ECLI:NL:RBLIM:2023:4505

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
ROE 21/1006 en 22/1501
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW en boete wegens schending inlichtingenplicht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg de beroepen van eiser tegen de herziening van zijn pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) vanaf 1 maart 2020, de terugvordering van teveel betaalde AOW en de opgelegde boete. Eiser had vanaf augustus 2011 een ouderdomspensioen voor ongehuwden, maar na melding van zijn huwelijk op 19 februari 2020 met [naam echtgenoot], die in de Verenigde Staten woont, heeft de Sociale Verzekeringsbank (Svb) het pensioen herzien naar dat van een gehuwde. Eiser stelde dat hij duurzaam gescheiden leefde van [naam echtgenoot] en dat hij zijn huwelijk niet tijdig had gemeld omdat hij niet wist dat dit relevant was voor zijn AOW. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door het huwelijk niet binnen vier weken te melden, wat resulteert in een boete van € 1.814,82. De rechtbank concludeert dat de Svb terecht het AOW-pensioen heeft herzien en de terugvordering en boete heeft opgelegd. Eiser heeft geen dringende redenen aangevoerd om van herziening af te zien, en zijn beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21/1006 en 22/1501
uitspraak van de meervoudige kamer van 01 augustus 2023 in de zaken tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J.M. McKernan),
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de Svb
(gemachtigde: mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de herziening van zijn pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) vanaf 1 maart 2020, de terugvordering en de opgelegde boete en aflossing.
1.1. Met de bestreden besluiten van 2 maart 2021 en 31 mei 2022 op de bezwaren van eiser is de Svb bij de primaire besluiten van 31 januari 2021 en 27 januari 2022 gebleven.
1.2. Eiser heeft tegen de afzonderlijke besluiten op bezwaar (bestreden besluiten) beroepen ingesteld en de Svb heeft verweer gevoerd.
1.3. De rechtbank heeft de beroepen op 8 juni 2023 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de Svb.
Beoordeling door de rechtbank
Wat ging aan de zaken vooraf?
2. De Svb heeft eiser vanaf augustus 2011 een ouderdomspensioen toegekend voor een ongehuwde pensioengerechtigde (ongehuwdenpensioen). Op 4 december 2020 heeft de Svb van de gemeente bericht ontvangen dat eiser op 19 februari 2020 gehuwd is met [naam echtgenoot] , ook bekend onder de naam [naam echtgenoot] (hierna: [naam echtgenoot] ), die in de Verenigde Staten woont. Eiser is daarom bij brief van 21 december 2020 verzocht om informatie over zijn persoonlijke situatie te verstrekken. Eiser heeft vervolgens op 8 januari 2021 aangegeven dat hij per 25 januari 2021 gaat samenwonen met [naam echtgenoot] .
Procedure ROE 21/1006 (herziening normbedrag)
2.1. Bij primair besluit van 13 januari 2021 heeft de Svb met ingang van 1 maart 2020 het ouderdomspensioen van eiser herzien naar een gehuwdenpensioen. Tevens is eiser medegedeeld dat hij over de periode van maart 2020 tot en met december 2020 een bedrag van € 4.030,28 bruto te veel ontvangen heeft. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.2. De Svb blijft bij haar besluit en verklaart het bezwaar met het bestreden besluit van 2 maart 2021 ongegrond. Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek naar de leefsituatie van eiser heeft de Svb besloten dat eisers ouderdomspensioen met ingang van
1 maart 2020 wordt herzien naar een gehuwdenpensioen. De grondslag is dat eiser op
17 februari 2020 is gehuwd en niet duurzaam gescheiden leeft van [naam echtgenoot] . Weliswaar was in de periode van 17 februari 2020 tot 25 januari 2021 de echtelijke samenleving verbroken, maar dit was niet duurzaam. Uit de feiten blijkt immers dat eiser de intentie had om na het huwelijk op termijn de echtelijke samenleving aan te gaan. [naam echtgenoot] heeft op 18 september 2020 een verblijfsvergunning aangevraagd en deze ook gekregen op 16 november 2020 en zij is op 25 januari 2021 bij eiser ingetrokken. Deze voorbereidingen op het aangaan van de echtelijke samenwoning vereisen regelmatig contact met elkaar. Van duurzaam gescheiden leven kan geen sprake zijn. Daarom heeft eiser vanaf maart 2020 recht op AOW voor een gehuwde. Er bestaan geen dringende redenen om af te zien van herzien met terugwerkende kracht. Eiser had zijn huwelijk binnen vier weken moeten melden; dat heeft hij niet gedaan waardoor hij zijn verplichtingen niet nagekomen is.
Wat heeft eiser aangevoerd?
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij tijdens het huwelijk duurzaam gescheiden leefde van [naam echtgenoot] . Er was tot 25 januari 2021 geen sprake van een gemeenschappelijke huishouding en zij voorzagen niet in elkaars levensonderhoud. [naam echtgenoot] heeft in de Verenigde Staten nog een eigen woning waar zij haar vaste lasten voor betaalt. De intentie was er wel om samen in Nederland te wonen, maar onduidelijk was vanaf wanneer dat mogelijk was. Aan [naam echtgenoot] is pas op 16 november 2020 een verblijfstitel voor Nederland afgegeven.
Oordeel van de rechtbank
4. In geschil is of eiser als duurzaam gescheiden levend moet worden aangemerkt vanaf 1 maart 2020 (vanaf zijn huwelijk met [naam echtgenoot] ).
4.1. Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) wordt voor de uitleg van het begrip ‘duurzaam gescheiden leven’ aansluiting gezocht bij het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 1960 (RSV 1960/67). Daarbij worden twee situaties onderscheiden waarin sprake is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten, te weten:
1. de gewilde verbreking van de echtelijke samenleving. Dan is sprake van duurzaam gescheiden leven als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) ten minste één van de echtgenoten wil de huwelijkse samenleving verbreken;
b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
2. De ongewilde verbreking van de echtelijke samenleving. In dat geval kan van duurzaam gescheiden leven sprake zijn als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) de huwelijkse samenleving is ongewild verbroken door een situatie die is ontstaan;
b) die situatie vormt een daadwerkelijk beletsel voor de voortzetting van de huwelijkse samenleving;
c) redelijkerwijs is te verwachten dat die situatie niet binnen afzienbare tijd wijzigt, waardoor het wel weer mogelijk is om de huwelijkse samenleving voort te zetten.
Verder kan in het algemeen worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk betrokkenen de intentie hebben om een vorm van echtelijke samenleving aan te gaan. Dat kan ook op een andere manier dan door het voeren van een gezamenlijke huishouding. Evenwel is niet uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt [1] .
Inhoudelijke beoordeling
5. Eiser en [naam echtgenoot] woonden vanaf de huwelijkssluiting tot 25 januari 2021 niet samen. Eiser woonde in Nederland, [naam echtgenoot] in de Verenigde Staten. De reden daarvoor was dat [naam echtgenoot] geen verblijfsvergunning had. Na verkrijging van de verblijfsvergunning is [naam echtgenoot] bij eiser in Nederland gaan wonen.
6. Uit deze feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat eiser en [naam echtgenoot] vanaf de datum van huwelijkssluiting de bedoeling hadden om in Nederland te gaan samenwonen zodra [naam echtgenoot] over een verblijfsvergunning zou beschikken. Niet kan worden geoordeeld dat eiser en [naam echtgenoot] ieder afzonderlijk hun eigen leven leidden als waren zij niet gehuwd. Het enkele feit dat zij, in afwachting van de verblijfsvergunning, niet samenwoonden en [naam echtgenoot] haar eigen vaste lasten in de Verenigde Staten had, is daarvoor onvoldoende. Van duurzaam gescheiden leven in bedoelde periode was dan ook geen sprake. De Svb heeft terecht het AOW-pensioen van eiser gewijzigd naar de norm voor een gehuwde.
7. Nu dit van belang is voor de hoogte van het pensioen had eiser zijn huwelijk moeten melden aan de Svb. Door dit na te laten heeft hij de inlichtingenplicht (artikel 49 van de AOW) geschonden. De Svb dient dan ook de uitkering te herzien. De rechtbank wijst in dat verband op het bepaalde in artikel 17a, eerste lid, en artikel 17, eerste lid, van de AOW. Dringende redenen om van herziening af te zien op grond van artikel 17a, tweede lid, van de AOW heeft eiser niet gesteld en zijn de rechtbank ook niet gebleken. Dit beroep slaagt dus niet.
Conclusie
8. De Svb heeft terecht het AOW-pensioen van eiser naar de norm voor gehuwden herzien.
Procedure ROE 22/1501 (terugvordering, boete en aflossing)
9. Met het primaire besluit van 27 januari 2022 heeft verweerder besloten tot terugvordering van de teveel betaalde AOW en aan eiser een boete opgelegd van
€ 1.814,82 (50% van het bedrag dat eiser teveel ontvangen heeft) omdat eiser niet tijdig de wijziging van zijn burgerlijke staat heeft gemeld. Verder wordt daarin besloten dat het nieuwe maandelijkse aflossingsbedrag vanaf 1 januari 2021, als gevolg van de nieuwe regelgeving, € 193,20 bedraagt. Dit gaat in per maart 2022. Eiser heeft daartegen eveneens bezwaar gemaakt.
Standpunt Svb
10. Met het thans bestreden besluit van 31 mei 2022 heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard.
Standpunt eiser
11. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat de in de zienswijze genoemde gronden niet door de Svb meegenomen zijn waardoor er sprake is van een motiveringsgebrek. Eiser is primair van oordeel dat van het opleggen van de boete moet worden afgezien wegens het ontbreken van een boetewaardige gedraging. Subsidiair meent eiser dat van het opleggen van een boete moet worden afgezien wegens dringende redenen. En meer subsidiair stelt eiser dat kan worden volstaan met een waarschuwing dan wel dat de hoogte van de boete dient te worden aangepast naar 0% of 25%. Tot slot meent eiser dat hij maandelijks € 151,23 zou moeten terugbetalen in plaats van € 193,20 gelet op zijn draagkracht.
Kader

12.Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Oordeel rechtbank
13. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser tegen de terugvordering als zodanig geen afzonderlijke beroepsgronden heeft aangevoerd. Ten aanzien van dit punt verwijst de rechtbank naar de overwegingen ten aanzien van de herziening (in procedure 21/1006 en meer in het bijzonder naar overweging 6). De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de Svb terecht de boete van € 1.814,82 heeft opgelegd aan eiser. Hiervoor moet de rechtbank eerst beoordelen of eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden.
13.1.
Het sluiten van een huwelijk is een omstandigheid die eiser had moeten melden bij de Svb. Het had eiser redelijkerwijs duidelijk kunnen en moeten zijn dat dit een omstandigheid is die van belang zou kunnen zijn voor zijn recht op AOW. Het betreft hier immers een relevante wijziging. Eiser heeft zijn huwelijk niet binnen 4 weken gemeld aan de Svb. Dit betekent dat eiser de inlichtingenplicht van artikel 49 van de AOW heeft geschonden. Dat is een boetewaardige gedraging.
13.2.
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of eiser een verwijt kan worden gemaakt dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser stelt daartoe dat hem geen of een verminderd verwijt kan worden gemaakt, omdat hij niet wist van die verplichting en er ook niet op is gewezen door de verschillende instanties.
13.3.
Naar het oordeel van de rechtbank valt eiser wel objectief [2] en subjectief [3] een verwijt te maken. De Svb geeft terecht aan dat eiser bij de toekenningsbeslissing van 15 april 2011 erop gewezen is dat hij wijzigingen in zijn persoonlijke situatie moet doorgeven. Eiser kan in dit verband worden toegegeven dat de betreffende brief op onderdelen wellicht onduidelijke informatie bevat. Enerzijds wordt vermeld “Omdat u niet met een (huwelijks)partner samenwoont, krijgt u het AOW-bedrag voor een alleenstaande” en verderop wordt vermeld dat eiser een wijziging in zijn situatie, bijvoorbeeld als hij gaat trouwen, moet doorgeven.
Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat er sprake is van verminderde of geen verwijtbaarheid. Zoals ter zitting is aangegeven door de Svb worden er regelmatig informatiebrieven aan AOW-gerechtigden gestuurd waarin staat welke wijzigingen moeten worden doorgegeven. Verder geeft ook de website van de Svb veel informatie en uitleg. Bovendien had eiser (bij twijfel) contact kunnen opnemen met de Svb om navraag te doen.
13.4.
De Svb kan, gelet op artikel 17c, vierde lid, van de AOW en beleidsregel SB1110 afzien van een bestuurlijke boete en in plaats daarvan een schriftelijke waarschuwing geven als het niet nakomen van de mededelingsverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of het benadelingsbedrag lager is dan € 150,-. Dat is hier niet het geval.
13.5.
De hoogte van de boete moet worden afgestemd op de individuele situatie.
De Svb is uitgegaan van ‘gewone’ verwijtbaarheid en heeft de hoogte van de boete bepaald op 50% van het benadelingsbedrag. Dit komt de rechtbank evenredig voor.
Aflossing
14. De aflossingscapaciteit (ten aanzien van de terugvordering en de boete) van eiser was vastgesteld op € 193,20. Vanaf maart 2022 werd dit bedrag verrekend met het AOW-pensioen van eiser. De boete is in november 2022 volledig afgelost door eiser. Dit betekent dat er in de actuele financiële omstandigheden van eiser geen aanleiding is gelegen om de boete wegens de draagkracht van eiser te matigen [4] .
14.1.
Wat betreft de aflossing van het terug te vorderen bedrag is de rechtbank van oordeel dat eiser niet met objectieve gegevens heeft onderbouwd dat hij het oorspronkelijk vastgestelde bedrag niet kon voldoen en daardoor in ernstige sociale en/of financiële problemen is gekomen. Verder blijkt uit het verweerschrift van de Svb dat de aflossingscapaciteit per februari 2023 vastgesteld is op € 49,- in verband met een gewijzigde inkomenssituatie van eiser; dit bedrag wordt maandelijks op het AOW-pensioen ingehouden. Met de Svb is de rechtbank van oordeel dat evenmin door eiser is onderbouwd dat hij hieraan niet kan voldoen en dat hij daardoor in ernstige sociale en/of financiële problemen komt.
15. Verder wijst de rechtbank eiser erop dat eiser, als dat nodig is bij een wijziging in zijn situatie, de mogelijkheid heeft om de Svb te vragen om opnieuw naar zijn financiële situatie te kijken.

16.Tot slot is de rechtbank niet gebleken van een motiveringsgebrek.

Conclusie en gevolgen
17. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, voorzitter, en mr. M.M.T. Coenegracht en mr. C.L.G.F.H. Albers, leden, in aanwezigheid van mr. T.M. Horsten-Kuijpers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 01 augustus 2023
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 01 augustus 2023
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Op grond van artikel 17c, eerste lid, van de AOW, voor zover hier van belang, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde of zijn echtgenoot van de verplichting, bedoeld in artikel 49.
Op grond van het vierde lid van artikel 17c kan de Sociale verzekeringsbank afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49, in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaats vindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, een zodanige waarschuwing is gegeven.
Op grond van het achtste lid kan de Sociale verzekeringsbank afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Ingevolge artikel 49 van de AOW, zijn de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, alsmede zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Raad van 29 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4288.
2.Bij objectieve verwijtbaarheid wordt gekeken naar de handeling of het nalaten van de persoon: heeft de persoon feitelijk een regel overtreden? Is de inlichtingenplicht geschonden?
3.Bij subjectieve verwijtbaarheid wordt naar de persoon gekeken: wist de belanghebbende of kon hij redelijkerwijs weten dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden?
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:11.