3.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
- Het proces-verbaal van bevindingen, waarin staat:
‘Op donderdag 27 januari 2022 (…) kregen wij, verbalisanten [naam 1] en [naam 2] , vanuit het Operationeel Centrum te Maastricht, de melding om te rijden naar de [adres] te Sweikhuizen. Hier zou een woningbrand zijn waarbij een persoon in brand zou staan. Om 18.40 uur, kwamen wij, (…) ter plaatse op de genoemde incident locatie. Wij zijn samen met het personeel van de ambulance naar boven gelopen. Wij zagen dat door de gehele trappengang olie op de grond lag. Tevens zagen wij dat deze olie ook op verdieping twee lag. Op de tweede etage stond een vrouw onder de douche met ernstige brandwonden. Deze vrouw is door het ambulancepersoneel behandeld. Wij hoorden vervolgens dat er ook nog een tweede slachtoffer zou zijn. Dit slachtoffer zat al reeds in een van de ambulances die ter plaatse was.
(…) Ik, verbalisant [naam 1] , heb (…) de gegevens van beide slachtoffers weten te achterhalen. Dit zou gaan om;
- [slachtoffer 1] Geboren op [geboortedatum 2] 1990;
- [slachtoffer 2] . Geboren op [geboortedatum 3] 1967.
Beide slachtoffers zijn met spoed naar het Klinikum in Aachen vervoerd.
- Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] d.d. 22 februari 2022, waarin, zakelijk weergegeven, staat:
‘Ik ben werkzaam in het AZC te Sweikhuizen. Ik was op 27 januari 2022 werkzaam op een avonddienst, samen met mijn collega [slachtoffer 2] . Rond 18.00 uur ging het brandalarm in de keuken op de derde etage af. We pakten de trappen aan de voorzijde van het gebouw. [slachtoffer 2] was eerder daar omdat ik nog in gesprek was. We communiceren via portofoons. Zij liet mij weten dat ze al onderweg was. Ik ben haar vlak daarna gevolgd. Zij ging net van de tweede verdieping, de overloop, daar de hoek om, om naar de derde verdieping te gaan. Ik stond zelf vlak voor de overloop van de tweede verdieping. Ik zag niet precies wat er gebeurde, maar ik zag vloeistof naar beneden komen. Die vloeistof trof [slachtoffer 2] . Zij is toen direct weggedoken. Voor mij zag het uit alsof ze viel. Voor zover ik me kan herinneren heb ik van die eerste worp nog niet veel over mij heen gekregen. [slachtoffer 2] schreeuwde van de pijn. Ik zag de stoom meteen en rook dat de vloeistof olie betrof. Ik wilde daarom [slachtoffer 2] daar weghalen. Ik ben de trap op gelopen om haar weg te slepen of dragen, om haar daar weg te krijgen. Nog voordat ik helemaal bij haar was kwam die tweede worp. Het was een ketel met twee handvatten. In die pan zag ik de inhoud van de pan zo op me afkomen. Ik heb me zo snel mogelijk proberen weg te draaien. Toen ben ik ook uitgegleden over de olie. Ik zag dat het één persoon was die de olie gooide. Toen had ik helse pijn, ik was geraakt door de vloeistof. Daarna ben ik van de tweede verdieping helemaal naar de eerste verdieping op mijn billen naar beneden gegleden. Die olie was namelijk zo spekglad dat ik viel. Toen ben ik ook mijn telefoon en portofoon kwijtgeraakt. Ik kon dus ook niet communiceren met iemand. Op de eerste verdieping zag ik andere bewoners. Die heb ik gevraagd of ze me onder de douche konden helpen.
Ik heb gehoord dat de persoon die de olie heeft gegooid, [verdachte] is. Hij had die dag te horen gekregen dat hij naar een ander AZC verplaatst werd. Hij was niet blij met dat nieuws. Hij wilde daar verder ook niet over praten.
Ik heb uiteindelijk twee dagen in coma gelegen en een week op de IC gelegen. Ook heb ik een huidtransplantatie ondergaan. De huidtransplantatie heeft plaatsgevonden op beide schouders en op mijn wreef van mijn rechtervoet. Die huid hebben ze weggehaald bij mijn rechter dijbeen. Daar heb ik nu een diepe schaafwond, lopend vanaf mijn knie tot aan mijn onderkant bil. Verder is er een incisie in mijn keel gemaakt voor de intubatie.
Ik heb brandwonden op de volgende plekken:
- boven op mijn hoofd, meer in het bijzonder de linker bovenkant en linker zijkant en linker oor;
- links op mijn voorhoofd;
- mijn linkerschouder tot onderkant linker schouderblad;
- mijn rechterschouder tot halverwege het rechter schouderblad;
- rechterhand: binnenkant pols en handpalm. En de bovenkant hand, op de duim en wijsvinger. De verwonding loopt dan tot bovenkant pols;
- brandverwondingen van spetters ter hoogte van de rechter elleboog;
- linkerarm: brandverwondingen van spetters op mijn bovenarm, iets boven de elleboog;
- linker onderarm: bovenkant helemaal tot aan de knokkels van de hand;
- linker dijbeen: brandwond aan de bovenkant van de lies tot aan de knie;
- rechter scheenbeen: grote spat(brand)wonden;
- rechtervoet: wreef, is getransplanteerd.
Mijn schouders hebben derdegraads brandwonden en mijn hoofd heeft tweedegraads brandwonden. Alle brandwonden zijn tweede- of derdegraads.
- Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 2] d.d. 31 maart 2022, waarin, zakelijk weergegeven, staat:
‘Ïk doe aangifte tegen [verdachte] . Hij was tijdelijk woonachtig in het AZC te Sweikhuizen waar ik werk. Op 27 januari jongstleden had ik een late dienst. Bij de overdracht vertelden collega’s van de ochtenddienst dat 2 collega’s op de kamer van [verdachte] waren geweest om hem te vertellen dat hij naar een andere locatie zou gaan in verband met zijn asielprocedure. Daar was [verdachte] niet blij mee. Er was niet gevraagd waarom hij er niet blij mee was.
Ik ben gestart met mijn werkzaamheden, Rond 18:00 uur hoorde ik het brandalarm. Het betrof het brandalarm in de keuken op de 3e etage. Daarop heb ik [slachtoffer 1] opgeroepen via de portofoon. Daarop ben ik begonnen te lopen, alleen, richting de keuken 3e etage. Dit gaat via het trappenhuis. Ter hoogte van de tweede etage richting de derde etage, stond ik al met een voet op de onderste trede om naar de derde etage, toen ik werd opgewacht door [verdachte] . Hij stond op de trap, ongeveer op de 4-5e trede van bovenaf geteld. Ik keek hem recht in zijn ogen. Hij zei vervolgens iets, ik hoorde niet wat hij zei, en ik zag dat hij een ketel in zijn handen had. Vervolgens maakte hij met deze ketel een gooibeweging waarop ik mij wegdraaide en olie op mijn linkerzijde en mijn hele rug terechtkwam. De hoeveelheid olie had alles kunnen doorbranden, waaronder mijn strot. Gelukkig had ik mij omgedraaid. In een beweging greep ik naar de linker deurklink, en ik ben via de linker deur van de voorbouw op de 2e etage gevlucht. Ik heb alles uit mijn handen laten vallen tijdens het vluchten, (…).
Ik zag [slachtoffer 1] op dezelfde etage als waar ik mij bevond, maar op het andere trapdeel, lager op de trap zitten en in haar gezicht wrijven. Toen ben ik weggerend.
Ik heb in totaal 3 weken op de IC gelegen en ben in totaal 5,5 tot 6 weken in Keulen geweest. Op 27 januari ben ik binnengebracht en op 5 maart 2022 weer ontslagen. Ik heb
4 huidtransplantaties gehad. De enige plek op mijn lichaam waar ik niks had was mijn
linkerbeen. Dat is nu volledig gehavend omdat ze deze huid hebben gebruikt voor de
transplantaties. Uiteindelijk hebben ze ook nog huid van mijn rechterbeen daarvoor gebruikt. De eerste drie transplantaties waren voor mijn rug en schouders omdat deze er het ergste aan toe waren. Ook de flank onder mijn linkerarm is flink getransplanteerd. Verder heb ik in het ziekenhuis in Keulen tot twee keer toe een bloedtransfusie ondergaan.
Ik ben 23% derdegraads verbrand geraakt. Op de volgende plekken:
- achterhoofd;
- nek;
- schouders links en rechts;
- bovenarmen links en rechts;
- rug;
- rechter bovenbeen;
- rechter kuit.
In mijn gezicht heb ik spetters gekregen. Op mijn rechterwang. Deze verwondingen waren minder ernstig en werden alleen ingesmeerd. Van mijn rechteroor hebben ze een stukje van mijn oorlel weggesneden omdat dit ernstig verbrand was. Mijn onderarm links was ook gewond. Dit was niet zo ernstig en is alleen ingesmeerd.’
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] d.d. 27 januari 2022, waarin, zakelijk weergegeven, staat:
“ [verdachte] zei tegen mij dat hij mij een e-mail had gestuurd. Ik had deze e-mail reeds gezien maar nog niet geopend. Ik zag dat in de e-mail bijlagen aanwezig waren. Meestal als een cliënt een e-mail naar mij stuurt is het de bedoeling dat ik de bijlagen voor hun uitprint. Ik zei tegen [verdachte] dat hij zich bij de receptie moest melden na mijn pauze. Ik sprak met hem af om 14:00 uur. Om 14:11 uur kwam ik aan bij de receptie en daar zag ik [verdachte] . Ik zei tegen hem dat hij met mij mee kon lopen dan zou ik de documenten voor hem uitprinten. Tevens zei ik tegen hem dat ik met hem een gesprek wilde hebben vanwege het feit dat hij op 9 februari 2022 overgeplaatst zou worden naar het asielzoekerscentrum in Arnhem. Er was namelijk besloten dat [verdachte] i.v.m. zijn lopende procedures overgeplaatst ging worden. Wie dit precies besluit weet ik niet maar vaak zijn wij degene
die dit mededelen aan de bewoner(s). Ik weet wel dat de overplaatsing ermee te maken heeft dat veel instanties waar [verdachte] zich moet melden zich bevinden in de omgeving van Arnhem. Dit is volgens mij ook de reden van overplaatsing. Toen ik het dus mededeelde aan [verdachte] sloeg hij helemaal dicht. Hij zei dat niks meer hoefde uitgeprint te worden. Hij zwaaide met zijn hand naar mij en zei “nee nee, het is goed.” [verdachte] draaide zich weg van mij en liep de trappen omhoog. Ik riep nog naar [verdachte] of hij ok was. Hij riep kort dat het goed was en liep door. Ik had echter de indruk dat dit bericht hem behoorlijk raakte. Ik ben niet achter hem aangelopen omdat ik hem ruimte wilde geven. Ik ben naar mijn kantoor gelopen en
deelde een collega van mij, [naam 4] , mede dat de mededeling niet goed was gevallen bij [verdachte] . Wij hebben besloten dat wij even zouden wachten en na ongeveer 30 minuten ben ik samen met [naam 4] naar de kamer van [verdachte] gelopen. Dit is kamer 315. Wij hebben geklopt op de deur waarna [verdachte] de deur opende. Wij vroegen aan [verdachte] of alles goed met hem was. [verdachte] zei dat alles goed was. Ik zei tegen hem als hij toch met ons erover wilde praten dat dit kon. Ik zei dat hij altijd naar ons toe kon komen. Hij zei dat het ok was en sloot de deur. [naam 4] en ik zijn terug gegaan naar het kantoor. Wij hebben ons verder beziggehouden met de dagelijkse werkzaamheden. Verder heb ik [verdachte] niet meer gezien. Rond 16:30 uur ben ik vertrokken op mijn werk.”
- Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 27 januari 2022, waarin staat:
‘Ik heb vanavond olie gegooid over 2 medewerkers van de COA. De medewerkers van het COA hebben me al kwaad gedaan. In de procedure sturen ze mij mensen die mij kwaad doen. Ze zeggen tegen mij: "Ga naar Frankrijk". en dat de procedures hier moeilijk zijn.
Ik heb deze olie warm gemaakt in de keuken op de 3e verdieping, want zij doen mij lijden. Ze sturen mensen op mij af die mij kwaad doen. Ik was boos. Ik heb dat gedaan zodat zij niet nog iemand kwaad konden doen. Het was niet op die twee dames alleen gericht maar zodat zij ook niemand anders meer kwaad konden doen.
Ik heb de olie gegooid op de trap, tussen de derde en de tweede verdieping. De olie zat in een koekenpan. Ik had twee pannen. Ik heb die olie gekocht omdat ik weet dat zij mij kwaad gaan doen. Ze gaan niet ophouden.
Ik heb die olie bewust gekocht om met die olie te gooien en warm gemaakt in de keuken op de 3e verdieping. Nadat ik de olie over die twee medewerkers had gegooid had ik die andere olie in de keuken weggegooid. Ik wilde namelijk niet dat kinderen of andere mensen zich zouden verbranden aan die olie.
Ik heb vandaag gehoord dat ik verplaatst moest worden naar Arnhem. Ze willen mij geen verblijfsvergunning geven en naar mijn thuisland sturen. Dan ga ik liever naar de gevangenis.’
- De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 juni 2023, waarin hij verklaart:
‘Het klopt dat ik op 27 januari 2022 in het AZC in Sweikhuizen hete olie over [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heb gegooid. Zij waren medewerkers van het COA. Ik heb dit gedaan omdat ze mij wilden overplaatsen naar een ander AZC. Dat wilde ik niet, maar ik moest toch overgeplaatst worden. Ik wilde eigenlijk de olie gooien op een andere medewerkster van het AZC, [naam 5] , maar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kwamen eerder naar boven.
Het klopt dat ik voorafgaand aan het feit de olie heb verwarmd in de keuken. Ook heb ik een zakdoek in brand gestoken en bij het brandalarm gehouden zodat het brandalarm af zou gaan. Ik hoopte dat [naam 5] naar aanleiding van de brandmelding naar boven zou komen. Echter kwamen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] eerst en toen heb ik de hete olie over hen gegooid.’
Bewijsoverwegingen
Eerst zal de rechtbank ingaan op het verweer van de verdediging dat strekt tot bewijsuitsluiting. Daarna zal de rechtbank overgaan tot de beantwoording van de bewijsvraag.
Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eerste verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd dient te worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe heeft de raadsman aangedragen dat de verdachte op het moment van het verhoor een kwetsbare verdachte was, zodat aan hem ook de rechten van een kwetsbare verdachte toekwamen. Dit is niet gebeurd en moet derhalve leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaring. Dat de verdachte een kwetsbare verdachte is blijkt ook, aldus de verdediging, uit het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 29 januari 2022, waarin wordt vermeld dat een gecertificeerd verhoorder kwetsbare verdachten het verhoor had afgenomen.
Voor zover de verdediging dit verweer heeft bedoeld als een verweer in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), geldt het navolgende. Ingevolge de bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. ECLI:NL:HR:2014:144) geldt voor zogenoemde 359a Sv verweren een specifieke stelplicht. Het verweer moet niet alleen uitdrukkelijk onderbouwd worden, het verweer moet tevens op specifieke punten ingaan, namelijk het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Er geldt alleen een responsieplicht als het verweer duidelijk is en gemotiveerd aan de hand van voornoemde factoren. De rechtbank constateert dat de verdediging niet heeft voldaan aan voornoemde vereisten, zodat de rechtbank het verweer van de verdediging ook niet zal beschouwen als een 359a Sv verweer. De rechtbank zal het verweer van de verdediging beschouwen als een betrouwbaarheidsverweer. Zo begrijpt de rechtbank het verweer althans. Nu de verdachte tijdens het verhoor bij de politie van 27 januari 2022 niet is aangemerkt als een kwetsbare verdachte, dient de verklaring die de verdachte toen heeft afgelegd uitgesloten te worden van het bewijs. De rechtbank dient bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard, immers alleen dat bewijsmateriaal te gebruiken dat zij betrouwbaar en bruikbaar acht. De rechtbank overweegt over het verweer van de verdediging, in dit licht bezien, als volgt.
Artikel 28b Sv bepaalt dat indien een kwetsbare verdachte is aangehouden, de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding betrokken is, beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek en het bestuur van de raad voor rechtsbijstand onverwijld van zijn aanhouding in kennis wordt gesteld opdat het bestuur een raadsman kan aanwijzen. In artikel 28c Sv staat dat deze verdachte de gelegenheid wordt verschaft om voorafgaand aan het eerste verhoor met de aldus beschikbare raadsman een onderhoud te hebben (lid 1). Een kwetsbare verdachte in de zin van artikel 28b lid 1 Sv kan slechts afstand doen van voornoemd onderhoud nadat hij door een raadsman over de gevolgen daarvan is ingelicht (lid 2).
De Aanbeveling van de (Europese) Commissie van 27 november 2013 betreffende procedurele waarborgen voor kwetsbare personen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (2013/C/378/02) vermeldt dat met kwetsbare personen wordt gedoeld op: ‘alle verdachten en beklaagden die door hun leeftijd, geestelijke of lichamelijke toestand of handicap niet in staat zijn een strafprocedure te begrijpen en er effectief aan deel te nemen.’ Ook een ‘vermoeden van kwetsbaarheid’ valt onder het bereik van de Aanbeveling (vgl. ECLI:NL:GHDHA:2022:2128). Indachtig het voorgaande, oordeelt de rechtbank als volgt. Tijdens de voorgeleiding werd de toets aangelegd of de verdachte een kwetsbare verdachte betrof. Deze vraag werd ontkennend beantwoord. Tijdens het verhoor dat plaatsvond tijdens de inverzekeringstelling, gaf de verdachte aan dat hij begreep waarom hij was aangehouden en dat hij geen bijstand van een advocaat wilde. Dit herhaalde hij ook tijdens het eerste inhoudelijke verhoor op
27 januari 2022. Dit verhoor was, naar het oordeel van de rechtbank, zeker ten aanzien van het ten laste gelegde, zodanig samenhangend en coherent, dat daaruit geen aanwijzingen volgden voor de verhorende verbalisanten dat zij te maken hadden met een kwetsbare verdachte en dat de tijdens de voorgeleiding aangelegde toets niet juist zou zijn. Deze aanwijzingen volgden evenmin uit het daaropvolgend verhoor bij de rechter-commissaris op 28 januari 2022 (toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling). Tijdens het verhoor erna, dat van 29 januari 2022, heeft de verdachte, zo blijkt uit de opmerking van de verhorende verbalisant in het betreffend proces-verbaal, een onsamenhangende verklaring afgelegd. Hoewel de rechtbank de voornoemde opmerking zonder meer voor juist aanneemt, betekent dit nog niet dat de verdachte als ‘kwetsbare verdachte’ in de zin van artikel 28b Sv diende te worden aangemerkt, dan wel dat de verhorende verbalisanten dit tijdens het eerste inhoudelijke verhoor van 27 januari 2022 hadden moeten vermoeden. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet aannemelijk geworden dat de verdachte in een toestand verkeerde waardoor hij niet in staat was de strafprocedure te begrijpen en daar effectief aan deel te nemen, noch waren daar destijds (andere) aanwijzingen voor. De rechtbank voegt hieraan nog toe dat na het verhoor van 29 januari 2022, de verdachte nog een vijftal verklaringen heeft afgelegd. In geen van deze verklaringen waren bijzonderheden te detecteren die wezen op het bestaan van een kwetsbaarheid aan de zijde van de verdachte.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging en gebruikt de verklaring die de verdachte bij de politie op 27 januari 2022 heeft afgelegd, voor het bewijs.
Zware mishandeling
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door hete olie over hen heen te gooien. Dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij beide slachtoffers volgt, naar het oordeel van de rechtbank, zo evident uit de bewijsmiddelen, dat dit geen nadere bespreking behoeft.
Was er sprake van voorbedachten rade?
De rechtbank ziet zich verder voor de vraag gesteld of er sprake was van voorbedachten rade. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in een plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten rade heeft gehandeld.
De rechtbank oordeelt in dit verband als volgt. Uit de verklaring van de verdachte bij de politie volgt dat hij boos was omdat hij die dag omstreeks 14.00 uur hoorde dat hij overgeplaatst zou worden naar een ander azc. Getuige [naam 3] bevestigt dat hij een gesprek met de verdachte heeft gehad hierover. De verdachte wilde hen, daarmee bedoelde hij medewerkers van het azc, daarom ‘kwaad doen’. Vervolgens heeft hij olie gekocht om te kunnen gooien over medewerkers. Omstreeks 18.00 uur is de verdachte naar de keuken gegaan om de olie te verwarmen. Hij heeft toen het brandalarm geactiveerd om medewerkers van het azc zijn kant op te lokken. Toen de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] als eerste op het brandalarm afkwamen, overgoot de verdachte hen met de hete olie. Deze omstandigheden wijzen naar het oordeel van de rechtbank op een vooropgezet plan om medewerkers van het azc, in dit geval [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Immers had de verdachte al eerder op de dag het plan opgevat om olie over medewerkers van het azc te gooien en dit plan heeft hij vervolgens uitgevoerd. Dat de verdachte naar eigen zeggen de olie eigenlijk over een andere medewerker wilde gooien, maakt dit niet anders. De verdachte heeft zijn plan immers doorgezet toen hij zag dat andere medewerkers eerst ter plaatse waren. Alles wijst erop dat de verdachte geruime tijd heeft gehad om zich te beraden op het door hem genomen besluit en dat hij heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van dat besluit en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan. Dat de verdachte zichzelf bij de politieagenten ter plaatse heeft gemeld, vormt evenmin een contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachten rade. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade, bewezen acht.