ECLI:NL:RBLIM:2023:5741

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
03.264330.23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van ketamine als geneesmiddel in het kader van de Geneesmiddelenwet en de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 26 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verhandelen van ketamine en andere verdovende middelen. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of ketamine als geneesmiddel kan worden aangemerkt volgens de Geneesmiddelenwet. De rechtbank concludeert dat ketamine, in de context waarin het door de verdachte werd verhandeld, niet voldoet aan de criteria van een geneesmiddel. Dit is gebaseerd op de vaststelling dat ketamine niet als zodanig werd gepresenteerd en dat het gebruik ervan aanzienlijke nadelige effecten op de gezondheid kan hebben. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten met betrekking tot ketamine, maar werd wel schuldig bevonden aan het verhandelen van andere hard- en softdrugs. De rechtbank legt een jeugddetentie van vier maanden op, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht door de jeugdreclassering en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank benadrukt de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd, jeugdstrafrecht
Parketnummer : 03.264330.22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. E. Gorsselink, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 september 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Teven zijn verschenen de ouders van de verdachte en een vertegenwoordiger van Bureau Jeugdzorg Limburg, jeugdreclassering.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 13 oktober 2022 telkens heeft gehandeld in verschillende soorten harddrugs;
Feit 2: in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 13 oktober 2022 telkens heeft gehandeld in verschillende soorten softdrugs;
feit 3: in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 13 oktober 2022 heeft gehandeld in een geneesmiddel, waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten ketamine;
feit 4: op 13 oktober 2022 al dan niet opzettelijk een hoeveelheid van verschillende soorten harddrugs voorhanden heeft gehad;
feit 5: een hoeveelheid van het geneesmiddel ketamine, waarvoor geen handelsvergunning geldt, voorhanden heeft gehad;;
feit 6: op 13 oktober 2022 al dan niet opzettelijk een hoeveelheid van verschillende soorten softdrugs voorhanden heeft gehad;
feit 7: op 9 oktober 2022 een hoeveelheid harddrugs voorhanden heeft gehad;
feit 8: op 9 oktober 2022 al dan niet opzettelijk een hoeveelheid van verschillende soorten softdrugs voorhanden heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het in de feiten 2, 6 en 8 tenlastegelegde middel 3-CMC.
Dit middel stond op het moment van plegen van de strafbare feiten niet op de lijst I of II van de Opiumwet en is dus niet strafbaar.
De overige tenlastegelegde feiten kunnen wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de tenlastegelegde stof ketamine aangevoerd dat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft vastgesteld dat het om ketamine ging. Het NFI heeft aangegeven dat voor een bewezenverklaring van overtreding van de Geneesmiddelenwet ook nog een bevoegdheids- en/of productbeoordeling is vereist. Een dergelijke beoordeling is echter niet voorhanden. De verdachte zou echter nooit de bevoegdheid hebben gekregen om ketamine voorhanden te mogen hebben of te verhandelen. De officier van justitie vindt gelet hierop, artikel 40 lid 2 van de Geneesmiddelenwet wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het voorhanden hebben en verhandelen van de stof 3-CMC omdat deze niet strafbaar is.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak overwegingen
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het in feit 2 tenlastegelegde telkens handelen in en van het in de feiten 6 en 8 tenlastegelegde opzettelijk aanwezig hebben van 3-CMC
(3-Chloromethcathinone hydrochloride). Immers, niet kan worden bewezen dat ten tijde van het tenlastegelegde 3-CMC een middel was als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, noch dat dit middel was aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van de Opiumwet.
De rechtbank spreekt de verdachte voorts vrij van de in feit 3 tenlastegelegde handel in en het in feit 5 tenlastegelegde aanwezig hebben van ketamine. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Het wettelijk kader
In artikel 1, eerste lid, onder b. van de Geneesmiddelenwet is “
geneesmiddel” gedefinieerd als:

een substantie of een samenstel van substanties die bestemd is om te worden toegediend of aangewend voor dan wel op enigerlei wijze wordt gepresenteerd als zijnde geschikt voor:1°.het genezen of voorkomen van een ziekte, gebrek, wond of pijn bij de mens,2°.het stellen van een geneeskundige diagnose bij de mens, of3°.het herstellen, verbeteren of anderszins wijzigen van fysiologische functies bij de mens door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen”.
In artikel 1, eerste lid onder x, is “
werkzame stof” gedefinieerd als:
een substantie die of een mengsel van substanties dat bestemd is om gebruikt te worden bij de vervaardiging van een geneesmiddel en dat bijgevolg een werkzaam bestanddeel van dat geneesmiddel wordt dat bestemd is om een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen, teneinde fysiologische functies te herstellen, te verbeteren of te wijzigen, onderscheidenlijk een medische diagnose te stellen”.
In artikel 1, eerste lid, onder v, is “
farmaceutische vorm” gedefinieerd als:

de fysieke vorm waarin een geneesmiddel is gebracht met het oog op de toediening of aanwending bij de mens”.
Artikel 1, eerste lid, onder eee, wordt met
“richtlijn 2001/83”bedoeld;

Richtlijn 2001/83 van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PbEG L 311)”.
Ingevolge artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet is het verboden een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning geldt, in voorraad te hebben, te koop aan te bieden, te verkopen, af te leveren, ter hand te stellen, in te voeren, uit te voeren of anderszins binnen of buiten het Nederlands grondgebied te brengen.”
Volgens artikel 1, aanhef en onder 2, van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB 2001 L 311; zoals nadien gewijzigd), wordt voor de doeleinden van de onderhavige richtlijn verstaan onder “geneesmiddel”:
“a) elke enkelvoudige of samengestelde substantie, aangediend als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten bij de mens; ofb) elke enkelvoudige of samengestelde substantie, die bij de mens kan worden gebruikt of aan de mens kan worden toegediend om hetzij fysiologische functies te herstellen, te verbeteren of te wijzigen door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen, hetzij om een medische diagnose te stellen.
Is de ketamine een geneesmiddel als bedoeld in de Geneesmiddelenwet?
In de (openbaar toegankelijke via de website) Geneesmiddeleninformatiebank van het
College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) komt “ketamine” niet voor als een geneesmiddel waarvoor een handelsvergunning is verleend.
Dan is vervolgens de vraag of de betreffende ketamine anderszins aangemerkt kan worden als een geneesmiddel als bedoeld in de Geneesmiddelenwet.
De nationale rechter dient in een situatie die onder een richtlijn valt, bij de toepassing van het interne recht, dit zo veel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken richtlijn. De rechtbank overweegt, daarvan uitgaande, dat de geharmoniseerde definitie van geneesmiddel uiteenvalt in het aandieningscriterium en het toedieningscriterium, welke in onderlinge samenhang moeten worden gelezen. Ter bepaling of een product een geneesmiddel als bedoeld in de Geneesmiddelenwet is, dient derhalve nagegaan te worden of de substantie of samenstel van substanties (het product) aan het zogenaamde aandieningscriterium en/of aan het toedieningscriterium voldoet. Ingevolge artikel 2, tweede lid van de Richtlijn 2001/83/EG, moet rekening worden gehouden met alle kenmerken van een product om vast te stellen of dit product beantwoordt aan de definitie van geneesmiddel, in het bijzonder de samenstelling, de farmacologische, immunologische en metabolische eigenschappen zoals deze bij de huidige stand van de wetenschap kunnen worden vastgesteld, de gebruikswijzen, de omvang van de verspreiding ervan, de bekendheid van de consument ermee en de risico’s die het gebruik ervan kan meebrengen (o.a. HvJ EG 15 januari 2009, C-140/07, ECLI:EU:C:2009:5, JGR 2009/1 (Hecht-Pharma)).
In dit kader is verder nog relevant dat volgens de gebruikelijke betekenis ervan in het normale taalgebruik, uit het woord ‘wijzigen’ in de geharmoniseerde definitie van geneesmiddel, niet kan worden opgemaakt of de zich voordoende effecten gunstig dan wel schadelijk zijn. Het is evenwel vaste rechtspraak dat voor de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet enkel rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen die de regeling waarvan zij deel uitmaakt. Bijgevolg dient Richtlijn 2001/83 in het algemeen en artikel 1 onder 2, ervan in het bijzonder te worden gelezen vanuit de optiek van die doelstelling. Bedoelde doelstelling brengt niet louter neutraliteit van de werking voor de menselijke gezondheid tot uitdrukking, maar impliceert een gunstige invloed op de gezondheid. De Richtlijn beoogt een hoog niveau van de bescherming van de menselijke gezondheid te verzekeren.
Het woord ‘wijzigen’ moet dan ook aldus worden uitgelegd dat het betrekking heeft op de substanties die een gunstige invloed kunnen hebben op de werking van het menselijke organisme en dus op de menselijke gezondheid. Uit het voorgaande vloeit voort dat het begrip ‘geneesmiddel’ in artikel 1, onder 2, sub b, van Richtlijn 2001/83 aldus moet worden uitgelegd dat substanties waarvan de effecten beperkt zijn tot louter een wijziging van de fysiologische functies, zonder dat zij directe of indirect een gunstige invloed kunnen hebben op de menselijke gezondheid, niet onder dat begrip vallen. (HvJ EU, 10-07-2014, nr. C-358/13, nr. C-181/14 ECLI:EU:C:2014:2060).
In het onderhavige geval is de ketamine die door de verdachte is verhandeld en die hij in voorraad had, door de verdachte niet als geneesmiddel gepresenteerd of aangeprezen naar zijn klanten (het aandieningscriterium) maar juist als drug verkocht aan kopers en voor dat doel in voorraad gehouden. Daarmee is de ketamine op basis van het aandieningscriterium naar het oordeel van de rechtbank niet als geneesmiddel aan te merken.
Vervolgens is de vraag of de betreffende ketamine naar zijn werking moet worden aangemerkt als geneesmiddel als bedoeld in de Geneesmiddelenwet, daarbij rekening houdend met alle kenmerken van het product, in het bijzonder de samenstelling, de farmacologische, immunologische en metabolische eigenschappen zoals deze bij de huidige stand van de wetenschap kunnen worden vastgesteld, de gebruikswijzen, de omvang van de verspreiding ervan, de bekendheid van de consument ermee en de risico’s die het gebruik ervan kan meebrengen (het toedieningscriterium).
Het Nederlands forensisch instituut (NFI) heeft in dit verband vastgesteld dat de ketamine die de verdachte in voorraad had en die hij bij zich had, bestaat uit (vrijwel zuivere) ketamine HCL. Het NFI vermeldt dat in Nederland jarenlang geneesmiddelen voor mensen in de handel geweest zijn met ketamine HCL als werkzame stof en, onder meer, gebruikt werden als algeheel verdovingsmiddel en zeer sterke pijnstiller.
Het NFI geeft aan dat onder bepaalde voorwaarden grotere hoeveelheden ketamine HCL aan de omschrijving van een werkzame stof in de Geneesmiddelenwet voldoen. Eindgebruikersverpakkingen ketamine HCL zoals (grip)zakjes met meerdere doseringen ketamine voldoen mogelijk aan de omschrijving van een geneesmiddel in de Geneesmiddelenwet. Een en ander zou nader moeten worden onderzocht, aldus het NFI.
De rechtbank stelt vast dat dit niet nader is onderzocht. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat een (bepaalde hoeveelheid) werkzame stof niet (zonder meer) betekent dat er daarmee ook sprake is van een geneesmiddel als gedefinieerd in de Geneesmiddelenwet (zie in dit verband ECLI:NL:RBMNE:2023:1020 en ECLI:NL:RVS:2014:1628).
En verder is bij de beoordeling of aan het toedieningscriterium is voldaan, ook de vraag relevant of het product een gunstige invloed kan hebben op de werking van het menselijke organisme en dus op de menselijke gezondheid. Dat is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige situatie niet op voorhand aannemelijk. Integendeel, er zijn juist steeds meer (deels onomkeerbare) nadelige en schadelijke lichamelijke en psychische gevolgen bij gebruikers van ketamine als (party)drug vanwege dit gebruik bekend geworden. Daarbij komt dat gebruik van ketamine snel verslavend werkt. In een dergelijke situatie en context kan de betreffende ketamine ook om die reden naar het oordeel van de rechtbank niet als geneesmiddel worden aangemerkt.
Het vorenstaande betekent dat ook op basis van het toedieningscriterium niet kan worden vastgesteld dat de betreffende ketamine een geneesmiddel is als bedoeld in de Geneesmiddelenwet.
Nu niet kan worden vastgesteld dat er de betreffende ketamine een geneesmiddel is, dient de verdachte van overtreding van artikel 40 van de Geneesmiddelenwet te worden vrijgesproken.
3.3.2
De bewijsmiddelen [1]
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Ieder bewijsmiddel wordt slechts gebruikt voor het feit waarop het in het bijzonder betrekking heeft.
De feiten 1 en 2:
De opsomming van de bewijsmiddelen:
- De bevindingen van de verbalisanten [2] (
inzake de op 13 oktober 2022gedane observatie);
- De verklaring van de verdachte [naam 1] [3] (
koper);
- Het onderzoek van de verdovende middelen [4] (
SIN-nummers);
- De bevindingen van het NFI [5] (
cocaïne);
- De verklaring van de verdachte [naam 2] [6] (koper);
- De bevindingen van de verbalisant
(telefoon verdachte [7] ),
- De bevindingen van het NFI [8] (
MDMA);
- De bekennende verklaring van de verdachte bij de politie [9] ;
De feiten 4 en 6:
De opsomming van de bewijsmiddelen:
- De bevindingen van de verbalisant [10] ;
- De kennisgeving van inbeslagneming
(aangetroffen bij de verdachte) [11] ;
- De bevindingen van de verbalisant [12] (SIN-nummers);
- De bevindingen van het NFI [13] (
cocaïne);
- De bevindingen van het NFI [14] (4-CMC);
- De bevindingen van het NFI [15] (MDMA);
- De bevindingen van het NFI [16] (
cocaïne);
- De bevindingen van het NFI [17] (cocaïne);
- De bevindingen van het NFI [18] (cocaïne);
- De bekennende verklaring van de verdachte bij de politie [19] en de bekennende verklaring van de verdachte op de zitting [20] ;
De feiten 7 en 8:
De opsomming van de bewijsmiddelen:
- De bevindingen van de verbalisanten
(aantreffen op 9 oktober2022 in bos) [21] ;
- De kennisgeving van inbeslagneming [22] ;
- De bevindingen van de verbalisant [23] (SIN-nummers);
- De bevindingen van het NFI [24] (MDMA);
- De bevindingen van het NFI [25] (
MDMA);
- De bevindingen van de verbalisant [26] (hasjiesj);
- De bekennende verklaring van de verdachte bij de politie [27] ;
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1
op een of meer tijdstippen in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 13 oktober 2022 in Nederland, (telkens) heeft verkocht,
- een of meerdere (gebruikers- en/of dealers)hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne,
- een of meerdere (gebruikers- en/of dealers)hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine,
- een of meerdere (gebruikers- en/of dealers)hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA,
en/of- een of meerdere (gebruikers-en/of dealers)hoeveelheden van een materiaal bevattende 4-CMC,
zijnde cocaïne, amfetamine, MDMA en 4-CMC een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
op een of meer tijdstippen in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 13 oktober 2022 in Nederland, (telkens) heeft verkocht,
- een of meerdere (gebruikers- en/of dealers)hoeveelheden van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4
op 13 oktober 2022 in de gemeente Venray, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 12,92 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
- ongeveer 8,15 gram van een materiaal bevattende MDMA en
- ongeveer 10,27 gram van een materiaal bevattende 4-CMC
zijnde cocaïne en MDMA en 4-CMC een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
6
op 13 oktober 2022 in de gemeente Venray aanwezig heeft gehad
- ongeveer 9,5 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
7
op 9 oktober 2022 in de gemeente Venray, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
477,5 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
8
op 9 oktober 2022 in de gemeente Venray, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 197 gram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2: telkens handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 4: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 6: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 7: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 8: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van
4 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarden moeten aan de verdachte worden opgelegd dat dat er controle komt op het gebruik van verdovende middelen door de verdachte en de verdachte preventief een behandeling moet ondergaan bij de verslavingszorg.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd om aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen jeugddetentie.
Tot slot heeft de officier van justitie de opheffing van de geschorste voorlopige hechtenis gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de gevorderde straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een periode van ongeveer 15 maanden schuldig gemaakt aan de handel in hard- en softdrugs. De verdachte kocht en verkocht in het begin nog kleine hoeveelheden om in zijn eigen behoefte te kunnen voorzien. De hoeveelheden waarin de verdachte handelde werden in de loop van de tijd echter steeds groter. De verdachte heeft niet alleen een uitgebreide klantenkring opgebouwd, maar heeft ook anderen betrokken in zijn handel door hen als bezorger te laten optreden als hij de drugs zelf niet kon afleveren. De verdachte was zo al bezig met het inrichten van een netwerk (criminele organisatie) om aan de vraag naar verdovende middelen te kunnen voldoen. Omdat hij niet alle verdovende middelen bij zich thuis wilde bewaren, heeft hij buitenshuis een plek gevonden, ook wel ‘stash’ genoemd, waar hij grote hoeveelheden hard- en softdrugs bewaarde.
De verdachte is op enig moment aangesproken door zijn ouders, maar dit heeft de verdachte niet op andere gedachten kunnen brengen en heeft hij zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin. Pas na zijn aanhouding is de verdachte na gaan denken over waarmee hij eigenlijk bezig was.
Het is een feit van algemene bekendheid dat hard- en softdrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving, onder andere vanwege de criminaliteit die het gebruik van verdovende middelen veelal met zich brengt en het overlast gevende gedrag waaraan verslaafden zich vaak schuldig maken. Verdachte heeft dit, met de handel in verdovende middelen, mede in stand gehouden. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan. De rechtbank heeft de verdachte op de terechtzitting voorgehouden, dat ook ketamine schadelijk is voor de gezondheid van gebruikers.
De persoon van de verdachte
De verdachte is gelet op zijn strafblad van 16 augustus 2023 al eerder met politie en justitie in aanraking geweest, te weten voor fraude met onlinehandel en spijbelen op school.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het omtrent de verdachte uitgebrachte rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) van 22 augustus 2023.
De Raad rapporteert dat de verdachte al diverse malen met justitie in aanraking is geweest. Er zijn twee jeugdreclasseringstrajecten doorlopen, waarvan nu blijkt dat de verdachte zich ten tijde van het laatste traject over langere tijd bezig heeft gehouden met de handel in (behoorlijke hoeveelheden) harddrugs.
Op het gebied van de opvoedomgeving alsmede de schoolse dagbesteding komen geen problemen naar voren. De Raad ziet wel zorgen rondom het (eerder) eigen middelengebruik en het ondanks eerdere strafrechtelijke reacties en zelfs ook begeleiding vanuit de jeugdreclassering blijven recidiveren in strafbaar gedrag. De zorgen hebben tevens betrekking op het sociale netwerk waarbinnen de verdachte verkeerde (gelet op de handel in drugs). Het eerder ontbreken van een gestructureerde buitenschoolse dagbesteding is gedurende de schorsingsperiode aangepakt, als gevolg waarvan de verdachte dagelijks is gaan sporten.
De verdachte wordt momenteel begeleid vanuit de jeugdreclassering, voorheen gedurende een half jaar in het kader van ITB HKA, hetgeen naar tevredenheid is verlopen en nu nog in reguliere vorm tot aan de strafzitting voort heeft geduurd. Ten tijde van het huidige raadsonderzoek is de verdachte dus al gedurende 9 maanden aan strakke regels gebonden en in zijn bewegingsvrijheid beperkt geweest, hetgeen gaandeweg is versoepeld.
De Raad acht het wenselijk om kortstondig de toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering voort te zetten (te denken valt aan de duur van één jaar), om de positieve ingezette ontwikkeling verder te volgen.
Het verdient de voorkeur om deze begeleiding als voorwaarde te verbinden aan een stevig voorwaardelijk strafdeel, dat hiermee dan als stok achter de deur staat voor de verdachte, en wel een voorwaardelijke jeugddetentie. Teneinde de verdachte ook direct te confronteren met de gevolgen van zijn strafbare gedrag, acht de Raad het opleggen van een taakstraf in de vorm van een werkstraf daarnaast een passende strafrechtelijk reactie.
De jeugdreclassering heeft ter terechtzitting aangevuld dat er een aantal zorgen zijn en een aantal positieve ontwikkelingen. De zorgen liggen met name in de reflectie en de visie van de verdachte op zaken die niet goed gaan. De verdachte minimaliseert zijn aandeel of legt de schuld buiten zichzelf. De verdachte heeft er voor gekozen om tijdens de jeugdreclasseringsmaatregel te liegen over zijn handel in verdovende middelen. Het feit dat de verdachte onlangs nog een aantal keren heeft geblowd, is gelet op de aard van het delict, ook een zorgpunt.
De verdachte ontwikkelt zich ook positief. Hij wil zich in gaan zetten voor zijn opleiding tot junior accountmanager. Zijn stage verloopt goed. De verdachte heeft goed contact met zijn begeleider bij STRDR en komt zijn afspraken goed na.
Het voorarrest heeft een enorme impact gehad op de verdachte, zeker omdat hij niet had verwacht dat dit tot de mogelijkheden behoorde.
Een stok achter de deur kan voor de verdachte helpend zijn. Daarbij kan als bijzondere voorwaarden gedacht worden aan een softdrugsverbod, waarbij ook ingezet kan worden op verslavingspreventie.
De afdoening
De rechtbank houdt er rekening mee dat bij het bepalen van de strafmaat verschillende belangen een rol spelen. Aan de ene kant moet recht worden gedaan aan de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers (vergelding), aan de andere kant moet rekening gehouden worden met de persoon van de verdachte en het belang dat de maatschappij heeft bij een afdoening die voorkomt dat de verdachte opnieuw in de fout gaat (preventie).
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), zoals die gelden voor dit soort feiten.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten zij niet anders kan dat aan de verdachte een vrijheidsstraf op te leggen van 4 maanden jeugddetentie. Ondanks dat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, acht zij de gevorderde straf, gelet op de hoeveelheid en langdurige handel, passend. De rechtbank zal bepalen dat deze straf niet wordt tenuitvoergelegd als de verdachte gedurende de proeftijd van 2 jaren geen nieuwe strafbare feiten pleegt.
De rechtbank acht het in het belang van de verdachte dat hij verre blijft van het gebruik en de handel in verdovende middelen. De rechtbank zal aan de verdachte als bijzondere voorwaarde opleggen dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering en zal meewerken aan een door de jeugdreclassering te bepalen ambulante vorm van verslavingspreventie indien de jeugdreclassering dat nodig acht. De verdachte zal zich ook dienen te onthouden van het gebruik van verdovende middelen en ter controle hierop mee moeten werken aan urinecontroles, op momenten dat de jeugdreclassering dat nodig vindt.
De rechtbank vindt ook dat de verdachte meer direct moet merken dat zijn gedrag niet geaccepteerd wordt. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen voor de duur van 180 uren, bij niet goed verrichten te vervangen door 90 dagen jeugddetentie. De door de verdachte in verzekering doorgebrachte tijd dient hierop in mindering te worden gebracht, waarbij één dag inverzekeringstelling heeft te gelden als twee uur aftrek.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de volgende artikelen, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde:
Wetboek van Strafrecht de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg;
Opiumwet de artikelen 2, 3, 10 en 11;

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder 2 (
voor zover het betreft 3-CMC),3, 5, 6 (
voor zover het betreft 3-CMC) en 8
(voor zover het betreft 3-CMC) tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • bepaalt dat de
  • stelt de volgende
de veroordeelde houdt zich aan de
aanwijzingendie hem door de Bureau Jeugdzorg Limburg, jeugdreclassering worden gegeven
;
de veroordeelde dient zich te
onthouden van het gebruik van verdovende middelenen ter controle dient hij
mee te werken aan urinecontroles, zo vaak als de jeugdreclassering dat nodig acht;
de veroordeelde moet, indien de jeugdreclassering dat nodig acht,
meewerken aan een door de jeugdreclassering te bepalen ambulante vorm van verslavingspreventie;
  • geeft de gecertificeerde instelling
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zo lang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht;
  • heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van heden;
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag;
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.W. Nobis, voorzitter, mr.drs. C.M.J. van den Acker en
mr. M. Landsman, rechters, in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 september 2023.
Mr. M. Landsman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2021 tot en
met 13 oktober 2022 in de gemeente Venray, althans in Nederland,
(telkens) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) aanwezig heeft gehad
- een of meerdere (gebruikers- en/of dealers)hoeveelheden van een materiaal
bevattende cocaïne,
- een of meerdere (gebruikers- en/of dealers)hoeveelheden van een materiaal
bevattende amfetamine,
- een of meerdere (gebruikers- en/of dealers)hoeveelheden van een materiaal
bevattende MDMA en/of amfetamine en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA,
en/of
- een of meerdere (gebruikers-en/of dealers)hoeveelheden van een materiaal
bevattende 4-CMC,
zijnde cocaïne, amfetamine, MDMA en/of amfetamine en/of tenamfetamine en/of
N-ethyl MDA en/of 4-CMC
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2021 tot en
met 13 oktober 2022 in de gemeente Venray, althans in Nederland, (telkens) heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad,
- een of meerdere (gebruikers- en/of dealers)hoeveelheden van een materiaal
bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd, en/of
- een of meerdere (gebruikers- en/of dealers)hoeveelheden van een materiaal
bevattende 3-CMC (3-Chloromethcathinone hydrochloride), zijnde hasjiesj en/of
3-CMC (3-Chloromethcathinone hydrochloride),
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet )
3
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2021 tot en
met 13 oktober 2022 in de gemeente Venray, in elk geval in Nederland, al dan niet
opzettelijk, een of meerdere (gebruikers- en/of dealers)hoeveelheden van een
geneesmiddel waarvoor geen
handelsvergunning geldt, te weten ketamine, bevattende de werkzame stof
ketamine, heeft verkocht en/of afgeleverd en/of ter hand gesteld, in elk geval in
voorraad heeft gehad
( art 40 lid 2 Geneesmiddelenwet )
4
hij op of omstreeks 13 oktober 2022 in de gemeente Venray, althans in Nederland
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 12,92 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 8,15 gram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of tenamfetamine en/of
N-ethyl MDA, en/of
- ongeveer 10,27 gram 4-CMC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende 4-CMC
zijnde cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine en/of tenamfetamine en/of N-ethyl
MDA en/of 4-CMC
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )
5
hij op of omstreeks 13 oktober 2022 in de gemeente Venray, in elk geval in
Nederland, al dan niet opzettelijk, een geneesmiddel waarvoor geen
handelsvergunning geldt, heeft verkocht en/of afgeleverd en/of ter hand gesteld, in
elk geval in voorraad heeft gehad, te weten 41,71 gram, althans een hoeveelheid,
ketamine, bevattende de werkzame stof ketamine;
( art 40 lid 2 Geneesmiddelenwet )
6
hij op of omstreeks 13 oktober 2022 in de gemeente Venray
aanwezig heeft gehad
- ongeveer 9,5 gram,
in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast
mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep
waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), en/of
- ongeveer 20,85 gram 3-CMC (3-Chloromethcathinone hydrochloride)
zijnde hasjiesj en/of CMC (3-Chloromethcathinone hydrochloride)
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 3 ahf/ond C Opiumwet )
7
hij op of omstreeks 9 oktober 2022 in de gemeente Venray, althans in Nederland
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 477,5 gram, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal
bevattende MDMA en/of amfetamine en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA,
zijnde MDMA en/of amfetamine en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )
8
hij op of omstreeks 9 oktober 2022 in de gemeente Venray, althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 197 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep
(hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en/of
- ongeveer 651,23 gram 3-CMC (3-Chloromethcathinone hydrochloride) zijnde
hasjiesj en/of 3-CMC (3-Chloromethcathinone hydrochloride) een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2351-2022159617, gesloten op 8 maart 2023, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 193.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 17-20.
3.Proces-verbaal verhoor verdachte, pagina’s 35-38.
4.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, pagina 30-31.
5.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 18 november 2022, pagina 32.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina’s 63-67.
7.Proces-verbaal bevindingen verbalisant, pagina’s 46-54.
8.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 18 november 2022, pagina 62.
9.Proces-verbaal verhoor verdachte, pagina’s 138-144.
10.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 73-75.
11.Kennisgeving van inbeslagneming van 13-10-2023, proces-verbaal nummer PL2300-2022154722-16.
12.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, pagina’s 89-101.
13.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 28 november 2023, pagina 102.
14.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 28 november 2023, pagina 103-104.
15.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 21 februari 2023, pagina 105.
16.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 28 november 2023, pagina 106.
17.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 28 november 2023, pagina 107.
18.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 28 november 2023, pagina 108.
19.Proces-verbaal verhoor verdachte, pagina’s 138-144.
20.Proces-verbaal van de terechtzitting van 12 september 2023.
21.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 167.
22.Kennisgeving van inbeslagneming van 9-10-2023, proces-verbaal nummer PL2300-2022157010-2.
23.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, pagina’s 169-185.
24.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 17 januari 2023, pagina 186.
25.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 17 januari 2023, pagina 187.
26.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 168.
27.Proces-verbaal verhoor verdachte, pagina’s 138-144.