ECLI:NL:RBLIM:2023:5086

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
ROE 22/2461
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herindicatie van hulp bij het huishouden en de rechtszekerheid in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 29 augustus 2023, is het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de herindicatie van haar hulp bij het huishouden, waarbij het college de toegekende tijd had verminderd van 390 minuten naar 307 minuten per week. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had onderbouwd dat deze vermindering van 83 minuten per week voldoende compensatie bood voor de beperkingen van eiseres. De rechtbank benadrukte dat de maatwerkvoorziening na een beleidswijziging passend en toereikend moet zijn en dat er geen afbouwregeling was getroffen, wat in strijd was met de rechtszekerheid. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om opnieuw onderzoek te doen naar de benodigde hulp bij het huishouden van eiseres, waarbij ook haar verslechterende situatie in aanmerking moet worden genomen. Eiseres had eerder al een indicatie voor onbepaalde tijd ontvangen, en de rechtbank stelde dat het college niet zomaar van deze indicatie kon afwijken zonder een zorgvuldige heroverweging. De rechtbank veroordeelde het college ook tot vergoeding van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/2461

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D. Dimitrakarakos)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf, het college
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) waarin de omvang van de hulp bij het huishouden van eiseres opnieuw is beoordeeld.
1.1.
Bij primair besluit van 11 februari 2022 heeft het college aan eiseres 390 minuten per week hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend voor de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 maart 2022. Daarnaast heeft het college voor de periode vanaf 1 april 2022 tot en met 30 juni 2023 aan eiseres 307 minuten hulp bij het huishouden toegekend (vermindering van 83 minuten). Eiseres heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
1.2.
Met het bestreden besluit van 30 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
1.6.
Na de zitting op 30 mei 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De rechtbank heeft verweerder gevraagd om de indicatiebesluiten die aan het bestreden besluit vooraf zijn gegaan te overleggen. Bij brief van 7 juni 2023 heeft verweerder de indicatiebesluiten overgelegd en een reactie gegeven. Bij brief van 14 juli 2023 heeft de gemachtigde van eiseres een reactie gegeven.
1.7.
Op 3 juli 2023 heeft de rechtbank eiseres en het college medegedeeld dat de rechtbank van oordeel is dat het niet nodig is om in deze zaak opnieuw een zitting te houden en dat de rechtbank voldoende informatie heeft om een uitspraak te doen. Partijen is de gelegenheid geboden om binnen vier weken te laten weten indien zij op een zitting willen worden gehoord en dat indien er binnen die termijn geen reactie volgt, de rechtbank het onderzoek sluit en binnen zes weken, of indien mogelijk bij vervroeging, in het openbaar uitspraak doet. De rechtbank heeft geen reactie van partijen ontvangen en heeft het onderzoek op heden gesloten.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Bij besluit van 19 november 2012 heeft het college aan eiseres hulp bij het huishouden toegekend met een omvang van zes uur en dertig minuten per week. Naar aanleiding van een herindicatie vanwege een beleidswijziging, heeft het college bij besluit van 21 juni 2013, na bezwaar gehandhaafd, deze omvang gewijzigd naar vijf uur per week. Eiseres heeft tegen voornoemd besluit bezwaar en vervolgens beroep ingediend. Bij uitspraak van 22 juli 2015 [1] heeft deze rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omvang van de hulp bij het huishouden moet worden bepaald op zes uur en dertig minuten per week (390 minuten). In deze uitspraak heeft de rechtbank de indicatie niet beperkt tot een bepaalde periode omdat het college dit in het besluit van 21 juni 2013 ook niet heeft gedaan.
3. Op 3 juni 2021 heeft het college een herindicatie uitgevoerd naar aanleiding van een beleidswijziging. De herindicatie is uitgevoerd op basis van dossieronderzoek en telefoongesprekken met eiseres. Er heeft geen keukentafelgesprek plaatsgevonden vanwege de overheidsmaatregelen in verband met het coronavirus. Het college heeft de hulp bij het huishouden toegekend in de vorm van een pgb.
4. Bij primair besluit, na bezwaar gehandhaafd, heeft het college de omvang van de hulp bij het huishouden per 1 april 2022 bepaalt op 307 minuten per week, op basis van de in het (gewijzigde) beleid vastgestelde normtijden. De omvang van de indicatie is als volgt bepaalt:
-
basistaken: 125 minuten per week;
- veel extra inzet vanwege beperkingen cliënt: 60 minuten per week;
- extra kamer in gebruik: 36 minuten per week;
- wasverzorging 1 persoon: 35 minuten per week;
- strijkverzorging: 20 minuten per week;
- extra inzet was en strijk vanwege beperkingen: 16 minuten per week;
- grootte van de woning: 15 minuten per week.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het college bevoegd was om de bestaande indicatie van eiseres tussentijds te verlagen van 390 minuten naar 307 minuten per week vanaf 1 april 2022. Daarnaast is tussen partijen in geschil of het college bevoegd was om de indicatie voor onbepaalde tijd te wijzigen naar een indicatie voor bepaalde tijd (tot en met 31 december 2023). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is. Dit betekent dat eiseres wel gelijk krijgt
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Voor het juridisch kader wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
De grondslag van de herindicatie
8. Eiseres voert aan dat het college alleen de bevoegdheid heeft om naar aanleiding van een beleidswijziging de grondslag van het bestreden besluit te herzien wanneer een cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening is aangewezen. Omdat het om een vermindering van de omvang gaat, heeft het college de herziening daarom ten onrechte gebaseerd op artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 en had die grondslag gebaseerd moeten zijn op artikel 2.3.9 van de Wmo 2015.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het college alleen bevoegd is om het bestreden besluit te herzien wanneer een client niet langer op de maatwerkvoorziening is aangewezen, nu het om een vermindering van de omvang gaat. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de tekst van artikel 2.3.10, eerste lid, van de Wmo 2015 en de wetgeschiedenis geen basis voor deze beperkte uitleg. Uit de tekst van artikel 2.3.10 volgt niet dat voor herziening of intrekking vereist is dat de situatie van de cliënt moet zijn veranderd en hij als gevolg daarvan niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen. [2] Het college heeft gelet op artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015 de bevoegdheid om een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 te herzien of in te trekken in het geval een cliënt wegens gewijzigd beleid niet langer op de maatwerkvoorziening is aangewezen. Het college heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door naar aanleiding van gewijzigd beleid de (omvang) van de maatwerkvoorziening opnieuw te beoordelen.
De omvang van de indicatie
9. Eiseres voert aan dat zij aanspraak maakt op hulp bij het huishouden met een omvang van 390 minuten per week omdat haar situatie per 1 april 2022 niet is veranderd; enkele klachten zijn juist alleen maar toegenomen en er zijn geen klachten afgenomen. Het college heeft daarom onvoldoende onderzoek gedaan naar eiseres haar persoonlijke omstandigheden. Het college is bevoegd om nieuw beleid door te voeren maar moet daarbij zorgvuldigheid betrachten die kan bestaan uit het toepassen van een overgangstermijn. Bij eiseres is er een medische noodzaak aanwezig voor een zo schoon en stofvrij mogelijk huis en dat kan niet bewerkstelligd worden met de huidige indicatie. Onder verwijzing naar de rechtspraak [3] en artikel 6 van het beleid stelt eiseres dat een deskundigenonderzoek had moeten plaatsvinden en dat het college in haar situatie had moeten afwijken van het normenkader in het beleid dat gebaseerd is op het HHM rapport: Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019. Daarnaast had het college gelet op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten afwijken van de beleidsregels. Eiseres voert onder verwijzing naar een brief van haar behandeld arts aan dat het huis minimaal twee keer per week moet worden schoongemaakt en dat er daarnaast nog gestreken en gewassen moet worden. Er moeten vier tot vijf wasmachines per week worden gedraaid omdat eiseres kampt met lymfoedeem en hyperreactiviteit.
9.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de verstrekte maatwerkvoorziening: hulp bij het huishouden in de vorm van een pgb, met een omvang van 307 minuten per week een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin eiseres in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid ten aanzien van haar huishouden. De beperkingen van eiseres en het gegeven dat daar extra inzet (tijd) nodig is zijn niet in geschil. In het bestreden besluit is rekening gehouden met de medische situatie van eiseres en de daaruit voortvloeiende beperkingen door extra inzet (tijd) op meerdere taakgebieden. Eiseres is de maximale tijd binnen het nieuwe geldende normenkader toegekend. Er is extra tijd toegekend vanwege de beperkingen van eiseres, een extra kamer, extra inzet voor was en strijk en extra tijd vanwege de grootte van de woning. De reden voor de afschaling is vanwege beleidswijzigingen: de nieuwe beleidsregels indicatiestelling hulp bij het huishouden, die gebaseerd zijn op het in opdracht van de gemeente Utrecht opgestelde rapport KPMG en HHM. De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald dat dit een gedegen en onafhankelijk onderzoek is waar het college de normering op mag baseren. Dat de omvang van de voorziening op basis van een ander beleidskader ruimer is geweest, maakt dat niet anders.
Indiceren volgens normenkader
9.2.
De rechtbank stelt voorop dat de beperkingen van eiseres niet in geschil zijn en dat het college in verband met die beperkingen extra tijd heeft geïndiceerd ten opzichte van de basis normtijden volgens het normenkader. In geschil is of dat eiseres gelet op haar beperkingen is gecompenseerd met de indicatie van 307 minuten per week (inclusief de extra tijd). De herindicatie heeft het college gebaseerd op de Beleidsregels indicatiestelling hulp bij het huishouden (hierna: de beleidsregels), welke zijn gebaseerd op het normenkader hulp bij het huishouden door bureau HHM en KPMG. Dat het college zich mag baseren op dit normenkader is meermaals door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bevestigd. [4] Daarnaast stelt de rechtbank vast dat uit de overgelegde besluiten [5] die aan het bestreden besluit vooraf zijn gegaan blijkt dat er sedert de onder 2. genoemde eerdere beroepsprocedure gedurende langere tijd jaarlijks sprake is geweest van een indicatie voor hulp bij het huishouden met een omvang van 390 minuten per week, voor onbepaalde duur.
9.3.
Uit wat onder 8.1 is overwogen blijkt dat het college de bevoegdheid heeft om (ook in het geval van een indicatie voor onbepaalde duur), de maatwerkvoorziening op grondslag van artikel 2.3.9 van de Wmo 2015 te heroverwegen. Gelet op wat onder 9.1 is overwogen mag het college uitgaan van de in de beleidsregels vastgestelde normtijden, maar dat laat onverlet dat het college moet onderzoeken of er sprake is van een medische noodzaak om extra tijd te indiceren vanwege de medische aandoeningen of beperkingen van cliënt én of die extra tijd in het concrete geval ook passend en toereikend is. Het college mag en moet soms ook afwijken van de normtijden. De rechtbank stelt vast dat het college in dit geval heeft afgeweken van de normtijden door de standaard normtijden te verhogen met de inzet van extra tijd. Deze extra tijd heeft het college ook gebaseerd op de standaard normtijden. [6]
Zorgvuldigheid van het onderzoek bij herindicatie
9.4.
De bevoegdheid om een toegekende maatwerkvoorziening te heroverwegen op grond van artikel 2.3.9 van de Wmo 2015 en de bevoegdheid om de maatwerkvoorziening vervolgens te herzien of in te trekken (zie onder 8.1), laat onverlet dat het college moet onderzoeken of de voorziening in dezelfde vorm en omvang kan worden voorgezet. Gelet op artikel 2.3.9 van de Wmo 2015 is artikel 2.3.2 lid 2 tot en met 6 van de Wmo 2015 namelijk van toepassing. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2. bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. [7] Hieruit volgt dat het onderzoek op deze grondslag ook aan de vereisten van een zorgvuldig Wmo onderzoek moet voldoen, namelijk het stappenplan van de CRvB. [8]
9.5.
Deze beroepsgrond slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college onvoldoende onderbouwd dat de toegekende 307 minuten hulp bij het huishouden per week per 1 april 2022 voor eiseres een passende en adequate maatwerkvoorziening is die haar beperkingen voldoende compenseert. Het onderzoek van het college in het kader van de herindicatie voldoet namelijk niet aan de eisen van een zorgvuldig Wmo onderzoek (zie onder 9.4). Hoewel het college in beginsel mag uitgaan van de standaard normtijden (zie onder 9.2. en 9.3), moet het college ook bij een herindicatie onderzoeken of de 307 minuten per week passend en toereikend zijn en – zeker – of eiseres met een vermindering van 83 minuten per week nog steeds voldoende wordt gecompenseerd in haar beperkingen. Het college heeft voor de bepaling van de omvang van de indicatie (307 minuten) verwezen naar de standaard normtijden in het normenkader en heeft desgevraagd toegelicht dat tot deze omvang is gekomen op basis van het gewijzigd beleid. Dat het college binnen het normenkader de maximale tijd heeft toegekend (en dat er dus niet meer toegekend had kunnen worden) volgt de rechtbank niet. Het college heeft de normering verhoogd met de (standaard) normering voor extra inzet van 60 minuten per week vanwege eiseres haar beperkingen, plus 36 minuten voor een extra kamer in gebruik, plus 16 minuten voor extra inzet van was- en strijk, plus 15 minuten extra inzet in verband met de grootte van de woning. Dit betekent dat er in totaal 127 minuten aan extra tijd is geïndiceerd. Met deze enkele verwijzing naar het normenkader en de stelling dat dit de maximale extra tijd is wat toegekend kan worden op basis van het beleid, heeft het college, los van het gegeven dat iedere indicatie op toereikendheid en passendheid moet worden onderzocht, namelijk volstrekt niet onderbouwd waarom na de herindicatie 83 minuten minder huishoudelijke hulp per week kan worden toegekend, zonder dat dit betekent dat eiseres niet meer voldoende wordt gecompenseerd. Daarbij komt dat de beperkingen van eiseres niet zijn afgenomen en de grootte van de woning ongewijzigd is gebleven. Bovendien blijkt uit het Wmo onderzoek niet of het college in dit concrete geval daadwerkelijk onderzocht heeft of eiseres met een indicatie van 307 minuten per week in haar beperkingen is gecompenseerd, zeker nadat voor het college duidelijk was dat het gewijzigde beleid tot een vermindering van 83 minuten per week zou leiden. Eiseres heeft namelijk ernstige beperkingen (deze zijn ook niet in geschil) en aangegeven dat haar klachten niet zijn afgenomen en enkele klachten zelfs zijn toegenomen. Daarbij komt dat het college ook niet heeft onderzocht of eiseres voldoende in haar beperkingen wordt gecompenseerd met de extra inzet was en strijk (16 minuten extra per week). Vanwege eiseres haar beperkingen moet er namelijk wekelijks extra gewassen worden. Eiseres heeft een brief van haar behandelend specialist overgelegd waaruit blijkt dat haar huis zo schoon en stofvrij mogelijk moet zijn en dat er daarom twee keer per week moet worden schoongemaakt. Het college heeft niet onderzocht of deze extra geïndiceerde tijd in de situatie van eiseres passend en toereikend is. Ditzelfde geldt voor de overige geïndiceerde extra tijd vanwege eiseres haar beperkingen, de extra kamer die in gebruik is en de grootte van de woning. Daarbij komt dat uit artikel 6 van de beleidsregels blijkt dat het in het normenkader nadrukkelijk om een voorgeschreven richtlijn gaat, met als doel om uniformiteit na te streven en dat voor alles geldt dat als maatwerk vraagt om hiervan af te wijken, dit voorgaat op de standaard normeringen in de richtlijn. Hieruit volgt dat het college moet onderzoeken of de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van een betrokkene aanleiding geven om af te wijken van de standaard normtijden. De normtijden in de beleidsregels gaan namelijk uit van een gemiddeld huishouden, waar hier geen sprake van is gelet op de ernstige beperkingen van eiseres. Omdat het college zich enkel op de standaard normtijden in het beleid heeft gebaseerd en ook niet anderszins heeft onderzocht en gemotiveerd dat eiseres met de inzet van de (extra) normtijden voldoende wordt gecompenseerd in haar beperkingen, kan het bestreden besluit in zoverre geen stand houden.
De duur van de indicatie en de rechtszekerheid
10. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met de uitspraak van deze rechtbank van 22 juli 2015 en met de rechtszekerheid. Eiseres stelt dat aan haar een indicatie voor onbepaalde tijd moet worden toegekend.
10.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de eerdere indicaties langdurig zijn toegekend, onder voorbehoud van beleidswijzigingen. Het college is het recht voorbehouden om een indicatiestelling te herzien in het geval van een beleidswijziging. De herindicatie is deels vanwege tariefwijzigingen van het persoonsgebonden budget (pgb), waardoor is gekozen voor drie maanden overgangsrecht voor het oude tarief. Het college hanteert geen langdurige indicaties meer in verband met mogelijke beleidswijzigingen, wijzigingen in de Wmo voorziening en in verband met de half jaarlijkse indexering van het pgb tarief. Daarnaast stelt het college dat uit het Wmo verslag blijkt dat eiseres al in december 2021 in kennis is gesteld van de vermindering van het aantal uren hulp bij het huishouden en dat het primair besluit van 11 februari 2022 dateert.
10.2.
Naar vaste rechtspraak van de CRvB is het terugkomen van een eerdere (begunstigende) beschikking onder omstandigheden geoorloofd, tenzij het in strijd komt met in acht te nemen algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel. [9]
10.3.
De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde besluiten die aan het bestreden besluit vooraf zijn gegaan blijkt dat de toegekende indicatie van 390 per minuten per week langdurig geldig is, behalve als er (beleids-)wijzigingen plaatsvinden. Ten aanzien van de periode waarvoor de hulp bij het huishouden is toegekend, merkt de rechtbank op dat de Wmo 2015 niet regelt wat de minimale of maximale duur van een maatwerkvoorziening is. Het is daarom aan het college zelf om te bepalen voor welke periode een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. Wanneer een maatwerkvoorziening voor onbepaalde tijd wordt geïndiceerd, betekent het niet dat de cliënt gedurende deze periode onvoorwaardelijk aanspraak blijft houden op de toegekende maatwerkvoorziening. Het college is immers altijd bevoegd om tussentijds te onderzoeken of de voorziening nog altijd op maat is en of het verstrekte pgb nog passend is. [10] Het college kan een beslissing op grond van artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 herzien als er gewijzigd beleid is en de rechtszekerheid in acht wordt genomen. [11]
10.4.
Deze beroepsgrond slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank had het college, als op basis van het onderzoek naar toereikendheid en passendheid reeds sprake zou zijn van een verminderde omvang, het bestreden besluit moeten voorzien van een afbouwregeling en daarom is het bestreden besluit in strijd met de rechtszekerheid genomen. Hoewel het college de bevoegdheid heeft om naar aanleiding van de beleidswijzigingen de indicatie van eiseres te wijzigen (ondanks dat hier sprake is van een indicatie voor onbepaalde duur), had het college in dit geval een afbouwregeling moeten bieden. Het college heeft de omvang van de indicatie per 1 april 2022 met 83 minuten per week verminderd. Juist ook vanwege de grote omvang van de indicatie (voorheen: 390 minuten) en de onbepaalde duur, had zeker moeten worden voorzien in een afbouwregeling. Daarbij komt dat de ernstige beperkingen van eiseres niet in geschil zijn en dat uit de gedingstukken blijkt dat er geen verbetering meer in die beperkingen gaat komen. Onder die omstandigheden was het bieden van een afbouwregeling aangewezen geweest. Dat het college eiseres in december 2021 via het onderzoeksverslag al op de hoogte heeft gesteld van de vermindering in aantal uren, maakt niet dat daarmee is voorzien in een afbouwregeling. Het bestreden besluit voorziet hier namelijk niet in. Bovendien heeft het overgangsrecht van drie maanden betrekking op het gewijzigd tarief van het pgb en betreft dit uitdrukkelijk geen overgangsregeling voor de afbouw/vermindering in aantal uren hulp bij het huishouden.
Verzoek om schadevergoeding
11. Eiseres heeft verzocht om veroordeling van het college tot vergoeding van de schade in de vorm van wettelijke rente over het na te betalen pgb. Het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente komt nu niet voor toewijzing in aanmerking. Pas als het college een nieuw besluit heeft genomen, kan namelijk worden beoordeeld of eiseres recht heeft op schadevergoeding. Het college zal eerst nader onderzoek moeten doen naar met welke omvang hulp bij het huishouden eiseres voldoende gecompenseerd is in haar beperkingen (of dat met 307 minuten per week is). Pas daarna kan het college bepalen of eiseres schade heeft geleden.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. Het college heeft onvoldoende onderbouwd dat eiseres met de indicatie hulp bij het huishouden van 307 minuten per week wordt gecompenseerd in haar beperkingen. Daarom moet het college opnieuw onderzoek doen en zal de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. De rechtbank zal ook geen bestuurlijke lus toepassen, omdat verweerder eerst dient te onderzoeken of een nieuw primair besluit noodzakelijk is en, zo ja, in dit nieuw te nemen besluit ook de verslechterende situatie van eiseres moet worden meegewogen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
12.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
12.2.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.492,50,
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere schriftelijke reactie, met een waarde per punt van € 597,- en een wegingsfactor 1). Het college dient verder de door eiseres gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 24,08 op basis van het openbaar vervoer tweede klasse.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 augustus 2022;
- herroept het besluit van 11 februari 2022;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college in de vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van in totaal € 1.492,50 en een bedrag van € 24,08 op basis van het openbaar vervoer tweede klasse.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H.C. Schroeten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 29 augustus 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

De voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht:
Artikel 3:2:
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7:12, eerste lid:
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015:
Artikel 2.3.2, vierde lid:
Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a, verschuldigd zal zijn.
Artikel 2.3.5, derde lid:
Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 2.3.9:
Eerste lid:
Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 te heroverwegen.
Tweede lid:
Artikel 2.3.2, tweede tot en met zesde lid, en artikel 2.3.5, zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.3.10
Eerste lid:
Het college kan een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:
a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,
b. de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen,
c. de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten,
d. de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden,
e. de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.
Tweede lid:
Het college bepaalt in de beslissing, bedoeld in het eerste lid, het tijdstip waarop de beslissing in werking treedt.
Beleidsregels indicatiestelling hulp bij het huishouden:
6.1
Contextnormenkader
In het normenkader, opgenomen in de hoofdstukken 7 en 8, wordt per onderdeel de frequentie en/of de benodigde tijd genoemd die/dat toegekend kan worden. In hoofdstuk 7 wordt dit weergegeven voor de basisactiviteiten en in hoofdstuk 8 voor de aanvullende activiteiten. Het gaat hierbij nadrukkelijk om een richtlijn, met als doel om uniformiteit na te streven. Iedere individuele situatie wordt separaat onderzocht en als die situatie erom vraagt dan wordt van onderstaande richtlijn afgeweken. Het college kan afwijken met zowel op- als neerwaartse bijstellingen. Dit kan alleen als gemotiveerd aangegeven wordt waarom de verhoging of verlaging noodzakelijk is. Voor alles geldt dat als maatwerk vraagt om hiervan af te wijken, dit voorgaat op de richtlijn.
6.3
Niet-gemiddeld huishouden
Een aantal factoren kan maken dat een situatie niet gemiddeld is, maar dat een andere inzet nodig is door een andere frequentie van activiteiten of een andere tijdbesteding. Het gaat dan om de onderstaande factoren.
Kenmerken cliënt
• Mogelijkheden cliënt zelf.
Hier wordt gekeken naar de fysieke mogelijkheden van de cliënt om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten. Wanneer deze zeer beperkt zijn, kan meer inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen. Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt hier de trainbaarheid en leerbaarheid van de cliënt mee.
• Beperkingen en belemmeringen van de cliënt.
Hier wordt gekeken naar de beperkingen en belemmeringen van de cliënt die gevolgen hebben voor de benodigde inzet. Naarmate een cliënt meer beperkingen en belemmering ervaart, kan meer inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen. Leidend is de hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is; niet de problematiek als zodanig. Voorbeelden zijn Huntington, ALS, Parkinson, dementie, visuele beperking, revalidatie, bedlegerig, psychische aandoeningen, verslaving/alcoholisme e.d. Dit kan op twee manieren uitwerken:
  • Het kan nodig zijn extra vaak schoon te maken of te wassen, doordat meer vervuiling optreedt. Bijvoorbeeld als gevolg van rolstoelgebruik, ernstige incontinentie, overmatig zweten, (ernstige) tremoren, besmet wasgoed (bijvoorbeeld bij chemokuur of Norovirus).
  • Het kan nodig zijn de woning extra goed schoon te maken. Ter voorkoming van problemen bij de cliënt voortkomend uit bijvoorbeeld allergie, astma, longemfyseem, COPD.
7.7
Meerfactorenbasisactiviteiten
In principe kan 20-30 minuten maximaal 3 maal per week extra geïndiceerd worden als sprake is van de volgende factoren meerhulp:
  • PG-problematiek/communicatieproblemen.
  • De aanwezigheid van kinderen onder de 12 jaar.
  • Bij COPD-problematiek of allergie voor huisstofmijt in een gesaneerde woning.
  • Bij allergie: de aanwezigheid van huisdieren in een gesaneerde woning.
  • Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 22 juli 2015: ECLI:NL:RBLIM:2015:6231.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 19 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4115.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 10 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3835 en de uitspraak van rechtbank Gelderland van 6 april 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:1557.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 10 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3835.
5.Het betreft de besluiten van 1 september 2017, 6 maart 2018, 18 februari 2019, 6 februari 2020 en 29 juli 2021, waarin de omvang telkens bepaald was op 390 minuten per week onder vermelding van dat de indicatie langdurig geldig is, behalve als er (beleids-)wijzigingen plaatsvinden.
6.Zie de artikelen 6.3 en 7.7 van de Beleidsregels indicatiestelling hulp bij het huishouden.
7.Zie artikel 2.3.5, derde lid, tweede volzin van de Wmo 2015.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:819).
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 10 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4135 (https://wmo.schulinck.nl/jurisprudentie/uitspraak-ongekoppeld/32221).
10.Dit volgt uit artikel 2.3.9, eerste lid, van de Wmo 2015.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4115.