel zichtbaar moet zijn geweest, volstaat niet voor het aannemen van aanmerkelijke schuld (Hoge Raad 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0544).
Uit het rapport van de VOA volgt dat de verdachte vanaf ongeveer 85 meter voor de voetgangersoversteekplaats zicht op deze oversteekplaats had. Met een snelheid van 50 kilometer per uur had de verdachte 6,1 seconden nodig om deze afstand te overbruggen. [slachtoffer] was al een aantal seconden bezig met oversteken. Van belemmeringen die het zicht hadden kunnen beperken, is de rechtbank niet gebleken. Gelet hierop, als ook op de botssnelheid van de verdachte (ongeveer 40 kilometer per uur), is de rechtbank van oordeel dat de verdachte [slachtoffer] tijdig had kunnen en moeten zien en hierop had moeten anticiperen. Het naderen van een voetgangersoversteekplaats vergt extra en gerichte aandacht voor voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers. Deze extra en gerichte aandacht voor voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers ontbrak bij de verdachte gezien de ruime tijd die de verdachte had om te anticiperen en de botssnelheid van ongeveer 40 kilometer per uur. De verdachte had kunnen stoppen of zijn snelheid tijdig gepast kunnen verminderen en had dit ook moeten doen. Daarnaast volgt uit de VOA dat de verdachte [slachtoffer] had kunnen ontwijken door uiterst links te rijden op de rechterrijstrook. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte op meer dan één moment de het ongeval had kunnen en moeten voorkomen en dus meer momenten van onoplettendheid heeft gehad. Het ongeval is het gevolg geweest van een langere periode waarin de verdachte zijn aandacht niet op [slachtoffer] had gevestigd.
Deze feiten en omstandigheden leiden tot het oordeel van de rechtbank dat de gedragingen van de verdachte kunnen worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend waardoor sprake is van aanmerkelijke ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank acht dus feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen, in dier voege dat door een aan de verdachte te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] is overleden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte [slachtoffer] niet heeft waargenomen en dat de verdachte mogelijk een hyper had ten tijde van het ongeval. Deze hyper kan volgens de verdediging invloed hebben op de rijvaardigheid van de verdachte. De verdachte kampt met diabetes en zou ten tijde van het ongeval een extreem hoge glucosewaarde hebben gehad. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard op dat moment niet te weten dat hij een extreem hoge glucosewaarde had en dat hij daarom niet heeft ingegrepen. Volgens de verdediging zou de verdachte vlak voor het ongeval een uitwijkmanoeuvre hebben gehad met een ree waarbij hij met zijn auto een paaltje heeft geraakt. De verdachte heeft hierbij verklaard dat de schade aan zijn auto afkomstig is van deze uitwijkmanoeuvre. Hij zou hierdoor in een acute stresssituatie hebben verkeerd wat de hyper zou kunnen hebben veroorzaakt. Dit zou volgens de verdediging een verklaring kunnen zijn voor het niet opmerken van [slachtoffer] en dit is volgens de verdediging te kwalificeren als één waarnemingsfout.
Ter gelegenheid van de huiszoeking door de Belgische politie heeft de verdachte op 16 januari 2022 rond 12:47 uur verklaard dat hij met de auto in Maastricht is geweest en op de terugweg een ree heeft aangereden.
Bij zijn voorgeleiding in verband met zijn aanhouding op 16 januari 2022 om 14:50 uur herhaalt de verdachte tegenover de inspecteur van de Nederlandse politie dat hij een ree heeft aangereden.
Tijdens het politieverhoor op 16 januari 2022 om 16:40 uur heeft de verdachte verklaard dat hij op een weg heeft uitgeweken voor een ree, dat hij is ingedraaid, dat hij toen een paaltje op de weg zag staan, dat hij niet meer kon stoppen, dat hij met de rechter voorkant tegen het paaltje is gebotst, dat de auto toen is rondgedraaid en dat toen de bumper links achter is losgeraakt. Hij heeft daarna de bumper weer vastgemaakt en hij zag dat hij schade had aan de voorkant. Er zat aan de passagierskant heel laag een breuk in de ruit en de rechter buitenspiegel hing eraf. Later in het verhoor verklaart hij dat hij in de omgeving van het ongeval een voetganger heeft gezien en dacht dat deze voetganger overstoken was. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij de schade aan de auto niet kan verklaren.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte over zijn lichamelijke toestand en het verweer wat de raadsvrouw ter terechtzitting heeft gevoerd niet aannemelijk. De verklaring die de verdachte ter terechtzitting aflegt, wijkt naar het oordeel van de rechtbank in zodanige mate af van de verklaringen die hij heeft afgelegd bij de politie, welke onderling ook weer afwijken, dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid daarvan. Niet alleen verklaart hij bij de politie wisselend over het al dan niet aangereden hebben van een ree en over de oorzaak van de schade, ook heeft de verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie niks verklaard over de zogenoemde hyper die de raadsvrouw wel in haar verweer noemt.
Vanzelfsprekend kunnen verklaringen verschillen, maar dit doorgaans op ondergeschikte punten. Daarvan is hier echter geen sprake. Vanzelfsprekend staat het de verdachte vrij om al dan niet te verklaren en dan te verklaren wat hij wil, maar het gevolg van het afleggen van al te zeer wisselende en afwijkende verklaringen kan echter wel zijn dat de rechters die daarover te oordelen hebben, aan die verklaringen en daarop geënte verweren voorbijgaan. Dat gevolg doet zich hier voor. De rechtbank kan immers simpelweg niet meer vaststellen welke verklaring zij nu tot uitgangspunt zou moeten maken bij haar oordeel.
Verlaten plaats ongeval
Artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994 strekt ertoe dat degene die bij een verkeersongeval is betrokken een daarbij gewond geraakte persoon waar mogelijk zelf onmiddellijk hulp biedt.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het slachtoffer in hulpeloze toestand werd achtergelaten. Daartoe heeft zij – zoals hierboven beschreven – aangevoerd dat de verdachte [slachtoffer] niet heeft waargenomen vermoedelijk ten gevolge van een zogenoemde hyper.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte en het verweer van de raadsvrouw over de uitwijkmanoeuvre met een ree met als gevolg een zogenoemde hyper onaannemelijk. Daarnaast verklaart een getuige van het ongeval dat de verdachte na de botsing met het slachtoffer zijn auto stopte en achterom heeft gekeken. Hierna is de verdachte weggereden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijze moest vermoeden dat hij het slachtoffer heeft aangereden en dat hij deze heeft achtergelaten terwijl deze in een hulpeloze toestand verkeerde. De rechtbank acht dan ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 primair:
op 15 januari 2022 in de gemeente Maastricht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander, te weten: [slachtoffer] , werd gedood, welke gedragingen aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, op het moment dat een voetganger bezig was een op voornoemde [straatnaam 1] gelegen voetgangersoversteekplaats, als bedoeld in artikel 49 lid 2 van het Reglement
verkeersregels en verkeertekens 1990, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, van links
naar rechts over te steken, die oversteekplaats is genaderd en vervolgens niet, dan wel niet voldoende, de snelheid van zijn motorrijtuig heeft verminderd mede waardoor
vervolgens een botsing is ontstaan tussen zijn, verdachtes, motorrijtuig en die voetganger, zijnde voornoemde [slachtoffer] ;
Feit 2:
als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente Maastricht, op de [straatnaam 1] , op 15 januari 2022 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
Feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren. De officier van justitie heeft bij de formulering van zijn strafeis rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS met daarbij als strafverzwarende omstandigheid dat de verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 1 primair en feit 2. De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring van feit 1 subsidiair aansluiting te zoeken bij de jurisprudentie en te volstaan met een geldboete en een voorwaardelijke rijontzegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft op 15 januari 2022, door geen voorrang te verlenen waar hij dit wel had moeten doen, een aanrijding met het slachtoffer veroorzaakt, waardoor deze uiteindelijk is komen te overlijden. Deze aanrijding had voorkomen kunnen worden als de verdachte zich oplettender en voorzichtiger in het verkeer had gedragen.
Na de aanrijding heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist of moest vermoeden dat hij het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.
Dit zijn ernstige feiten met onomkeerbare gevolgen, niet alleen voor het slachtoffer, maar ook voor diens familie en nabestaanden. Een mensenleven is verloren gegaan.
De rechtbank overweegt dat strafoplegging niet alleen plaatsvindt met inachtneming van de gevolgen van de gemaakte verkeersfout, maar vooral ook moet worden afgezet tegen de ernst van die gemaakte verkeersfout en de mate van schuld daaraan van de verdachte. In dit geval draagt de verkeersfout van de verdachte, zoals hiervoor al is vermeld, de gradatie van ‘aanmerkelijke schuld’ in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS inzake overtreding van artikel 6 WVW en in het bijzonder bij de categorie ‘aanmerkelijke schuld’ en ‘de dood ten gevolge’.
De rechtbank houdt als strafverzwarende omstandigheid rekening met dat de verdachte na het veroorzaken van de aanrijding de plaats van het ongeval heeft verlaten. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de proceshouding van de verdachte. Verdachte lijkt aangeslagen te zijn door het voorval, maar lijkt meer nog zijn hoop te hebben gevestigd op het ontlopen van zijn strafrechtelijke verantwoordelijkheid. Niet alleen is hij weggereden na het ongeval, maar probeert hij daarna te doen voorkomen dat de schade aan zijn auto is ontstaan door de aanrijding met een ree, door het botsen tegen het paaltje na een uitwijkmanoeuvre voor een ree en grijpt hij zijn ziekte aan als excuus voor het zich niet meer kunnen herinneren van het voorval.
Ter zitting is de verdachte al voorgehouden dat dit bevreemding wekt. De verdachte verklaart bij de politie dat hij na een aanrijding met een paaltje schade aan zijn autoruit en buitenspiegel heeft waargenomen. Na de aanrijding met het paaltje zou de verdachte, in zijn lezing, op enig moment het slachtoffer hebben aangereden. Van die aanrijding zou hij zich echter niets kunnen herinneren. De ruitschade is evenwel bij die aanrijding ontstaan. Hoe hij dan die schade kan koppelen aan een eerder voorval, blijft een onbeantwoorde vraag. Zoals er meer vragen onbeantwoord blijven. Waarom heeft hij bijvoorbeeld op hun verzoek niet in gesprek willen gaan met de nabestaanden? Ook dit vormt voor de rechtbank een aanwijzing dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid wil ontlopen. Verdachte heeft ter terechtzitting spijt betuigd, maar in dit licht bezien, lijkt die spijt met name te zien op de gevolgen die zijn misdrijven voor hem zullen hebben.
De rechtbank twijfelt er niet aan dat de verdachte nooit een aanrijding heeft willen veroorzaken. Zeker niet met deze gevolgen. Dat deze aanrijding evenwel is gebeurd is wel zijn schuld. Hij had meer en beter op moeten letten.
Wanneer de rechtbank de verkeersfouten van de verdachte in aanmerking neemt, alsook de mate van schuld, de gevolgen van de aanrijding, de houding van de verdachte en de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, oordeelt de rechtbank een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis passend en geboden, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een rijontzetting voor de duur van 18 maanden.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 20.000 aan immateriële schade bestaande uit affectieschade ter zake van het veroorzaken van het dodelijk ongeval van haar vader.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht een schadevergoeding van € 15.000 aan immateriële schade bestaande uit affectieschade toewijsbaar. Hiertoe voert hij aan dat de benadeelde partij de dochter van [slachtoffer] is, die uitwonend is.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering tot schadevergoeding afgewezen dient te worden. Daartoe voert zij aan dat de gevorderde affectieschade niet onderbouwd is. Daarnaast voorziet de verzekering van de benadeelde partij al in vergoeding van de immateriële schade en die wordt verhaald bij de verdachte.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 6:108, leden 3 en 4, van het Burgerlijk Wetboek bieden de wettelijke grondslag voor toekenning van affectieschade aan een uitdrukkelijk in de wet omschreven kring van gerechtigden, met daarnaast (lid 4, sub g) een mogelijkheid tot toekenning aan anderen. De benoemde kring van gerechtigden omvat, voor zover in deze zaak van belang, het kind van de overledene (lid 4 sub d).
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij [naam 1] de meerderjarige dochter van [slachtoffer] is en dat zij uitwonend is. Het bedrag dat voor toekenning van vergoeding van affectieschade in aanmerking komt, is vastgelegd in het Besluit vergoeding affectieschade. Op grond van artikel 1 van dit besluit kunnen de meerderjarige
niet-thuiswonende kinderen aanspraak maken op een bedrag van € 17.500, indien sprake is van overlijden door een misdrijf.
Op grond van artikel 6:108, derde en vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek en onder verwijzing naar het Besluit vergoeding affectieschade komt [naam 1] als
niet-thuiswonend meerderjarig kind van het slachtoffer in aanmerking voor een vergoeding van € 17.500 aan affectieschade.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzekering van de benadeelde partij in de vergoeding van de immateriële schade voorziet. De rechtbank kan, evenals de verdediging desgevraagd, niet vaststellen wat de omvang van deze vergoeding is en op welke schadeposten deze ziet. Het verweer van de verdediging acht de rechtbank dan ook onvoldoende om mee te nemen in haar oordeel.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van
€ 17.500 te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank zal het overige deel van de vordering afwijzen, nu dit deel niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Kostenveroordeling
De rechtbank veroordeelt de verdachte in de kosten van voornoemde benadeelde partij, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, tot heden begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
Ontzegging van de rijbevoegdheid
- legt aan de verdachte op een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden;

Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] , van een bedrag van
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • wijst de vordering tot schadevergoeding voor het overige af;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam 1] , van een bedrag van
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. Brands, voorzitter, mr. M.B. Bax en mr. V.C. Andeweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.A.M. Tubée, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 oktober 2023.
Buiten staat
Mr. V.C. Andeweg en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 15 januari 2022 in de gemeente Maastricht als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
daarmede
rijdende over de weg, [straatnaam 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan
zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander, te
weten: [slachtoffer] , werd gedood, welke gedragingen zeer, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, waren en hieruit hebben
bestaan dat hij, verdachte,
op het moment dat een voetganger bezig was een op voornoemde [straatnaam 1] gelegen
voetgangersoversteekplaats, als bedoeld in artikel 49 lid 2 van het Reglement
verkeersregels en verkeertekens 1990, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, van links
naar rechts over te steken,
die oversteekplaats is genaderd en/of (vervolgens) niet, dan wel niet voldoende, de
snelheid van zijn motorrijtuig heeft verminderd en/of zijn snelheid niet zodanig
heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was het door hem bestuurde motorrijtuig
tot stilstand te brengen voor die oversteekplaats, waardoor althans mede waardoor
(vervolgens) en botsing en/of aan- of overrijding is ontstaan met/tussen/door zijn,
verdachtes, motorrijtuig en die voetganger, zijnde voornoemde [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 januari 2022 in de gemeente Maastricht, als bestuurder
van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [straatnaam 1] ,
op het moment dat een voetganger bezig was een op voornoemde [straatnaam 1] gelegen
voetgangersoversteekplaats, als bedoeld in artikel 49 lid 2 van het Reglement
verkeersregels en verkeertekens 1990, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, van links
naar rechts over te steken,
die oversteekplaats is genaderd en/of (vervolgens) niet, dan wel niet voldoende, de
snelheid van zijn motorrijtuig heeft verminderd en/of zijn snelheid niet zodanig
heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was het door hem bestuurde motorrijtuig
tot stilstand te brengen voor die oversteekplaats, waardoor althans mede waardoor
(vervolgens) en botsing en/of aan- of overrijding is ontstaan met/tussen/door zijn,
verdachtes, motorrijtuig en die voetganger, door welke gedraging(en) van verdachte
gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het
verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig
betrokken was geweest bij een verkeersongeval
dat had plaatsgevonden in de gemeente Maastricht, op/aan de [straatnaam 1] ,
op of omstreeks 15 januari 2022 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval
heeft verlaten,
terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden,
een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was
toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2411-2022007552-1, gesloten d.d. 25 april 2022, pdf doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 144.
2.Proces-verbaal van aanrijding misdrijf, d.d. 25 april 2022, pdf pagina 2 tot en met pagina 4.
3.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 11 april 2022, pdf pagina 82, 85 en 86.
4.Schouwverslag van [slachtoffer] d.d. 27 februari 2022, p 2.
5.Proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek persoon [slachtoffer] d.d. 3 maart 2022, pdf pagina 140.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 16 januari 2022, pdf pagina 67.
7.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 3 oktober 2023.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 15 januari 2022, pdf pagina 63.