ECLI:NL:RBLIM:2023:5519

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
9846707 EL 22-32
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomst tussen afnemer en Dexia

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en Dexia Nederland B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, vorderde onder andere schadevergoeding van Dexia wegens onrechtmatig handelen. De zaak betreft een effectenleaseovereenkomst die de eiser heeft afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select, die niet beschikte over de benodigde vergunning voor beleggingsadvies. De rechter oordeelde dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst te accepteren, terwijl zij op de hoogte had moeten zijn van de vergunningplicht van de tussenpersoon. De eiser heeft schade geleden door de overeenkomst, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld. De rechter heeft Dexia veroordeeld tot terugbetaling van de door de eiser betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van de eiser toegewezen. De rechter heeft de vorderingen van Dexia in reconventie afgewezen, omdat de eiser niet meer verschuldigd was aan Dexia.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9846707 EL 22-32
vonnis van de kantonrechter van 24 augustus 2023
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘Dexia’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 april 2022;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, tevens houdende akte wijziging van eis;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties;
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2.2.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[contractnummer 1]
20-03-2000
Overwaarde Effect
240 mnd
€ 108.784,80
Daarnaast is tussen [eiser] en Dexia de volgende overeenkomst tot stand gekomen:
Nr
Contractnr.
Naam overeenkomst
II.
[contractnummer 2]
Cash Click Lease
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
04-08-2004
- € 9.038,54
Ja.
II.
09-07-2004
+ € 3.553,49
Uitgekeerd aan [eiser]
2.4.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] verder op grond van leaseovereenkomst I.– al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 21.567,34 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. [eiser] heeft van Dexia op grond van die overeenkomst een bedrag van € 4.997,90 aan dividenden ontvangen. Dexia heeft op 13 januari 2012 aan [eiser] een bedrag uitgekeerd van € 8.276,99, zijnde tweederde deel van betaalde restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.5.
De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 21 maart 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van overeenkomst I. ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voorwaardelijk, namelijk voor zover Dexia bij conclusie van antwoord de aanvraagformulieren en haar versie van de ondertekende overeenkomsten niet in het geding brengt;
Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen om [eiser] een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren en de ondertekende overeenkomsten van de onderhavige effectenleaseovereenkomsten,
- onvoorwaardelijk;
1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
2. voor recht zal verklaren dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatige handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [eiser] te vergoeden,
3. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
4. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] , met rente,
5. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [contractnummer 2] en [contractnummer 1] , na betaling van een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, aan al haar verbintenissen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiser] verschuldigd is,
2. [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie

4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .
4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade
en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring4.4. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd. In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verleden zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op (onder andere) de volmacht van Leaseproces, de klachtplicht en verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
met betrekking tot overeenkomst I.
tussenpersoon
4.5.
[eiser] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersonen Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten- als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn.
Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eiser] is destijds aan de deur benaderd door een financieel adviseur (hierna: de adviseur) van Spaar Select. Hij bezocht [eiser] met de vraag of hij interesse had in een financieel adviesgesprek. [eiser] heeft de adviseur vervolgens binnengelaten voor een gesprek. De echtgenote van [eiser] was eveneens bij het gesprek aanwezig. Tijdens dit gesprek hebben [eiser] en de adviseur onder andere gesproken over de huidige financiële situatie, zoals het inkomen en de situatie rondom de woning en de hypotheek. Daarnaast zijn de wensen van [eiser] aan bod gekomen. [eiser] heeft bij de adviseur aangegeven dat hij graag vermogen wilde opbouwen om meer financiële reserve op te bouwen voor de toekomst. De echtgenote van [eiser] kampte met een depressie en had geen werk op dat moment. Derhalve wilde [eiser] wat meer financiële reserve opbouwen. Daarnaast wilde [eiser] wat financieel reserve opbouwen voor de studiekosten van zijn kind. Op basis van deze financiële situatie en wensen heeft de adviseur allereerst geadviseerd om een Allround Sparen overeenkomst af te sluiten voor de studiekosten van het kind van [eiser] . De adviseur adviseerde aan de echtgenote van [eiser] om NLG 4.800,- vooruit te betalen in de Allround Sparen overeenkomst. Vervolgens adviseerde de adviseur om een Overwaarde Effect af te sluiten. Hiervoor diende [eiser] NLG 50.000,- van zijn hypothecaire lening aan te wenden voor de vooruitbetaling van het product. [eiser] had een hypotheek ingeschreven voor NLG 90.000,-. Hiervan was destijds maar NLG 30.000,- opgenomen. Om deze reden adviseerde de adviseur om NLG 50.000,- van deze hypothecaire lening aan te wenden voor de vooruitbetaling van de overeenkomst. Volgens de adviseur zou [eiser] op deze wijze op een veilige manier aanzienlijk vermogen opbouwen. Tijdens de gesprekken heeft de adviseur enkel gesproken over positieve rendementen. Er is geenszins rekening gehouden met negatieve rendementen, en over tegenvallende koersresultaten is in het geheel niet gesproken. Ten aanzien van de aandelenfondsen stelde de adviseur dat dit ging om veilige, stabiele en betrouwbare bedrijven. De adviseur heeft [eiser] niet geïnformeerd over de specifieke risico's. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met een lening (de hypotheek) de rentelasten voor de andere lening (de effectenleaseovereenkomst) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan, de hypotheek niet kon worden afgelost en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. [eiser] had de overeenkomst niet afgesloten indien hij op de hoogte was van deze risico's. [eiser] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en heeft het advies van de tussenpersoon opgevolgd. Vanuit de hypotheek bij de ING Bank er is voor NLG 47.946,56 aan inleg betaald voor het effectenleasecontract van Bank Labouchere. Aangezien [eiser] in 1998 al een nieuwe hypotheek had afgesloten met een inschrijving voor NLG 90.000,- en hiervan destijds maar NLG 30.000,- had opgenomen, hoefde [eiser] geen nieuwe hypotheekakte te ondertekenen. Dit volgt uit de overgelegde nota van afrekening. Uit de overgelegde hypotheekofferte blijkt dat [eiser] een hypotheek van NLG 50.000,- heeft opgenomen op 17 april 2000. [eiser] heeft dus op advies van de adviseur NLG 50.000,- uit zijn reeds afgesloten hypotheek benaderd om de vooruitbetaling van NLG 47.946,56 te kunnen voldoen. De adviseur heeft het aanvraagformulier door [eiser] laten ondertekenen. Vervolgens heeft de adviseur het aanvraagformulier aan Bank Labouchere toegezonden. De adviseur heeft vervolgens de overeenkomst tijdens een huisbezoek door [eiser] laten ondertekenen. De adviseur heeft de overeenkomst aan Bank Labouchere toegezonden.
4.8.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, (onder andere) gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier van 4 februari 2000 op naam van [eiser] , betreffende het Overwaarde Effect product met een vooruitbetaling van NLG 48.000,-, waarop handgeschreven de gegevens van [eiser] zijn ingevuld, onder vermelding van ‘ [naam adviseur] ’ bij ‘Naam adviseur’, voorzien van het logo van Spaar Select en het adviseursnummer:
[adviseursnummer 1], ondertekend in [woonplaats] ,
- een kopie van de overeenkomst van 20 maart 2000 met contractnummer [contractnummer 1] op naam van [eiser] , genaamd ‘Overwaarde Effect’, voorzien van het adviseursnummer:
[adviseursnummer 2]
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [eiser] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen.
In elk geval is aannemelijk gemaakt dat de overeenkomst tot stand is gekomen via de tussenpersoon, hetgeen volgt uit de adviseursnummers op de overeenkomst en het aanvraagformulier. Daarnaast heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat bij de totstandkoming van de overeenkomst sprake is geweest van een huisbezoek door de tussenpersoon. Het aanvraagformulier is immers ondertekend te [woonplaats] , de woonplaats van [eiser] . Zonder aanwijzingen van het tegendeel, die ontbreken, kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon bij het huisbezoek (ook) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van [eiser] . Daarnaast kan er dan vanuit gegaan worden dat de tussenpersoon de producten op grond van die financiële omstandigheden en doelen geadviseerd heeft.
Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [eiser] heeft Dexia, gelet op de genoemde motiveringseisen in 4.6, haar verweer onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat als vaststaand wordt aangenomen dat van een vergunningplichtig advies door de tussenpersoon sprake is geweest. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.10.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon Spaar Select een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser] , had zij behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd (zie Hoge Raad 9 juni 2023, ECL:NL:HR:2023:882).
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eiser]4.12. De door [eiser] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. Daarnaast wordt voor recht verklaard dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen en Dexia gehouden is deze schade [eiser] te vergoeden.
4.13.
De als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. Zoals in de vele uitspraken in soortgelijke zaken is geoordeeld, bestaat de voor vergoeding in aanmerking komende schade uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eiser] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. [eiser] heeft Dexia allereerst verzocht de jaaropgaven te overleggen, teneinde de hoogte van het bedrag aan aftrekbare rente te controleren. Hij meent dat in vergelijkbare zaken is voorgekomen dat Dexia een heel ander bedrag aan aftrekbare rente hanteerde. Het is echter aan [eiser] om zijn eigen financiële administratie bij te houden en concreet aan te geven op welke gronden het door Dexia vastgestelde bedrag aan aftrekbare rente onjuist is. Daarnaast heeft [eiser] stukken overgelegd waaruit volgt dat een andere belastingschijf op hem van toepassing was dan door Dexia gehanteerd, waarna Dexia het financieel overzicht heeft aangepast. [eiser] heeft zich daaromtrent niet meer uitgelaten, zodat er vanuit wordt gegaan dat het fiscaal voordeel € 2.285,03 bedraagt. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de voorwaardelijke vordering van [eiser]4.15. [eiser] vordert Dexia ex artikel 843a Rv te veroordelen om [eiser] een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren en de ondertekende overeenkomsten. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] in het gelijk is gesteld, waardoor hij geen belang meer heeft bij deze vordering. De vordering wordt daarom afgewezen.
met betrekking tot overeenkomst II.
4.16.
[eiser] heeft zich niet verweerd tegenover de stellingen van Dexia omtrent overeenkomst II., waardoor er vanuit wordt gegaan dat Dexia op grond van deze overeenkomst niets meer aan [eiser] verschuldigd is. Gelet op de beoordeling in conventie, betekent dit dat de door Dexia gevorderde verklaring voor recht voorwaardelijk toe te wijzen is.
met betrekking tot beide overeenkomsten
buitengerechtelijke kosten4.17. Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
proceskosten
4.18.
Omdat [eiser] inhoudelijk gelijk krijgt is Dexia aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten, die in reconventie worden vastgesteld op nihil.
4.19.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [eiser] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij wordt overwogen dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [eiser] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden vastgesteld op € 132,00.
4.20.
De gevorderde rente over de proces- en nakosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.2.
verklaart voor recht dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen en dat Dexia gehouden is deze schade aan [eiser] te vergoeden,
5.3.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.13,
5.4.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 125,03
b. griffierecht € 86,00
c. salaris gemachtigde
€ 528,00
€ 739,03
5.5.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot voldoening aan dit vonnis, alsmede te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis,
in reconventie
5.6.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [contractnummer 2] en [contractnummer 1] , indien en voor zover is overgegaan tot betaling van de schadevergoeding zoals die volgt uit 4.13., aan al haar verbintenissen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiser] verschuldigd is,
5.7.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op nihil,
in conventie en in reconventie
5.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M.W. van der Veen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.