ECLI:NL:RBLIM:2023:4241

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
ROE 23/1441
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet na aantreffen van harddrugs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die bezwaar maakte tegen een besluit van de burgemeester van Roermond om haar woning te sluiten voor drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had besloten de woning te sluiten na het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs (amfetamine) in de schuur van de woning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de noodzaak tot sluiting beperkt was, omdat er geen aanwijzingen waren voor overlast of een 'loop' naar de woning. Bovendien was er een aanzienlijk tijdsverloop sinds de vondst van de drugs, wat de noodzaak van sluiting in twijfel trok. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting grote gevolgen zou hebben voor verzoekster en haar jonge kinderen, en dat de verwijtbaarheid van verzoekster beperkt was. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en werd de sluiting van de woning geschorst tot twee weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1441

uitspraak van de voorzieningenrechter van 0 juli 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R.M.I. Cornelissen),
en

de Burgemeester van de gemeente Roermond, de burgemeester

(gemachtigden: [Namen 2 gemachtigden] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening tegen het besluit van 22 juni 2023 (het bestreden besluit) van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Aan verzoekster is een last onder bestuursdwang opgelegd die ertoe strekt dat zij de woning aan het [adres 1] te [woonplaats] (hierna: de woning) moet sluiten en voor drie maanden gesloten moet houden.
1.1.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De burgemeester heeft de griffie van de rechtbank laten weten niet bereid te zijn het bestreden besluit te schorsen totdat uitspraak is gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 5 juli 2023 – bij wijze van ordemaatregel – het bestreden besluit geschorst tot de behandeling ter zitting van de voorlopige voorziening.
1.2
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, haar gemachtigde en de gemachtigden van de burgemeester.
1.3
De voorzieningenrechter heeft in afstemming met partijen ter zitting de schorsing van het bestreden besluit verlengd totdat uitspraak is gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de rechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang aanwezig is. Verzoekster en haar [(--)] kinderen moeten immers de woning verlaten en hebben dan drie maanden lang geen toegang meer tot de woning.
2.2
De voorzieningenrechter zal een voorlopig oordeel geven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit de woning te sluiten en aan de hand van een belangenafweging de vraag beantwoorden of – vooruitlopend op de beoordeling van het bezwaar van verzoekster tegen het bestreden besluit – een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
2.3
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemzaak niet.
Relevante feiten en omstandigheden
3. Verzoekster woont, samen met haar [(--)] minderjarige kinderen ( [leeftijd kinderen] ), in de woning en is samen met [naam 2] (haar ex-partner; hierna ook: [naam 2] ) huurder van de woning. Tot 5 januari 2023 stond [naam 2] ook ingeschreven op dit adres. De woning is eigendom van [naam stichting] . Uit de bestuurlijke rapportage van 31 januari 2023 volgt dat er een onderzoek is gestart door de Landelijke Eenheid. Daaruit kwam naar voren dat – na analyse van berichten van cryptocommunicatiedienst Encrochat en (later) Sky – een aantal verdachten zich vanaf maart 2020 tot en met december 2020 gezamenlijk bezig hield met de handel en/of transport van verdovende middelen vanuit Nederland naar het buitenland. In dit onderzoek is sprake van zware georganiseerde drugscriminaliteit en werden drugs op grote schaal via postpakketten naar het buitenland verzonden, aldus de politie. Op 29 november 2022 is een doorzoeking gedaan in de woning, waarbij (in een schuurtje in de achtertuin) 27 pakketjes met witte substantie zijn aangetroffen. Eén pakketje werd ter plaatse onderzocht en dit bleek indicatief Amfetamine te zijn. Ook werd een plastic bakje met blauw deksel aangetroffen. In dit bakje zat een wit poeder. Dit poeder werd ter plaatse getest en het bleek indicatief Amfetemine te zijn. Het bruto gewicht van dit bakje met inhoud is ongeveer 326 gram. Ook werd er een plastic bakje met een grijze deksel met daarin wit poeder aangetroffen. Dit poeder bleek eveneens indicatief Amfetamine te zijn. Het bruto gewicht van dit bakje met inhoud is ongeveer 155,5 gram. In dezelfde stellingkast werd ook een plastic blenderbeker aangetroffen met daarin een crèmekleurige substantie. Dit bleek indicatief Amfetamine te zijn. Binnen dit onderzoek is ook een doorzoeking op het adres [adres 2] geweest. Daar werden verschillende postpakketten en voorgeprepareerde pakketten met verdovende middelen (indicatief getest op Amfetamine) aangetroffen. Die verdovende middelen waren verpakt middels meerdere lagen transparante sealbags, zilverkleurige sealbags, bruine cadeauverpakking met rode hartjes en rode teksten “LOVE, zwarte ronde stickers met een rood hartje en witte tekst “LOVE”. In de schuur van de woning aan het [adres 1] werden ook alle bovengenoemde verpakkingsmaterialen en verpakkingsapparatuur aangetroffen.
4. De burgemeester heeft hierop besloten de woning te sluiten omdat er in de woning een handelshoeveelheid harddrugs aanwezig was en daar ook voorwerpen zijn gevonden die duiden op drugshandel. De burgemeester heeft verzoekster op 23 mei 2023 laten weten dat hij het voornemen heeft de woning te sluiten. Verzoekster heeft mondeling haar zienswijze kenbaar gemaakt op 1 juni 2023. Vervolgens heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen waarbij is besloten om de woning te sluiten voor drie maanden per 6 juli 2023.
4.1.
Verzoekster is van mening dat er geen grond is om de woning tijdelijk te sluiten. Zij betwist de noodzakelijkheid en evenredigheid daarvan. Verzoekster vraagt het bestreden besluit (en dus de sluiting) te schorsen tot twee weken na de beslissing op bezwaar.
5. De voorzieningenrechter komt tot het volgende (voorlopig) oordeel.
Toetsingskader
5.1.
Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is de woning te sluiten als – voor zover hier van belang – daarin een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Amfetamine is vermeld op lijst I van de Opiumwet.
5.2.
Ter uitvoering van deze bevoegdheid heeft de burgemeester het “Damoclesbeleid woningen en lokalen Roermond 2021” (Damoclesbeleid) vastgesteld. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning. Uit artikel 4, vierde lid, van het Damoclesbeleid volgt dat bij een eerste constatering van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs, dan wel van strafbare voorbereidingshandelingen gerelateerd aan harddrugs, de woning wordt gesloten voor drie maanden.
5.3.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter het toetsingskader in acht zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) die in de uitspraak van 28 augustus 2019 [1] (hierna: de overzichtsuitspraak) uiteen heeft gezet. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient dan beoordeeld te worden in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Als sluiting van de woning noodzakelijk is, dan moet de sluiting ook nog evenredig te zijn.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
6. De voorzieningenrechter stelt hierover vast dat verzoekster de bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten niet betwist. De gronden van verzoekster zijn gericht op de noodzaak en evenredigheid van de sluiting. Verzoekster heeft dat ter zitting bevestigd.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
7. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 is ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van sluiting. Nadien is het toetsingskader verduidelijkt. [2] Daaruit volgt dat alle relevante omstandigheden in ogenschouw moeten worden genomen. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
7.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de situatie in (de schuur van) de woning terecht ernstig vindt. Er is daar namelijk een handelshoeveelheid verdovende middelen aangetroffen van minstens 481,5 gram Amfetamine. Die hoeveelheid harddrugs overtreft de hoeveelheid voor eigen gebruik (0,5 gram) ruim. De burgemeester heeft daarbij de bevindingen op het adres [adres 2] kunnen betrekken. Op beide adressen werden namelijk dezelfde verpakkingsmaterialen aangetroffen. De burgemeester kon in de aangetroffen situatie op die adressen een sterke aanwijzing zien dat ook de woning van verzoekster betrokken is bij drugshandel. Bovendien kon de burgemeester er op wijzen dat de politie in dit onderzoek spreekt van zware georganiseerde drugscriminaliteit en dat de woning daarbij betrokken was. De burgemeester heeft dan ook aannemelijk kunnen vinden dat de woning een rol vervulde in het criminele circuit. Hij heeft ook mee kunnen wegen dat daardoor sprake was van (extra) gevaarzetting (bijvoorbeeld door het risico van ripdeals) en dat de woning in een drukke jonge woonwijk ligt.
7.2
Daar staat tegenover dat er geen ‘loop’ naar de woning of overlast is geconstateerd en dat er ook geen aanwijzingen zijn dat de omgeving van de woning (drugs)overlast heeft ervaren. Op de zitting heeft de burgemeester dat bevestigd en verzoekster heeft dat ook nog onderbouwd met verklaringen van buurtgenoten: zij heeft een petitie overgelegd waarin 17 directe buurtgenoten verklaren geen (drugsgerelateerde) overlast te hebben ervaren, niets te hebben gemerkt van de drugs in de schuur en ook daarna geen drugsgerelateerde activiteiten te hebben gezien. Uit de bestuurlijke rapportage volgt overigens dat de woning pas in beeld is gekomen door een analyse van berichten van cryptocommunicatiediensten. Er is dus geen sprake van de situatie dat door de sluiting ‘de loop uit de woning’ moet worden gehaald of dat concrete (drugs)overlast door de woning moet worden voorkomen. Daarnaast betekent dit ook dat de burgemeester niet de conclusie kon trekken dat er feitelijk drugshandel in of vanuit de woning plaatsvond: weliswaar zijn er voldoende aanwijzingen dat de woning wel betrokken was bij drugshandel (door opslag en/of verpakken), maar dat betekent niet dat die drugshandel ook feitelijk in of vanuit de woning plaatsvond (met de bijbehorende ‘loop’ en (drugs)overlast voor de omgeving). [3] De noodzaak voor de bescherming van het woon- en leefklimaat is dus beperkt, namelijk tot de gevaarzetting die van deze overtreding uitgaat.
7.3
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de drugs op 29 november 2022 zijn gevonden. Vervolgens heeft de burgemeester twee maanden later (op 6 februari 2023) de bestuurlijke rapportage (van 31 januari 2023) ontvangen, is op 23 mei 2023 het voornemen verzonden en is – na het zienswijzegesprek op 1 juni 2023 – op 22 juni 2023 het besluit genomen, waarbij de sluiting van de woning op 6 juli 2023 is bepaald. Dat betekent dat er zeven maanden zijn verstreken voordat tot de sluiting is besloten. De burgemeester heeft daarvoor weliswaar een toelichting gegeven (kort gezegd: het doorlopen van een zorgvuldig proces), maar dat doet er niet aan af dat tussen de ontvangst van de bestuurlijke rapportage en het voornemen al bijna vier maanden zitten. Hoe dan ook: op dit moment zijn bijna acht maanden verstreken sinds 29 november 2022 en al die tijd is de woning “open” gebleven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter betekent dit tijdsverloop dat er zwaardere eisen moeten worden gesteld aan de afweging of sluiting van de woning nu nog wel zinvol en noodzakelijk is in het licht van de doelen van bestuursrechtelijke handhaving op grond van de Opiumwet.
7.4
De voorzieningenrechter onderkent de ernst van de overtreding en de gevaarzetting die dat oplevert, maar vindt dat onvoldoende om de noodzaak van de sluiting op dit moment nog te kunnen onderbouwen. Uitgangspunt daarbij is dat bestuursrechtelijke herstelsancties (primair) moeten zijn gericht op herstel in de oorspronkelijke dan wel rechtmatige toestand en/of het voorkomen van herhaling. Met andere woorden: de sluiting moet een herstel-doel voor de toekomst hebben. Voor een rechtvaardiging van de noodzaak van de sluiting is naar oordeel van de voorzieningenrechter gezien het tijdsverloop in deze zaak meer nodig dan de enkele stelling dat de overtreding ernstig is en dat er toen sprake was van gevaarzetting. De voorzieningenrechter vindt van belang dat de overtreding (en dus de gevaarzetting) in feite is beëindigd op het moment dat de drugs is aangetroffen. Op dat moment was er geen sprake van loop of overlast. Er zijn verder geen aanwijzingen dat sindsdien in of rondom de woning nog drugsgerelateerde activiteiten plaatsgevonden hebben. Het ligt dan niet voor de hand dat de woning, in de periode waarin die voor drie maanden zou worden gesloten, dan wel weer gebruikt zou worden voor drugsactiviteiten en dat daardoor wel (drugs)overlast ontstaat. In ieder geval heeft de burgemeester onvoldoende gemotiveerd waarom sluiting van de woning voor drie maanden nu nog noodzakelijk is om dat te voorkomen. Er zijn bovendien minder belastende alternatieven mogelijk om herhaling te voorkomen (zoals een waarschuwing of een last onder dwangsom gericht op voorkomen van herhaling). De burgemeester wijst er weliswaar terecht op dat van belang is dat de bekendheid van de woning in het drugscircuit ongedaan moet worden gemaakt, maar dat is in feite begonnen met de vondst van de drugs op 29 november 2022. Sindsdien zijn er (bijna acht maanden lang) geen aanwijzingen meer dat de woning daar nog deel van uitmaakt. Bovendien is niet gebleken van ‘loop’ naar de woning of (drugs)overlast, zodat het niet om die bekendheid gaat. De burgemeester heeft in dit geval onvoldoende gemotiveerd waarom sluiting van drie maanden nu nog noodzakelijk is om de bekendheid alsnog ongedaan te maken en waarin de concrete ‘herstel’-functie van de sluiting dan ligt. De voorzieningenrechter vindt daarnaast ook dat de burgemeester bij de noodzaak niet kon meewegen dat er sprake is van recidive: hij wijst op een antecedent van [naam 2] over softdrugs, maar dat ziet op een zaak uit 2016 die is geseponeerd. Uit het enkele feit dat in 2021 ook al een woning in dezelfde straat is gesloten, kan verder niet de conclusie getrokken worden dat sprake is van een voor drugsproblematiek kwetsbare wijk. De burgemeester kon dat om die reden dus niet betrekken. De burgemeester heeft er ook op gewezen dat met een sluiting een signaal wordt afgegeven, maar de voorzieningenrechter is daarover van oordeel dat het tijdsverloop in dit geval afbreuk doet aan deze functie: van een snelle interventie en een krachtig signaal waarmee de onwenselijke situatie op korte termijn wordt beëindigd, is in deze situatie immers geen sprake meer. Bovendien is aan het drugs-circuit al een duidelijk signaal afgegeven, door het onderzoek en de vondst in de woning op 29 november 2022 (en in de andere woningen die onderdeel van dit onderzoek uitmaken). De signaalfunctie weegt daarom onvoldoende om daarin nog een noodzaak tot sluiting van de woning te zien. Van een kwetsbare wijk waarin die signaalfunctie wel belangrijk kan zijn voor (de bewoners van) die wijk, kan in dit geval niet worden gesproken. Al met al ziet de voorzieningenrechter in dit geval – gelet op alle feiten en omstandigheden – in de situatie waarin de woning acht maanden gewoon “open” is gebleven, daarna drie maanden gesloten wordt en dan weer opengaat, vooralsnog onvoldoende de noodzaak van die sluiting.
De mate van verwijtbaarheid van verzoekster
8. Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter over de verwijtbaarheid van verzoekster nog het volgende.
8.1
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat bij de beoordeling van de sluiting ook de gevolgen van de sluiting moeten worden betrokken, waarbij onder meer van belang is de mate van verwijtbaarheid. [4]
8.2
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [5] volgt verder dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding, afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden, kan maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt worden gemaakt, als hij of zij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen goederen. Wel wordt van de hoofdbewoner verlangd dat hij of zij toezicht houdt op wat in de woning gebeurt. Er zijn wel grenzen aan het toezicht dat mag worden verwacht. Die grenzen zijn onder meer afhankelijk van de woonsituatie. De burgemeester moet motiveren welk verwijt de hoofdbewoner treft als hij de woning sluit.
8.3
Vast staat dat drugs in de schuur bij de woning zijn aangetroffen. De burgemeester verwijt verzoekster (kort gezegd) dat zij onvoldoende toezicht heeft gehouden op wat zich in de schuur afspeelde en dus redelijkerwijs had kunnen weten dat er drugs in de schuur lag. De voorzieningenrechter stelt voorop dat van de bewoonster van een woning kan en mag worden verwacht dat zij zich op de hoogte stelt van wat er in haar woning gebeurt. Maar de voorzieningenrechter vindt dat dit niet ook zonder meer altijd kan worden verwacht bij een schuur. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter de verklaring daarover van verzoekster (kort samengevat: dat zij niet in de schuur kwam omdat haar partner, met wie zij al langer relatieproblemen had, daar zijn plek had en zij daar ook niets te zoeken had) niet direct onaannemelijk vindt. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter de oprechte en emotionele manier waarop verzoekster op de zitting daarover vertelde. Daarnaast blijkt nergens uit dat verzoekster weet had van de drugs in de woning: zij is niet als verdachte aangehouden of verhoord. De burgemeester verwijt haar dat ook niet. Verder weegt in het verlengde hiervan mee dat er voor verzoekster geen enkele aanleiding was om de schuur te controleren en er bedacht op te zijn dat daar mogelijk drugs zouden kunnen liggen. Achteraf kan haar daar wellicht (met de kennis van nu) een verwijt van worden gemaakt, wat zij zelf op de zitting ook erkende. Maar de voorzieningenrechter is van oordeel dat met de kennis van toen in die situatie niet zonder meer van verzoekster kon worden verlangd dat zij toen – ter controle op mogelijke verdovende middelen – de schuur op regelmatige basis inspecteerde. Daarvoor wijst de burgemeester weliswaar op een antecedent van [naam 2] maar omdat dit een geseponeerde zaak is uit 2016 is dat onvoldoende om dat wel van verzoekster te kunnen verlangen. Als verzoekster al een verwijt kan worden gemaakt, dan is dat dus een beperkt verwijt: namelijk dat zij (achteraf) niet voldoende toezicht heeft gehouden.
De conclusie
9. De voorzieningenrechter betwijfelt dus of het noodzakelijk is om nu nog de woning voor drie maanden te sluiten. Bovendien vindt de voorzieningenrechter dat verzoekster een beperkt verwijt van de overtreding kan worden gemaakt. Omdat de voorzieningenrechter om die reden vooralsnog niet overtuigd is van de rechtmatigheid van de sluiting van de woning voor drie maanden en de sluiting wel grote gevolgen heeft voor verzoekster en haar [(--)] jonge kinderen, zal hij het verzoek toewijzen.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en verlengt de ordemaatregel (die bij de uitspraak van 5 juli 2023 was opgelegd en die op de zitting is verlengd tot de datum van de uitspraak), in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot twee weken nadat op het bezwaar is beslist (zoals verzoekster heeft gevraagd). Dat betekent concreet dat de burgemeester de woning niet mag sluiten tot twee weken nadat op het bezwaar is beslist.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt hij dat de burgemeester aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 837,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 184,00 aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2023.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 20 juli 2023.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.