Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wetgeving, regelgeving en beleid
Algemene wet bestuursrecht(Awb)
Ingevolge artikel 4:104, eerste lid, van de Awb verjaart de rechtsvordering tot betaling van een geldsom vijf jaren nadat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan na voltooiing van de verjaring zijn bevoegdheden tot aanmaning en verrekening en tot uitvaardiging en tenuitvoerlegging van een dwangbevel niet meer kan uitoefenen.
Artikel 4:105, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de verjaring wordt gestuit door een daad van rechtsvervolging overeenkomstig artikel 316, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 316, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel stuit erkenning van het recht op betaling de verjaring van de rechtsvordering tegen hem die het recht erkent.
Op grond van artikel 4:106 van de Awb kan het bestuursorgaan de verjaring ook stuiten door een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112, een beschikking tot verrekening of een dwangbevel dan wel door een daad van tenuitvoerlegging van een dwangbevel.
Artikel 4:107 van de Awb bepaalt dat de schuldeiser van het bestuursorgaan de verjaring ook kan stuiten door een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin hij zich ondubbelzinnig zijn recht op betaling voorbehoudt.
Op grond van artikel 4:110, eerste lid, van de Awb begint door stuiting van de verjaring een nieuwe verjaringstermijn te lopen met de aanvang van de volgende dag.
Op grond van het tweede lid van dit artikel is de nieuwe termijn gelijk aan de oorspronkelijke, doch niet langer dan vijf jaren.
Ingevolge artikel 4:111, eerste lid, van de Awb wordt de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling aan een bestuursorgaan verlengd met de tijd gedurende welke de schuldenaar na de aanvang van die termijn uitstel van betaling heeft.
Op grond van artikel 58, zevende lid, van de Participatiewet kan verweerder besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, als de persoon van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd:
a. gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.
Op grond van het achtste lid van dat artikel kan verweerder, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Debiteurennotitie 2017 inzake Richtlijnen rondom (terug)vorderingen, boeten, verhaal op derden, invordering en kwijtschelding 2017 e.v(de Beleidsregels)
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Beleidsregels wordt verstaan onder fraudevordering: een vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.
Artikel 32 van de Beleidsregels luidt:
De bepalingen in de artikelen 33 t/m 35 zijn niet van toepassing op fraudevorderingen (waaronder boetevorderingen) waarbij sprake is van opzet en/of grove schuld.
Artikel 33 van de Beleidsregels bepaalt:
1. Van de bevoegdheid tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de bestuursrechtelijke geldschuld wordt gebruik gemaakt, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. redelijkerwijs te voorzien is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en
b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen en
c. de schuld wegens teruggevorderd bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:
a. de schuld ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Pw of Wwb;
b. de schuld wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen;
c. de schuld een verrekening betreft met het UWV en/of SVB;
d. de schuld uit handen is gegeven aan een deurwaarder;
e. het Bbz leningen betreft.
3. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de bestuursrechtelijke geldschuld wordt ingetrokken of ten nadele van de schuldenaar gewijzigd indien:
a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan dein lid t genoemde voorwaarden onder a, b en c;
b. de schuldenaar zijn schuld aan Sociale Zaken Maastricht Heuvelland niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet of
c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Artikel 34 van de Beleidsregels luidt:
1. Op verzoek van de schuldenaar wordt overgegaan tot kwijtschelding van het restant van de vordering indien de schuldenaar:
a. voorafgaand aan het verzoek minimaal 36 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting en tenminste 75% van de vordering heeft betaald; of
b. voorafgaand aan het verzoek gedurende 36 maanden niet volledig op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en tenminste 75% van de vordering heeft betaald.
2. Het gestelde onder lid 1 is niet van toepassing ten aanzien van de volgende geldschulden:
a. schulden in de vorm van leenbijstand, met uitzondering van het bepaalde in lid 1 onder c.
c. schulden op basis van het voormalige BZ en de zelfstandigenregeling (allen mcl. bedrijfskapitaal);
d. schulden die worden gedekt door pand of hypotheek;
e. schulden die kunnen worden verrekend met het UWV en/of SVB;
f. schulden die verband houden met middelen die op een later tijdstip beschikbaar komen of zijn gekomen (waaronder vorderingen uit boedeldeling);
g. schulden in de vorm van (kinder)alimentatie en;
h. schulden die kunnen worden gevorderd op nalatenschappen;
Artikel 35 van de Beleidsregels bepaalt:
1. In individuele situaties kan worden afgezien van invordering wanneer het treffen van (verdere) invorderingsmaatregelen niet (langer) doelmatig is.
2. De schuld wordt buiten invordering gesteld indien gedurende tiert jaar geen betalingen is verricht en niet aannemelijk is dat op enig moment nog een betaling zal plaatsvinden.