ECLI:NL:RBLIM:2023:3804

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
C/03/317496 / KG ZA 23-170
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag wegens summierlijke ondeugdelijkheid van de vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] verzocht om opheffing van een conservatoir beslag dat door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] was gelegd. Het beslag was gelegd ter zekerheid van een vordering van € 17.124,-- die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op [eiser] stelden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering summierlijk ondeugdelijk was, omdat [eiser] niet onrechtmatig had gehandeld. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hadden geen voldoende onderbouwing voor hun claims en de voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van [eiser] bij opheffing van het beslag zwaarder woog dan het belang van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij handhaving ervan. De voorzieningenrechter heeft het beslag opgeheven en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/317496 / KG ZA 23-170
Vonnis in kort geding van 28 juni 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. G.M.M. van Tilborg;
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,wonende te [woonplaats 2] ,

2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.H.J.M. Stassen.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 12;
  • de op 14 juni 2023 door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ingediende producties 1 t/m 7;
  • de op 14 juni 2023 door [eiser] ingediende producties 13 en 14;
  • de mondelinge behandeling op 15 juni 2023;
  • de pleitnota van [eiser] ;
  • de pleitnota van [gedaagde sub 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben op 24 maart 2023 een verzoekschrift ingediend bij deze rechtbank tot het leggen van een conservatoir derdenbeslag onder het notariskantoor [naam notariskantoor] te [vestigingsplaats] , zulks ten laste van [eiser] voor een
bedrag van € 17.124,--. Dat verzoek is door de voorzieningenrechter bij beschikking van 27 maart 2023 toegewezen. Het beslag is op 29 maart 2023 gelegd en het daarvan opgemaakte proces-verbaal is op 3 april 2023 aan [eiser] overbetekend.
2.2.
In hun verzoekschrift hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het volgende aan hun
verzoek ten grondslag gelegd:
- [gedaagde sub 1] heeft met mevrouw [naam] (hierna: [naam] ) een zorgovereenkomst gesloten. De werkzaamheden van [gedaagde sub 1] worden vergoed via een PGB dat betaald wordt door de Sociale Verzekeringsbank. [gedaagde sub 1] verleende 20 uur per week zorg aan [naam] en ontving daarvoor een vergoeding van € 20,-- per uur.
- [gedaagde sub 1] verwijt [eiser] , een stiefkleinzoon van [naam] , en [naam kleindochter] , een kleindochter van [naam] , zich jegens haar schuldig hebben gemaakt aan smaad en/of laster. [naam kleindochter] zou in nauwe samenwerking met [eiser] een hetze tegen [gedaagde sub 1] hebben gevoerd. Daartoe aangezet door [eiser] , zou [naam kleindochter] gebeld hebben met het zorgkantoor van CZ en met de Sociale Verzekeringsbank, met de mededeling dat [gedaagde sub 1] niet deugt. [naam kleindochter] zou hebben verwezen naar publicaties uit 2004 op het internet volgens welke [gedaagde sub 1] verdacht werd van fraude. Volgens [gedaagde sub 1] is zij destijds van de ten laste gelegde feiten vrijgesproken. Haar onschuld wordt onderstreept doordat zij beschikt over een verklaring omtrent het gedrag.
- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] beschikken over een usb-stick met daarop opnames van een aantal gesprekken tussen [naam kleindochter] , [naam] en [naam zoon] , een zoon van [naam] . In een van de opgenomen gesprekken heeft [naam kleindochter] uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij meerdere partijen/instanties over [gedaagde sub 1] heeft benaderd en daarbij te kennen heeft gegeven dat zij in 2004 zou zijn veroordeeld ter zake oplichting en fraude, als ook dat [gedaagde sub 2] een “partner in crime” van [gedaagde sub 1] zou zijn. Verder bevat de usb-stick een opname van een gesprek tussen [naam zoon] en [naam dochter] , een dochter van [naam] , waaruit blijkt dat [eiser] tegen [naam kleindochter] heeft gezegd hoe zij samen [gedaagde sub 1] aanpakken en kapot moeten maken. Verder blijkt daaruit dat [naam kleindochter] van [eiser] heeft vernomen van de internetpublicaties over [gedaagde sub 1] .
- [gedaagde sub 1] stelt dat zij de zorgovereenkomst met [naam] heeft opgezegd, nu zij zich door de gedragingen van [eiser] en [naam kleindochter] genoodzaakt voelde die overeenkomst op te zeggen. Zonder het onrechtmatige handelen van [eiser] en [naam kleindochter] zou de zorgovereenkomst met [naam] ten minste nog één jaar hebben voortgeduurd. De door de voortijdige beëindiging van de zorgovereenkomst geleden schade wordt door [gedaagde sub 1] berekend op een nettobedrag van € 14.390,46.
- [eiser] en [naam kleindochter] hebben ook onrechtmatig jegens [gedaagde sub 2] gehandeld, bestaande in het opzettelijk kwaadspreken over haar, doordat zij bij de Sociale Verzekeringsbank, het zorgkantoor van CZ en Porta da Vida en bij de ex-medewerkers van de onderneming van [gedaagde sub 2] (Badu B.V.) is uitgemaakt voor oplichtster en fraudeur. Tijdens deze klikgesprekken werd over [gedaagde sub 2] verteld dat zij een “partner in crime” was van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 2] maakt, als niet-betaalde gewaarborgde hulp, aanspraak op een vergoeding van immateriële schade. Deze schade wordt door [gedaagde sub 2] begroot op € 500,--.
2.3.
Bij dagvaarding van 3 april 2023 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] [eiser] en
[naam kleindochter] gedagvaard voor deze rechtbank, locatie Roermond. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] houden [eiser] en [naam kleindochter] op grond van het bepaalde in artikel 6:102 BW hoofdelijk aansprakelijk.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] wil dat het ten laste van hem gelegde conservatoire beslag wordt opgeheven omdat de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gestelde vordering summierlijk ondeugdelijk is. Hij ontkent onrechtmatig gehandeld te hebben jegens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Niet hij maar [naam kleindochter] heeft melding gedaan van het vermeende frauduleuze handelen van [gedaagde sub 1] bij het zorgkantoor van CZ en de Sociale Verzekeringsbank. Hij heeft [naam kleindochter] daartoe niet aangezet, zoals zij zelf schriftelijk verklaard heeft. [naam kleindochter] hoefde niet te twijfelen aan de inhoud van de internetpublicaties omdat deze afkomstig zijn van betrouwbare nieuwsbronnen (RTV Oost en dagblad Tubantia). Het stond [naam kleindochter] daarom vrij om derden van de inhoud daarvan op de hoogte te stellen. [naam kleindochter] heeft de uitingen niet ten opzichte van willekeurige derden gedaan. Stukken waaruit blijkt dat [gedaagde sub 1] níet onherroepelijk is veroordeeld wegens fraude heeft zij niet verstrekt. Volgens [eiser] heeft [gedaagde sub 1] geen schade geleden als gevolg van het beweerde onrechtmatige handelen. [gedaagde sub 1] heeft immers zelf de zorgovereenkomst met [naam] opgezegd. Ook is niet gebleken dat CZ en/of de Sociale Verzekeringsbank iets hebben gedaan met de omstreden informatie die [naam kleindochter] hun zou hebben verstrekt. De enige reden waarom ten laste van hem beslag gelegd wordt, is omdat [naam kleindochter] geen verhaal biedt.
3.2.
Ook om formele redenen moet volgens [eiser] het beslag worden opgeheven.
Allereerst omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij het opstellen van het verzoekschrift hebben gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 21 Rv. In het verzoekschrift is niet vermeld dat de zorgovereenkomst op het moment van het indienen van het verzoekschrift al was geëindigd. De zorgovereenkomst vermeldt immers als einddatum 1 februari 2023, terwijl het verlof tot het leggen van het conservatoir beslag dateert van 27 maart 2023. Verder hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet voldaan aan de, op straffe van nietigheid voorgeschreven, eisen die gelden voor het leggen van beslag, doordat zij hebben nagelaten de grondslag van hun vordering te omschrijven en duidelijk te maken waarom zij hun schade op [eiser] proberen te verhalen.
3.3.
[eiser] vordert op grond van het vorenstaande dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt:
het door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uit hoofde van het verlof van 27 maart 2023 gelegde conservatoire derdenbeslag onder de maatschap [naam notariskantoor] op te heffen binnen 24 uur na het wijzen van het vonnis, althans binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, dan wel binnen een in goede justitie te bepalen termijn de opheffing van de beslagen op deugdelijke wijze aan [eiser] mededeelt en bewijst, zulks op verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 500,--, voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in gebreke blijven aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen;
tot betaling van de kosten van het geding, waaronder begrepen het salaris van de
advocaat van [eiser] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in verzuim zijn deze kosten te voldoen, althans in ieder geval vanaf de datum van de betekening van het in deze te wijzen vonnis;
tot betaling van de na dit vonnis ontstane nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving, tot de dag der algehele voldoening.
3.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toetsnorm

4.1.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
Verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen?
4.2.
De voorzieningenrechter verwerpt het betoog dat het beslag nietig is wegens strijd met artikel 21 Rv. [gedaagde sub 1] heeft onbetwist aangevoerd dat zij al meerdere jaren op basis van een zorgovereenkomst van opdracht werkzaamheden verrichtte voor [naam] . Het enkele feit dat de overgelegde zorgovereenkomst als ingangsdatum 1 januari 2022 kent en als einddatum 1 februari 2023, is in het licht van het voorgaande onvoldoende om aan te nemen dat de zorgovereenkomst nadien niet zou zijn voortgezet. Dat [gedaagde sub 1] in strijd gehandeld heeft met artikel 21 Rv is dan ook niet gebleken.
4.3.
Ook de stelling van [eiser] dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet hebben voldaan aan de, op straffe van nietigheid voorgeschreven, eisen die gelden voor het leggen van beslag, doordat zij hebben nagelaten de grondslag van hun vordering te omschrijven, moet worden verworpen. Uit het verzoekschrift blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende wat de grondslag is van hun vorderingen op [eiser] .
Vorderingen summierlijk ondeugdelijk?
4.4.
Volgens artikel 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hieraan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.5.
Dat de vordering van [gedaagde sub 1] summierlijk ondeugdelijk is, baseert [eiser] op de stelling dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde sub 1] .
4.6.
Vast staat dat de aantijgingen aan het adres van [gedaagde sub 1] zijn gebaseerd op publicaties op het internet van een tweetal nieuwsmedia (de regionale tv-zender RTV Oost, en het regionale dagblad Tubantia) en dat [naam kleindochter] het zorgkantoor van CZ, alsmede de Sociale Verzekeringsbank op de hoogte heeft gesteld van die publicaties. Het gaat bij die publicaties met name om een drietal artikelen op de site van RTV Oost. De eerste twee artikelen dateren van 7 maart 2017 (productie 8 van [eiser] ).
4.6.1.
Een artikel heeft als titel: “
Opgepakte Goorse spil in omvangrijke fraudezaak doet er het zwijgen toe” met daarin de passages: “
De 46-jarige Goorse oplichtster [gedaagde sub 1] alias [gedaagde sub 1] doet er het zwijgen toe.” En: “
[gedaagde sub 1] is in 2008 definitief veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf. De rechters een jaar extra cel op als zij zou weigeren haar gedupeerde klanten 1,2 miljoen euro terug te betalen. Omdat zij dat niet heeft gedaan, heeft justitie haar opnieuw opgepakt.”
4.6.2.
Het andere artikel (productie 9 van [eiser] ) heeft als titel:
“Goorse oplichtster liet jaren geleden miljoenen overwaarde huizen verdwijnen”, met daarin opgenomen de passage: “
De 46-jarige Goorse vrouw die gisteren tijdens een speciale politie- en justitieactie met behulp van de brandweer uit huis werd gehaald, heeft in het begin van het nieuwe millennium, miljoen euro’s aan overwaarde van woningen uitgegeven aan een luxe levensstijl en bezoeken aan het casino in Bad Bentheim. Van zeker tachtig klanten van haar financieel adviesbureau FDE in Hengelo beloofde zij de overwaarde van woningen te beleggen in Amerikaanse onroerendgoedfondsen, die een rendement zouden opleveren van 12 procent voor haar klanten. Zeker 5,2 miljoen euro is in handen gegeven van FDE. Volgens Justitie is het grootste deel van dat bedrag ten goede gekomen aan de flamboyante levensstijl van de vrouw; liefhebster van luxe auto’s en vakanties. Een deel van het geld zou wel in de Verenigde Staten zijn terechtgekomen, aldus het Openbaar Ministerie (OM), maar dan op bankrekeningen. De fraude kwam aan het licht nadat op verzoek de van de Nederlandsche Bank in maart 2004 het OM in Almelo een strafrechtelijk onderzoek begon. Een maand later volgde een inval van de FIOD in het Hengelose kantoor van de vrouw en haar arrestatie. In hoger beroep in 2008 werd de vrouw veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf en het terugbetalen van 1,2 miljoen euro aan gedupeerden. Doordat zij geen cent heeft terugbetaald, moet de vrouw alsnog bijna een jaar de gevangenis in.
4.6.3.
Het derde artikel op de site van RTV Oost (productie 10 van [eiser] ) dateert van 23 juni 2021 en heeft als titel: “
Veroordeelde fraudeur [gedaagde sub 1] overgestapt naar zorgbranche: nieuwe aangifte.Verder staat onder meer in het artikel:
Recent is er aangifte tegen haar gedaan omdat ze een van haar cliënten financieel zou hebben uitgekleed.
4.7.
Door [gedaagde sub 1] wordt niet betwist dat zij de vrouw is die in de bedoelde artikelen wordt genoemd.
4.8.
De bedoelde nieuwsmedia staan niet te boek als onbetrouwbaar. Derhalve mag de gemiddelde lezer er van uitgaan dat het nieuws op die sites in ieder geval serieus is onderzocht. De voorzieningenrechter begrijpt uit de ter zitting gegeven toelichting dat, gelet op de inhoud van voornoemde internetpublicaties over [gedaagde sub 1] , uit bezorgdheid voor [naam] , die een zorgovereenkomst met [gedaagde sub 1] heeft, het zorgkantoor CZ en de Sociale Verzekeringsbank van de inhoud van die sites op de hoogte zijn gesteld. Dat was gezien de inhoud van die publicaties naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onrechtmatig. Dat zou slechts anders zijn, indien [eiser] wist, dan wel behoorde te weten, dat de inhoud van de artikelen niet juist was. Dat de inhoud van de berichtgeving feitelijk onjuist is en dat [eiser] dat wist of behoorde te weten, is ten tijde van het kort geding niet aangetoond. Bewijsmiddelen waaruit de gestelde vrijspraak blijkt, zijn niet overgelegd. Evenmin legt [gedaagde sub 1] uit hoe die gestelde vrijspraak te rijmen is met de inhoud van het als productie 10 door [eiser] in het geding gebrachte artikel van de site van RTV Oost van 23 juni 2021, met de titel “
Veroordeelde fraudeur [gedaagde sub 1] overgestapt naar zorgbranche: nieuwe aangifte.” Tijdens de mondelinge behandeling kon [gedaagde sub 1] geen gemotiveerde reactie geven op de in dit artikel door RTV Oost aan haar toegedichte uitlating: “
Over de oude veroordeling wegens oplichting: “Zelf vind ik dat in die oude zaak uit 2004 mij totaal niets te verwijten valt, al valt dat nu allemaal niet meer terug te draaien. Maar moet ik dan de rest van mijn leven boeten voor iets dat heel lang geleden is gebeurd?”.
4.9.
Verder is in dit kort geding niet gesteld of gebleken dat [naam kleindochter] en [eiser] de informatie die zij over [gedaagde sub 1] gelezen hebben op de sites van RTV Oost en Tubantia in een grote kring hebben verspreid. Nu op basis van de in dit kort geding gepresenteerde feiten de voorzieningenrechter van oordeel is dat het informeren van het zorgkantoor van CZ en de Sociale Verzekeringsbank door [naam kleindochter] niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt, kan in het midden blijven of [eiser] [naam kleindochter] daartoe heeft aangezet, zoals [gedaagde sub 1] stelt en [eiser] betwist.
4.10.
Op grond van het hiervoor overwogene oordeelt de voorzieningenrechter de vordering van [gedaagde sub 1] summierlijk ondeugdelijk. Ten aanzien van de door [gedaagde sub 2] ingestelde vordering overweegt de voorzieningenrechter dat ook [gedaagde sub 2] onvoldoende onderbouwd heeft dat zij een vordering heeft op [eiser] . Zij heeft niet onderbouwd waarin haar immateriële schade bestaan heeft. De vordering van [gedaagde sub 2] is dus summierlijk ondeugdelijk. Dat betekent dat het beslag moet worden opgeheven, tenzij het belang van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij handhaving van het beslag zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij opheffing daarvan (vergelijk Hoge Raad HR 14-06-1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2105, m.nt. H.J. Snijders (De Ruijterij/MBO-Ruiters)). De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aangevoerde omstandigheid dat [eiser] schulden heeft, onvoldoende is om de belangafweging in hun voordeel te laten uitvallen.
4.11.
Het beslag dat is gelegd door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal derhalve worden opgeheven.
Proceskosten en nakosten
4.12.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van [eiser] worden veroordeeld. Zijn kosten worden begroot op € 130,57 (kosten dagvaarding) + € 314,00 (griffierecht) + € 1.079,00 (advocaatkosten) = € 1.523,57.
4.13.
Met betrekking tot de door [eiser] gevorderde nakosten overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Daarin ziet de voorzieningenrechter aanleiding de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden (vergelijk HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
heft op het onder de maatschap Zuidervaart & Tammenga notarissen op
29 maart 2023 door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ten laste van [eiser] gelegde conservatoire
beslag;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.523,57, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT