Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2023 in de zaken tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder
[naam vergunninghouder], te [woonplaats] .
Waar gaat deze uitspraak over?
Beoordeling door de rechtbank
het primaire besluit 1). [1]
het primaire besluit 2). Deze afwijzing heeft verweerder gebaseerd op het volgende. De bouwwerken A, C en D hebben samen een grotere oppervlakte dan het bestemmingsplan toestaat. Met het primaire besluit 1 (omgevingsvergunning voor A en D) is de overtreding van de te grote oppervlakte opgeheven. Bouwwerk F was hoger dan het bestemmingsplan toestaat, maar is verwijderd. Voor de bouwwerken B, G en H is geen omgevingsvergunning vereist. Alleen bouwwerk E vormde dus nog een overtreding aldus verweerder. Handhavend optreden daartegen is volgens verweerder onevenredig vanwege de geringe overschrijding (15%) van de maximale oppervlakte en omdat vergunninghouder dit bouwwerk zal gaan afbreken bij de realisatie van bouwwerk D (hobbyruimte) conform de daarvoor verleende vergunning.
het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 1 deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit in stand gelaten onder toevoeging van het vervangende deelbesluit ‘handeling in strijd met het bestemmingsplan’.
het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2, onder wijziging van de motivering, ongegrond verklaard. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar tegen het primaire besluit 2 (mede) gericht tegen dit besluit.
Bij iedere woning mogen op het bijbehorende erf, zijnde de gronden gelegen achter de voorgevelrooilijn, bijgebouwen worden gebouwd met dien verstande dat:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt”. De rechtbank stelt vast dat de “vaste” constructie, de pergola zelf, geen vast dak en vaste wanden heeft, maar wel een beweegbaar dak (in de zin van een overdekking) en beweegbare wanden. Aan de bovenzijde van de pergola zijn draden bevestigd en een schaduwdoek dat over die draden kan bewegen en daarmee de pergola overdekt. De pergola is tegen de aanbouw aan de woning aangebouwd en de wand van die aanbouw vormt daarmee ook een wand van de pergola. Aan de tegenoverliggende zijde van de pergola zijn rolgordijnen (schaduwdoeken) bevestigd die handmatig (via een koord) opgerold en uitgerold kunnen worden. In uitgerolde toestand vormen deze gordijnen een wand. De rechtbank verwijst hiertoe naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [12] waaruit volgt dat een bouwwerk in zijn volle omvang [13] moet worden bezien. De rechtbank ziet de schaduwdoeken/rolgordijnen in dit verband als een voldoende vast aan de pergola bevestigde en beweegbare constructie. Hoewel een rolgordijn een ander karakter heeft dan een wand van materiaal zoals hout of steen, zorgen dichte rolgordijnen in combinatie met het vaste schaduwdoek als overdekking toch voor een andere ruimtelijke uitstraling van de pergola (namelijk een “dicht” gebouw) dan wanneer deze elementen niet aanwezig zouden zijn. Het voorgaande betekent dat bouwwerk B moet worden beschouwd als een overdekt en gedeeltelijk met wanden omsloten bouwwerk en dus als een gebouw en dus als bijgebouw zoals bedoeld in het bestemmingsplan.
een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat ten dienste staat van dat hoofdgebouw” en een hoofdgebouw als: “
een gebouw dat door zijn constructie, afmetingen of situering dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een perceel valt aan te merken”. Dat de hoofdingang is verplaatst naar bouwwerk D betekent niet dat op het perceel geen gebouw meer aanwezig is dat als belangrijkste gebouw kan worden aangemerkt, of dat bouwwerk D nu het belangrijkste gebouw geworden is. De woning op het perceel is nog steeds het hoofdgebouw en bouwwerk D is volgens voormelde definitie een bijgebouw bij die woning. Bouwwerk D staat ten dienste staat van de woning en is daaraan bouwkundig ondergeschikt, ondanks de verplaatsing van de voordeur.
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak”. Een hoofdgebouw is in het Bor gedefinieerd als: “
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is”. Ook volgens deze definitie geldt dat verplaatsing van de hoofdingang van de woning naar bouwwerk D niet maakt dat de (oorspronkelijke) woning geen hoofdgebouw meer is. De woning is nog steeds het belangrijkste gebouw, noodzakelijk voor verwezenlijking van de woonbestemming van het perceel. Bouwwerk D is een uitbreiding van dat hoofdgebouw, zodat dit een bijbehorend bouwwerk is. De situering van de hoofdingang speelt hierbij in dit verband geen rol.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op de bezwaren van eiseres binnen acht weken na bekendmaking van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.511,- en van het griffierecht tot een bedrag van € 362,-.
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2023.