ECLI:NL:RBLIM:2023:4979

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
C/03/305154 / HA ZA 22-223
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijke geschil over de garantie van uren in een overeenkomst van dienstverlening

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 9 augustus 2023, staat de rechtsvraag centraal of er in de overeenkomst van dienstverlening tussen eiseres en gedaagde een garantie is opgenomen voor het inzetten van de bestuurder van eiseres voor 400 uren per jaar. Eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.A.J. Kalsbeek, vordert betaling van facturen voor niet afgenomen uren in de jaren 2018 tot en met 2020, terwijl gedaagde, vertegenwoordigd door mr. C.S.B.E. Reinders, dit verweer voert. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst geen garantie biedt voor het aantal uren dat de bestuurder daadwerkelijk heeft gewerkt. Eiseres heeft in de jaren 2018, 2019 en 2020 respectievelijk 104,25, 148,75 en 75,25 uren gewerkt, wat aanzienlijk lager is dan de 400 uren die zij vordert. De rechtbank concludeert dat er geen grondslag is voor de betaling van de niet gewerkte uren, omdat de overeenkomst niet expliciet voorziet in een betalingsverplichting voor deze uren. De vorderingen van eiseres worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan gedaagde, die zijn begroot op € 9.497,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. I.M. Etman.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/305154 / HA ZA 22-223
Vonnis van 9 augustus 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. H.A.J. Kalsbeek te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. C.S.B.E. Reinders te Ubachsberg, gemeente Voerendaal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 20 (productie 21 is niet overgelegd)
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5
- de brief van 13 juli 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de akte overlegging producties 22 tot en met 25 van [eiseres]
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 maart 2023
- de pleitaantekeningen van [eiseres]
- de spreekaantekeningen van [gedaagde]
- de B-16 formulieren van partijen van 17 mei 2023 waarbij zij vonnis vragen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam bestuurder] is hoogleraar omgevingsrecht. Ook is hij bestuurder en enig aandeelhouder van [eiseres] . [eiseres] was begin 2018 enig aandeelhouder van [gedaagde] en [naam bv 1] [gedaagde] was enig aandeelhouder van [naam bv 2]
2.2.
[eiseres] en [naam bv 3] hebben in mei 2018 een overeenkomst gesloten tot koop en verkoop van de aandelen van [eiseres] in [gedaagde] en [naam bv 1] tegen betaling door [naam bv 3] In deze overeenkomst is bepaald dat met ingang van de levering van de aandelen [eiseres] , respectievelijk [naam bestuurder] , een overeenkomst van dienstverlening zal aangaan met [gedaagde] .
2.3.
[eiseres] , als opdrachtnemer, en (de rechtsvoorganger [1] van) [gedaagde] , als opdrachtgever, zijn in juni 2018 de overeenkomst van dienstverlening aangaan. Op de eerste pagina van deze overeenkomst wordt verwezen naar de voorgeschiedenis die blijkt uit:
“(…)- akte levering van aandelen d.d. 31 mei 2018 met als bijlage:- overeenkomst tot koop en verkoop van aandelen d.d. 14 mei 2018 met als bijlagen:- Voorstel overname [gedaagde] d.d. 4 augustus 2017;- (…)”
2.3.1.
In het voorstel tot overname van 4 augustus 2017 staat over de toekomstige rol van [naam bestuurder] het volgende:
“Je speelt persoonlijk een prominente rol bij de verdere ontwikkeling van het juridisch en onderwijskundig deel binnen deze nieuw te vormen cluster; met name op het gebied van de Omgevingswet welke vanaf 2020 naar verwachting vigerend zal worden. In de aanloop daar naartoe zijn er al uitdagende klussen en cursus-mogelijkheden op dit vakgebied. Als mede-naamgever zul je als ‘autoriteit’ fungeren en daarbij klant-wervend optreden. (…)
Je inzet en betrokkenheid na de overname achten wij van groot belang. We willen in dat kader afspreken dat je tot eind 2020 gemiddeld 1 dag per week beschikbaar bent voor het bedrijf. We denken daarbij aan het houden van lezingen, cursussen, publicaties en acquisitie/netwerkbijeenkomsten. (…) we willen uitgaan van een inzet van ca. 400 uur op jaarbasis (…).”
2.3.2.
In de overeenkomst van dienstverlening staat bij de inleidende overwegingen opgenomen:
“Opdrachtgever exploiteert een onderneming die zich in hoofdzaak bezig houdt met advisering op het gebied van omgevingsrecht, planologie, opleidingen en digitale verbeelding;
Opdrachtgever in het kader hiervan gedurende de nader in deze Overeenkomst overeengekomen duur behoefte heeft aan niet in de onderneming van Opdrachtgever beschikbare kennis en vaardigheden op het terrein van (juridisch) advies, een en ander in de ruimste zin des woords. (…)”
2.3.3.
De inhoud van de opdracht is in artikel 1 van de overeenkomst uitgewerkt:
“Opdrachtnemer verplicht zich gedurende de in artikel 3 van deze overeenkomst opgenomen duur werkzaamheden te verrichten op het terrein van met name intern en extern juridisch advies, interne en externe cursusverzorging en de begeleiding en coaching van werknemers van Opdrachtgever, gerelateerd aan de bedrijfsactiviteiten van Opdrachtgever en eventueel aan haar gelieerde rechtspersonen. Opdrachtgever en haar werknemers beschikken zelf niet over (voldoende) noodzakelijke juridische kennis en vaardigheden om deze werkzaamheden te verrichten. (…)”
2.3.4.
Over de wijze van invulling van de opdracht bepaalt artikel 2 lid 3 van de overeenkomst van dienstverlening dat opdrachtnemer de overeengekomen werkzaamheden geheel zelfstandig en naar eigen inzicht uitvoert, zonder toezicht of leiding van opdrachtgever.
2.3.5.
In artikel 3 van de overeenkomst van dienstverlening staat:
“1. De Overeenkomst vangt aan op 1 januari 2018 en wordt aangegaan voor een periode van drie (3) jaren. De Overeenkomst eindigt derhalve van rechtswege op 31 december 2020 (…) Opdrachtgever zal gedurende de opdracht op jaarbasis tenminste 400 uren van Opdrachtnemer afnemen, en Opdrachtnemer zal daarmee in zijn werkzaamheden voor andere opdrachtgevers rekening trachten te houden.(…)
3. Opdrachtgever draagt er zorg voor dat Opdrachtnemer zijn werkzaamheden onder de Overeenkomst ook daadwerkelijk kan uitvoeren. In geval Opdrachtgever daarmee op enigerlei wijze in gebreke blijft, ligt het risico daarvoor bij Opdrachtgever.”
2.3.6.
Over de vergoeding voor de werkzaamheden zijn partijen in artikel 6 lid 1 overeengekomen:
“Opdrachtgever betaalt Opdrachtnemer een vast tarief gedurende de looptijd van de Overeenkomst van (a) EUR 100,00 exclusief BTW per gewerkt uur voor interne/niet factureerbare werkzaamheden voor Opdrachtgever (zoals bijvoorbeeld verzorging interne cursussen, overleg, coaching, acquisitie) en (b) EUR 175,00 exclusief BTW per gewerkt uur voor externe werkzaamheden voor Opdrachtgever (zoals bijvoorbeeld advisering, externe cursusverzorging, inhoudelijke begeleiding adviseurs van Opdrachtgever als onderdeel van externe advisering).”
2.4.
[naam bestuurder] heeft in geen van de jaren 2018 tot en met 2020 400 uren per jaar gewerkt. In 2018 heeft hij 104,25 uren gewerkt, in 2019 148,75 uren en in 2020 75,25 uren.
2.5.
[eiseres] heeft [gedaagde] facturen gestuurd voor de niet afgenomen uren:
  • factuur 10 januari 2019: 295,75 niet afgenomen uren ad € 56.452,02 inclusief btw, waarbij uitgegaan is van 77% externe uren (hoog tarief) en 23% kantooruren (laag tarief);
  • factuur 10 januari 2020: 251,25 niet afgenomen uren ad € 45.449,87 inclusief btw, waarbij uitgegaan is van 66% externe uren (hoog tarief) en 34% kantooruren (laag tarief);
  • factuur 8 januari 2021: 324,75 niet afgenomen uren ad € 40.473,59 inclusief btw, waarbij uitgegaan is van 4% externe uren (hoog tarief) en 96% kantooruren (laag tarief).
Per afzonderlijk jaar zijn de percentages niet afgenomen externe uren en kantooruren gebaseerd op de percentages van de in dat jaar gewerkte en gedeclareerde externe uren en kantooruren.
2.6.
[gedaagde] heeft de facturen voor de niet afgenomen uren onbetaald gelaten.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
1. € 142.375,48 aan onbetaald gelaten facturen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
2. € 2.198,75 aan de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
3. de proceskosten, de wettelijke rente daarover en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsvraag
4.1.
De rechtsvraag die voorligt, is of partijen in de overeenkomst van dienstverlening een garantie voor [eiseres] zijn overgekomen die inhoudt dat [naam bestuurder] 400 uren ingezet zal worden door [gedaagde] en in het verlengde daarvan of [eiseres] recht heeft op betaling van de facturen voor de niet afgenomen uren [2] .
Kern standpunten partijen
4.2.
Volgens [eiseres] blijkt deze garantie en het recht op betaling van de niet afgenomen uren uit artikel 3 leden 1 en 3 van de overeenkomst van dienstverlening [3] . Zij vordert nakoming van de overeenkomst door [gedaagde] en maakt aanspraak op betaling van de niet afgenomen uren in de jaren 2018 tot en met 2020. In totaal gaat het om een bedrag van € 142.375,48 [4] .
4.3.
[gedaagde] spreekt dit tegen. Zij heeft bij het opstellen van de overeenkomst nooit rekening gehouden met het scenario dat [naam bestuurder] jaarlijks minder dan 400 uren zou werken [5] . De overeenkomst bevat geen grondslag voor betaling van de niet gewerkte uren. Zij wijst daarbij op artikel 6 van de overeenkomst [6] waarin gesproken wordt over betaling per gewerkt uur.
4.4.
Partijen geven elkaar de schuld ervan dat [naam bestuurder] in alle drie de jaren niet 400 uren gewerkt heeft. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] nauwelijks actie ondernomen om [naam bestuurder] bij de werkzaamheden te betrekken; hij moest bedelen om werk. [gedaagde] verwijt [naam bestuurder] dat hij zich passief opstelde, nauwelijks aanwezig was binnen de organisatie en zijn focus elders lag (publiceren van eigen artikelen).
Toetsnorm
4.5.
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex)).
4.6.
Partijen zijn professionele partijen. Bij de totstandkoming van de overeenkomst van dienstverlening zijn zij ieder bijgestaan door een advocaat.
Beantwoording rechtsvraag
4.7.
De overeenkomst van dienstverlening bevat naar het oordeel van de rechtbank geen garantie op 400 uren werk voor [naam bestuurder] die voortkomt uit actieve opdracht-verstrekkingen door [gedaagde] en [eiseres] heeft in het verlengde daarvan geen recht op betaling van de facturen voor de niet afgenomen uren in de jaren 2018 tot en met 2020. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.8.
De vraag hoe partijen hun rechtsverhouding geregeld hebben, wordt niet alleen bepaald door de taalkundige uitleg van de relevante bepalingen van de overeenkomst van dienstverlening, maar in dit geval ook door de documenten waaruit de ontstaansgeschiedenis van de overeenkomst blijkt en die vermeld staan op pagina 1 van de overeenkomst [7] en door, kort gezegd, de verwachtingen over en weer.
4.9.
Uit het voorstel van overname van 4 augustus 2017 [8] blijkt dat aan [naam bestuurder] na de levering van de aandelen en in het kader van de overeenkomst van dienstverlening een belangrijke rol werd toegedicht omdat hij over kennis en kunde beschikt die niet aanwezig is in de organisatie die de aandelen overneemt. Die behoefte aan het verschaffen van kennis door [naam bestuurder] blijkt ook uit de inleidende overwegingen en artikel 1 van de overeenkomst van dienstverlening [9] . In het voorstel van overname wordt gesproken over een “prominente rol” en “inzet en betrokkenheid bij de verdere ontwikkeling” van
[naam bestuurder] en een betrokkenheid van “gemiddeld 1 dag per week”.
4.10.
Volgens [eiseres] blijkt de garantie op 400 uur werk voor [naam bestuurder] uit de zinsnede in artikel 3 lid 1 van de overeenkomst van dienstverlening die luidt “de opdrachtgever zal gedurende de opdracht op jaarbasis tenminste 400 uren van opdrachtnemer afnemen” [10] . De rechtbank leest deze zinsnede anders. In de context van wat in rov. 4.9. is overwogen, drukt deze zinsnede het belang uit dat [naam bestuurder] 400 uren per jaar (dit komt neer op 50 weken waarin gedurende 1 dag wordt gewerkt) beschikbaar is voor [gedaagde] en dat hij daarmee rekening moet houden bij het plannen van zijn andere werkzaamheden. Dat blijkt ook uit het vervolg van artikel 3 lid 1 waarin staat: “en opdrachtnemer zal daarmee in zijn werkzaamheden voor andere opdrachtgevers rekening trachten te houden”.
4.11.
In artikel 3 lid 3 van de overeenkomst van dienstverlening leest de rechtbank, anders dan [eiseres] , niet dat [eiseres] hoe dan ook recht heeft op betaling van 400 uren per jaar, ook al heeft [naam bestuurder] niet 400 uren gewerkt. Als [eiseres] dat voor ogen had gehad met de inhoud van artikel 3 lid 3 van de overeenkomst dan had het op haar weg gelegen om dat bij de totstandkoming van de overeenkomst expliciet duidelijk te maken aan [gedaagde] , te meer omdat de overeenkomst - uitgaande van de lezing van [eiseres] - niet duidelijk maakt hoe dan afgerekend moet worden. Artikel 6 lid 1 van de overeenkomst [11] bevat immers niet één maar twee tarieven per gewerkt uur. Dat onduidelijk is hoe in dat geval afgerekend moet worden, blijkt ook uit de facturen die [eiseres] gestuurd heeft voor de niet afgenomen uren. Zij heeft zelf een verdeelsleutel voor het hoge en lage tarief verzonnen, gebaseerd op de wel gewerkte uren. Die verdeelsleutel per jaar is gebaseerd op toeval. Aan [naam bestuurder] was een grote mate van zelfstandigheid toegedicht bij de wijze van uitvoering van de werkzaamheden [12] waardoor hij zelf kon sturen hoeveel uren tegen het hoge tarief en hoeveel uren tegen het lage tarief werden gedeclareerd. Dat [gedaagde] bij het opstellen van de overeenkomst geen rekening heeft gehouden met het scenario dat [naam bestuurder] minder dan 400 uren per jaar zou werken, komt de rechtbank gelet op de actieve rol die partijen voor
[naam bestuurder] in het voorstel tot overname voor ogen hadden en de redactie van artikel 6 lid 1 van de overeenkomst aannemelijk voor. De overeenkomst kent geen grondslag voor de rekenmethodiek die [eiseres] gebruikt heeft bij haar facturen voor de niet afgenomen uren.
4.12.
Uit de stellingen van partijen is de rechtbank niet gebleken dat er niet genoeg werk voorhanden was voor [naam bestuurder] bij [gedaagde] . Het lijkt er meer op dat partijen over een weer van elkaar verwacht hebben dat de ander (meer) het initiatief zou nemen bij het creëren van werk. Gelet op de inhoud van de overeenkomst was dit een gedeelde verantwoordelijkheid. Dat er bij [gedaagde] behoefte bestond aan kennis en kunde van [naam bestuurder] spreekt duidelijk uit het voorstel tot overname, de inleidende overwegingen en artikel 1 van de overeenkomst. Dat [naam bestuurder] daarin zelfstandig, en dus actief, een rol moest nemen bij de uitvoering van de werkzaamheden volgt ook uit het voorstel tot overname en uit artikel 2 lid 3 van de overeenkomst. Tegelijkertijd lag het op de weg van [gedaagde] om haar behoefte concreet en tijdig te verwoorden aan
[naam bestuurder] en adequaat te reageren op voorstellen die hij deed.
Slotsom
4.13.
[eiseres] heeft haar vordering gebaseerd op één grondslag: nakoming van de betalingsverplichting door [gedaagde] voor de niet afgenomen uren die volgens haar uit overeenkomst voortvloeit. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat in de overeenkomst geen bepalingen zijn opgenomen waaruit een betalingsverplichting blijkt voor [gedaagde] voor de niet gewerkte uren van [naam bestuurder] in de jaren 2018 tot en met 2020. Omdat de hoofdvordering (betaling van de facturen) wordt afgewezen, zullen ook de nevenvorderingen (wettelijke handelsrente over de facturen, buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente daarover, proceskosten, wettelijke rente daarover en nakosten) worden afgewezen.
Proceskosten
4.14.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] veroordeeld worden tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] die tot heden begroot worden op:
  • griffierecht € 5.737,00
  • salaris advocaat
totaal € 9.497,00.
4.15.
[gedaagde] heeft de rechtbank verzocht [eiseres] naast de proceskosten ook te veroordelen tot betaling van de nakosten. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853,
rov. 2.3).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot heden begroot op € 9.497,00;
5.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van beslissing 5.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op
9 augustus 2023.
typ: me

Voetnoten

1.[naam bv 2] (Op 30 augustus 2018 zijn [gedaagde] en [naam bv 2] gefuseerd, waarbij laatstgenoemde de verdwijnende rechtspersoon was.)
2.Zie rov. 2.5.
3.Zie rov. 2.3.5.
4.Zie rov. 3.1.
5.Zie proces-verbaal mondelinge behandeling van 20 maart 2023
6.Zie rov. 2.3.6.
7.Zie rov. 2.3.
8.Zie rov. 2.3.1.
9.Zie rov. 2.3.2. en 2.3.3.
10.Zie rov. 2.3.5.
11.Zie rov. 2.3.6.
12.Zie rov. 2.3.4.