ECLI:NL:GHDHA:2022:2128

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
2200349520
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag inzake belaging, bedreiging en smaad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, dat op 3 december 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1986, was in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis wordt vernietigd en dat de verdachte opnieuw wordt veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van de verdachte bij de politie uitgesloten moet worden van het bewijs, omdat zij als kwetsbare verdachte had moeten worden aangemerkt, wat niet is gebeurd. Het hof heeft deze stelling verworpen en geoordeeld dat de verdachte niet als kwetsbaar kan worden aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een betrouwbare bekennende verklaring heeft afgelegd, die kan worden gebruikt voor het bewijs. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan belaging, bedreiging en smaad, en heeft de straf bepaald op een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces. De vordering tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij materiële en immateriële schade heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003495-20
Parketnummer: 09-139915-20
Datum uitspraak: 20 september 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 3 december 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, met aftrek van voorarrest, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met oplegging van bijzondere voorwaarden. Voorts is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij, in of omstreeks de periode van 16 januari 2019 tot en met 1 mei 2019, te Delfgauw, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door
- die [slachtoffer] veelvuldig, althans meermalen, sms,- en/of whatsapp berichten te sturen en/of
- familieleden en/of bekenden van die [slachtoffer] veelvuldig, althans meermalen, via whatsapp en/of e-mail en/of Facebookmessenger lasterlijke en/of smadelijke en/of bedreigende berichten over die [slachtoffer] te sturen en/of
- smadelijke en/of lasterlijke berichten over die [slachtoffer] op Facebook te plaatsen en/of
- valselijk een profiel op naam van die [slachtoffer] op Linkedin aan te maken
met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
zij, in of omstreeks de periode van 16 januari 2019 tot en met 1 mei 2019 te Delfgauw, gemeente Pijnacker-Nootdorp, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met
- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en/of goederen, en/of
- verkrachting, en/of
- feitelijke aanranding van de eerbaarheid, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling
door
- die [slachtoffer] per sms en/of whatsapp en/of e-mail bericht(en) te sturen bevattende de tekst "want i'm not making a joke heb al heerlijk gespeelt met iemand auto kan veel meer doen. Ga je vanzelf wel merken" en/of "we neuken je kapot" en/of "je bent ook niet gekomen. Gaan wij nu de eerste auto bekrassen van je naaste" en/of
- de zus(sen) van die [slachtoffer], [zus slachtoffer] en/of [zus slachtoffer] per sms en/of whatsapp en/of Facebook messenger bericht(en) te sturen bevattende de tekst "we gaan je zus ksnkerhard neuken in al haar gaten let maar op wat zij heeft gedaan is haram wij gaan haar zo hard neuken dat ze niet meer kan lopen" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
zij, in of omstreeks de periode van 16 januari 2019 tot en met 1 mei 2019 te Delfgauw, gemeente Pijnacker-Nootdorp, in elk geval in Nederland, opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door op Facebook een bericht te plaatsen waarin zij stelt dat die [slachtoffer] een hoer is en/of seks heeft met getrouwde mannen en/of huwelijken kapot maakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 150 uren, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverwegingen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte, conform de door haar overgelegde pleitnotitie, betoogd – kort en zakelijk weergegeven – dat de verklaring van de verdachte bij de politie dient te worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe heeft de raadsvrouw aangedragen dat de verdachte op het moment van het verhoor een kwetsbare verdachte was, waardoor aan de verdachte een advocaat had moeten worden toegewezen op grond van artikel 28b lid 1 Wetboek van Strafvordering (verder: Sv). Nu dit niet is gebeurd, is volgens de raadsvrouw het recht van de verdachte op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM geschonden. Aldus is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, waarop bewijsuitsluiting dient te volgen.
Voorts hebben de raadsvrouw en de verdachte aangedragen dat de verbalisanten de verdachte sturend hebben verhoord en dat zij haar antwoorden in haar mond hebben gelegd, waardoor haar bekennende verklaring niet betrouwbaar is en niet gebruikt kan worden voor het bewijs.
Kwetsbare verdachte?
Artikel 28b Sv bepaalt dat indien een kwetsbare verdachte is aangehouden, de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding betrokken is, beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek en het bestuur van de raad voor rechtsbijstand onverwijld van zijn aanhouding in kennis stelt opdat het bestuur een raadsman aanwijst. In artikel 28c Sv staat dat deze verdachte de gelegenheid wordt verschaft om voorafgaand aan het eerste verhoor met de aldus beschikbare raadsman een onderhoud te hebben (lid 1). Daarvan kan de verdachte pas afstand doen nadat hij door een raadsman over de gevolgen daarvan is ingelicht (lid 2).
Artikel 28b Sv is ingevoerd ter implementatie van Richtlijn 2013/48/EU. In artikel 13 van deze Richtlijn staat – kort gezegd – dat rekening moet worden gehouden met de specifieke behoeften van kwetsbare verdachten en beklaagden.
Wat een ‘kwetsbare persoon’ is wordt in de Richtlijn niet gedefinieerd. Een definitie is te vinden in de Aanbeveling van de (Europese) Commissie van 27 november 2013 betreffende procedurele waarborgen voor kwetsbare personen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (2013/C/378/02). ‘Kwetsbare personen’ zijn in het licht van de Aanbeveling: ‘alle verdachten en beklaagden die door hun leeftijd, geestelijke of lichamelijke toestand of handicap niet in staat zijn een strafprocedure te begrijpen en er effectief aan deel te nemen.’ Ook een ‘vermoeden van kwetsbaarheid’ valt onder het bereik van de Aanbeveling.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte langdurig is verhoord en tussendoor, tijdens een pauze, één uur in de cel moest doorbrengen. Voorts stelt de raadsvrouw dat de verdachte pas laat in het verhoor hoorde waarvan zij was verdacht en daardoor ‘verward’ en ‘in shock’ was.
Op enig moment ‘brak’ de verdachte en moest zij hard huilen. Toen hadden de verhorende verbalisanten volgens de raadsvrouw (opnieuw) moeten nagaan of zij te maken hadden met een kwetsbare verdachte.
Hoewel het hof wil aannemen dat het verhoor van de verdachte voor haar inspannend, stressvol en belastend is geweest – dat zal in meer of mindere mate voor iedere verdachte gelden – betekent dit nog niet dat zij als ‘kwetsbare verdachte’ in de zin van artikel 28b Sv diende te worden aangemerkt, dan wel dat de verhorende verbalisanten dit hadden moeten vermoeden. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof in ieder geval niet aannemelijk geworden dat de verdachte door de toestand waarin zij verkeerde niet in staat was te de strafprocedure te begrijpen en daar effectief aan deel te nemen, noch waren daar destijds aanwijzingen voor. Dat de verdachte tijdens het verhoor emotioneel werd, is daartoe onvoldoende.
Dat de verbalisanten tijdens het verhoor tegen de verdachte hebben gezegd dat zij dachten dat zij ‘hulp’ nodig had, werpt op het voorgaande geen ander licht.
Verhorend verbalisant [verbalisant] heeft op
22 april 2022 bij de raadsheer-commissaris verklaard dat de verbalisanten die vraag stelden naar aanleiding van de inhoud van de stalkende berichten, niet omdat de verdachte tijdens het verhoor een kwetsbare indruk maakte. Verbalisant [verbalisant] verklaarde juist dat zij op dat moment in het verhoor nog ijzersterk was.
Ook verhorend verbalisant [verbalisant] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij niet de indruk had dat het tijdens het verhoor geestelijk niet goed ging met de verdachte. Hij heeft (voorts) verklaard:

Als ik zie dat het met iemand geestelijk niet goed gaat, dan ga ik niet verder. Dat ze emotioneel worden, is wat anders. De verdachte wordt geconfronteerd, dus dan word je emotioneel. Ze bedenkt dan ook wat dat voor haar leven betekent en het gaat bovendien om een vriendin van haar. Dat is goed te begrijpen, maar dat is wat anders dan dat het niet meer gaat en het niet verantwoord is om het verhoor voort te zetten. Ik heb daar bij [verdachte]
geen enkel moment aanwijzingen voor gehad.”
Gelet op het voorgaande is het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte een kwetsbare verdachte was, zodat het ervoor moet worden gehouden dat zij door verhorende verbalisanten terecht niet als (mogelijk) kwetsbare verdachte in de zin van artikel 28b Sv is aangemerkt. Van enige vormverzuim is dan ook geen sprake. Het verweer wordt verworpen.
Verklaring verdachte betrouwbaar?
Evenmin is aannemelijk geworden dat verbalisanten in het verhoor van de verdachte (te) sturend zijn geweest en haar bepaalde zaken in de mond zouden hebben gelegd. Het proces-verbaal van dat verhoor biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Integendeel: de verdachte heeft blijkens dat proces-verbaal uit zichzelf over zaken verklaard die verder enkel de dader kon weten, zoals dat de simkaarten die zij had gebruikt om de belagende berichten te versturen, van Lyca waren en dat zij ook berichten had gestuurd naar ‘[naam]’ (het hof begrijpt: [naam]). De verbalisanten hadden die informatie, blijkens het proces-verbaal van het verhoor van de verdachte, niet met haar gedeeld.
Het hof is van oordeel dat het proces-verbaal van het verhoor van de verdachte geen enkele aanleiding geeft te veronderstellen dat de verbalisanten de verdachte gestuurd hebben naar haar verklaring over deze details of dat zij de verdachte met bepaalde scenario’s hebben gevoed.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte een betrouwbare bekennende verklaring heeft afgelegd
en deze kan worden gebruikt voor het bewijs.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij, in
of omstreeksde periode van 16 januari 2019 tot en met 1 mei 2019,
te Delfgauw, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althansin Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door
- die [slachtoffer] veelvuldig
, althans meermalen,sms,- en
/of whatsappWhatsAppberichten te sturen en
/of
- familieleden en
/ofeenbekende
nvan die [slachtoffer]
veelvuldig, althans meermalen,via
whatsapp en/of e-mail en/ofFacebook
mMessenger
lasterlijke en/ofsmadelijke en
/ofbedreigende berichten over die [slachtoffer] te sturen en
/of
- smadelijke
en/of lasterlijkeberichten over die [slachtoffer] op Facebook te plaatsen en
/of
- valselijk een profiel op naam van die [slachtoffer] op Linked
iIn aan te maken
met het oogmerk die [slachtoffer]
, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/ofvrees aan te jagen;
2.
zij, in
of omstreeksde periode van 16 januari 2019 tot en met 1 mei 2019
te Delfgauw, gemeente Pijnacker-Nootdorp, in elk gevalin Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met
- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en
/ofgoederen, en
/of
- verkrachting
, en/of
- feitelijke aanranding van de eerbaarheid, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling
door
- die [slachtoffer] per sms en
WhatsApp/of whatsapp en/of e-mailbericht
(en
)te sturen bevattende de tekst "want i'm not making a joke heb al heerlijk gespeelt met iemand auto kan veel meer doen. Ga je vanzelf wel merken" en
/of"we neuken je kapot" en
/of"
je bent ook niet gekomen.Gaan wij nu de eerste auto bekrassen van je naaste" en
/of
- de zus
(sen)van die [slachtoffer], [zus slachtoffer]
en/of [zus slachtoffer]per
sms en/of whatsapp en/ofFacebook
mMessenger
eenbericht
(en)te sturen bevattende de tekst "we gaan je zus k
sankerhard neuken in al haar gaten let maar op wat zij heeft gedaan is haram wij gaan haar zo hard neuken dat ze niet meer kan lopen"
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
zij, in
of omstreeksde periode van 16 januari 2019 tot en met 1 mei 2019
te Delfgauw, gemeente Pijnacker-Nootdorp, in elk gevalin Nederland, opzettelijk, de eer en
/ofde goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en
/ofeenafbeelding
en verspreid, openlijk tentoongesteld
of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht,door op Facebook een bericht te plaatsen waarin zij stelt dat die [slachtoffer] een hoer is en
/ofseks heeft met getrouwde mannen en
/ofhuwelijken kapot maakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
belaging.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen
en bedreiging met verkrachting.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
smaad.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging. De verdachte heeft het slachtoffer, een vriendin van de verdachte, langere tijd stelselmatig lastig gevallen door veelvuldig (direct en indirect) via WhatsApp, LinkedIn en via andere sociale media contact met haar te zoeken door middel van het sturen van nare berichten. Daarnaast heeft de verdachte zich hiermee schuldig gemaakt aan bedreiging en smaad.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het slachtoffer verklaard dat het handelen van de verdachte een grote impact heeft gehad op haar persoonlijke leven. Door geen verantwoordelijkheid te nemen voor haar daden, heeft de verdachte die impact vergroot.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
22 augustus 2022. Het hof heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies van 16 juli 2020.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 6.027,50.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 6.072,50.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met toepassing van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar oordeel van het hof staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van het tenlastegelegde enige studievertraging heeft opgelopen. Het hof schat de gemaakte kosten als gevolg van het tenlastegelegde op een kwart van het collegegeld van dat jaar, zijnde € 520,-.
Het hof is van oordeel dat de kostenpost ter zake van verlies van arbeidsvermogen onvoldoende is onderbouwd.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij derhalve aangetoond dat tot een bedrag van € 520,- materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
1 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal het hof bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 3.020,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 261, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.020,00(drieduizend twintig euro) bestaande uit
€ 520,00(vijfhonderdtwintig euro)
materiële schade en € 2.500,00(tweeduizend vijfhonderd euro)
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.020,00 (drieduizend twintig euro) bestaande uit € 520,00 (vijfhonderdtwintig euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 mei 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten, mr. L.A. Pit en mr. E.A. Lensink, in bijzijn van de griffier mr. P.M. Smit.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 september 2022.