ECLI:NL:RBLIM:2023:5998

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
ROE 21/2715
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht met betrekking tot pgb-inkomsten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiseres tegen het besluit van het Uwv van 8 september 2021, dat betrekking heeft op de herziening en terugvordering van de WIA-uitkering die eiseres ontving over de jaren 2016 tot en met 2019. Eiseres heeft sinds 14 november 2014 een WIA-uitkering, laatstelijk berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Gedurende deze periode heeft zij pgb-gelden ontvangen voor de zorg van haar minderjarige zoon, maar deze inkomsten niet gemeld bij het Uwv. Het Uwv stelt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden, wat heeft geleid tot de terugvordering van in totaal € 51.221,95.

De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. Eiseres betwist de schending van de inlichtingenplicht en stelt dat zij altijd openhartig is geweest over het ontvangen van pgb-gelden. De rechtbank oordeelt dat eiseres inderdaad haar verplichtingen niet is nagekomen, aangezien zij de pgb-inkomsten niet heeft doorgegeven, wat van invloed had moeten zijn op haar recht op WIA-uitkering. De rechtbank concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, ondanks de financiële gevolgen voor eiseres en haar gezin.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de besluiten van het Uwv om de WIA-uitkering te herzien en de ten onrechte ontvangen bedragen terug te vorderen, rechtmatig zijn. De rechtbank wijst erop dat eiseres de bescherming van de beslagvrije voet geniet en dat het Uwv na tien jaar kan besluiten om van verdere terugvordering af te zien. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2715

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 oktober 2023

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), het Uwv
(gemachtigde: mr. L. Wennekers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 8 september 2021. Dat besluit gaat over de herziening en terug- en invordering van de uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) die zij ontving over de jaren 2016 tot en met 2019.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.2.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om partijen de gelegenheid te geven om nadere afspraken te maken over de invordering. Uiteindelijk heeft eiseres geen gebruik gemaakt van het aanbod van het Uwv om een deel van de (restant)vordering in één keer af te lossen tegen finale kwijting. Partijen hebben vervolgens aan de rechtbank laten weten dat uitspraak kan worden gedaan zonder dat nog een nadere zitting plaatsvindt.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft sinds 14 november 2014 een WIA-uitkering, laatstelijk berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Haar minderjarige zoon [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013, heeft vanwege zijn gezondheidssituatie meer zorgbehoefte dan gebruikelijk. Eiseres heeft vanwege die zorg sinds 2016 werkzaamheden verricht als zorgverlener waarbij zij is betaald met geld van een persoonsgebonden budget (pgb).
3. De betaling uit het pgb ziet het Uwv als inkomen dat gekort had moeten worden op de WIA-uitkering. Omdat eiseres deze inkomsten niet heeft gemeld, is er in de visie van het Uwv sprake van schending van de inlichtingenplicht. De ten onrechte ontvangen bedragen over de kalenderjaren 2016 tot en met 2019 (in totaal € 51.221,95) zijn van eiseres terug- en ingevorderd.
4. Eiseres is het niet eens met het Uwv.
4.1.
Om te beginnen is volgens eiseres geen sprake van schending van de inlichtingenplicht. Eiseres is altijd open geweest over het feit dat zij voor de verzorging van haar zoon een pgb kreeg. Zij heeft dat in de loop van de jaren meerdere keren gemeld. Zo wijst zij op de rapportage van 31 augustus 2016 van mevrouw [naam] van re-integratiebedrijf ZelfWerkt B.V. en het werkplan van 20 januari 2017. Het Uwv heeft vervolgens geen contact met eiseres opgenomen om uitleg te geven over hoe ze de pgb-gelden moest doorgeven. Eiseres was daardoor in de veronderstelling dat zij aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan. Het feit dat er jarenlang geen korting plaatsvond, bevestigde eiseres bovendien in haar veronderstelling dat met het inkomen uit pgb geen sprake was van op de WIA-uitkering in mindering te brengen inkomen.
4.2.
Eiseres stelt zich daarbij op het standpunt dat het Uwv in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat in de heroverweging in bezwaar niet kenbaar rekening is gehouden met het feit dat op 5 maart 2021 door eiseres is gesproken met een medewerker van het Uwv. Tijdens dat gesprek is erkend dat het Uwv een fout heeft gemaakt en dat eiseres niets kwalijk valt te nemen. Eiseres heeft een geluidsopname gemaakt en heeft delen uit het gesprek op 30 augustus 2021 naar het Uwv gestuurd.
4.3.
Verder stelt eiseres zich op het standpunt dat aan de besluiten om teveel ontvangen WIA-uitkering terug te vorderen geen herzieningsbesluiten vooraf zijn gegaan. De terugvorderingsbesluiten missen in haar visie daardoor een juridische grondslag.
4.4.
Tot slot is naar de mening van eiseres sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien. De terugvordering plaatst haar en haar gezin voor onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen. Door de verplichte aflossing van het hoge schuldbedrag zal het gezin tot in lengte van jaren moeten leven van een minimuminkomen. Dat is onaanvaardbaar, temeer omdat de terugvordering te wijten is aan een gemaakte fout door het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het Uwv terecht het recht op WIA-uitkering heeft herzien en het ten onrechte ontvangen bedrag heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Moeten pgb-inkomsten op de WIA-uitkering gekort worden?
7. Gelet op artikel 61 van de Wet WIA in verbinding met artikel 3:2 van het Algemeen inkomensbesluit en artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen is de rechtbank van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de pgb-inkomsten die eiseres over 2016 tot en met 2019 heeft ontvangen, moeten worden aangemerkt als inkomen uit andere werkzaamheden dan de werkzaamheden waaruit het recht op WIA-uitkering is ontstaan. De pgb-inkomsten zijn een beloning voor de werkzaamheden die eiseres ten behoeve van haar zoon heeft verricht [1] en hadden daarom op de WIA-uitkering gekort moeten worden.
Is de inlichtingenplicht geschonden?
8. Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA moet iemand die een WIA-uitkering heeft op verzoek of spontaan zo snel mogelijk alle informatie verstrekken waarvan het redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte of de betaling daarvan. Dat wordt de inlichtingenplicht genoemd.
8.1.
De rechtbank volgt het Uwv in het standpunt dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door bij het Uwv geen, althans geen volledige, mededeling te doen van het feit dat zij pgb-gelden ontving voor de - door haarzelf verleende - zorg voor haar zoon. Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de pgb-inkomsten van invloed konden zijn op haar recht op dan wel de hoogte van haar WIA-uitkering. Zij had die inkomsten daarom moeten doorgeven op een wijzigingsformulier, net zoals ze dat eerder heeft gedaan bij inkomsten uit arbeid en inkomsten uit het raadlidmaatschap.
8.2.
Dat het Uwv niet is ‘aangeslagen’ op de vermelding in de integratierapportage van mevrouw [naam] en het werkplan, dat de zorgverzekeraar een pgb heeft toegekend voor de verzorging van haar zoon, maakt het voorgaande niet anders. Bovendien heeft het Uwv terecht gesteld dat daarbij dan in ieder geval niet de hoogte van die pgb-inkomsten is doorgegeven, terwijl dat juist van belang is.
8.3.
Daarnaast kent de rechtbank geen waarde toe aan het telefoongesprek dat eiseres op 5 maart 2021 zou hebben gehad met een medewerker van het Uwv. Het Uwv heeft in de registraties van het KlantenContactCentrum geen vermelding van een telefoongesprek op 5 maart 2021 gevonden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit gesprek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Of de gespreksweergave in de bezwaargronden van 30 augustus 2021 klopt, kan de rechtbank daarom niet toetsen.
Is er een grondslag voor herziening van het recht op WIA-uitkering?
9. In artikel 76, eerste lid, onder a, van de Wet WIA staat dat het Uwv verplicht is een WIA-uitkering te herzien als de inlichtingenplicht is geschonden en daardoor de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld. Deze situatie doet zich in het geval van eiseres voor.
Heeft het Uwv vervolgens ook herzieningsbesluiten genomen?
10. Het klopt dat in de primaire besluiten van 4 maart 2021, 8 april 2021 en 19 april 2021 niet vermeld staat dat sprake is van schending van de inlichtingenplicht en dat die schending de basis is voor herziening van het recht op WIA-uitkering. Anders dan eiseres stelt, vindt de rechtbank echter niet dat deze besluiten daarom zo eng opgevat moeten worden dat uitsluitend terugvorderingsbesluiten zijn genomen. Daarin staat namelijk wel dat eiseres te veel uitkering heeft gekregen (en dat moet terugbetalen) omdat de Belastingdienst heeft doorgegeven wat de inkomsten waren. Daaruit volgt dat de uitkering wordt herzien vanwege inkomsten van eiseres. In het bestreden besluit staat bovendien dat eiseres had moeten weten dat ze de inkomsten uit pgb voor haar zoon had moeten melden en dat het niet melden gevolgen heeft voor het recht op en de hoogte van haar WIA-uitkering. Daarmee is het voor de rechtbank voldoende duidelijk dat sprake is van tweeledige besluitvorming: het recht op uitkering is herzien en de ten onrechte ontvangen uitkering is teruggevorderd. De beroepsgrond dat geen herzieningsbesluiten zijn genomen voorafgaand aan de terugvorderingsbesluiten, slaagt daarom niet.
Is er een grondslag voor terugvordering?
11. In artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA staat dat het Uwv verplicht is om de uitkering die ten onrechte is betaald, terug te vorderen. Er is daarmee een grondslag voor het Uwv om over te gaan tot terugvordering van door eiseres ten onrechte ontvangen WIA-gelden.
11.1.
Het beroep van eiseres op de zogenoemde ‘zesmaandenrechtspraak’ slaagt hierbij niet, omdat die alleen geldt bij een bevoegdheid tot terugvordering en niet – zoals in het geval van eiseres – bij een verplichte terugvordering. [2]
Zijn er dringende redenen om van terugvordering af te zien?
12. Het Uwv is alleen dan niet verplicht tot herziening en terugvordering van een WIA-uitkering over te gaan indien sprake is van dringende redenen op grond waarvan hij geheel of gedeeltelijk van herziening en/of terugvordering van de WIA-uitkering had moeten afzien. Volgens de (huidige) vaste rechtspraak kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor eiseres als gevolg van de intrekking en/of terugvordering van de WIA-uitkering optreden. [3] Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
12.1.
Eiseres heeft niet onderbouwd dat de terugvordering onaanvaardbare financiële of sociale gevolgen heeft. Dat sprake is van een hoog terugvorderingsbedrag en eiseres nog jaren zal moet aflossen, is verder geen reden om (geheel of gedeeltelijk) van terugvordering af te zien. In dit verband wijst de rechtbank er op dat eiseres bij de invordering de bescherming van de beslagvrije voet geniet. De rechtbank wijst ook nog op artikel 77, derde lid, van de Wet WIA, waaruit volgt dat het Uwv (onder voorwaarden) na tien jaar van verdere terugvordering af kan zien.
12.2.
Ten slotte ziet de rechtbank geen aanleiding om met het doen van een uitspraak te wachten op de op 8 mei 2023 door de president van de Centrale Raad van Beroep gevraagde conclusie aan raadsheer advocaat-generaal mr. R.H. de Bock over de vraag of de toepassing van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur bij de uitleg van het begrip dringende reden in de weg kunnen staan aan de verplichte herziening en terugvordering.

Conclusie en gevolgen

13. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, voorzitter, en mr. P.H. Broier en mr. C.L.G.F.H. Albers, leden, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2023
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 10 oktober 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2292.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 8 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:881 (r.o. 4.6.5.).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 juli 2023, ECLI:NL: CRVB:2023:1428 (r.o. 4.4).