ECLI:NL:RBLIM:2023:3504

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
ROE 22/924 en ROE 22/925
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van toeslag op de WIA-uitkering met betrekking tot schending van de inlichtingenplicht en de opgelegde boete

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. A.R.A.R. Lotfy, en het UWV. Eiseres ontving sinds 2015 een uitkering op basis van de Wet WIA en een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Het UWV heeft op 1 september 2021 besloten om de toeslag te herzien en een bedrag van € 6.953,81 terug te vorderen, alsook een boete van € 3.477,41 op te leggen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het UWV heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres tegen de bestreden besluiten beoordeeld.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de toeslag heeft herzien, omdat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door een wijziging in haar leefsituatie niet door te geven. Eiseres had moeten begrijpen dat zij deze wijziging moest melden, gezien eerdere communicatie van het UWV. De rechtbank concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, en dat de opgelegde boete van € 40,00 passend is. Eiseres heeft ook aangevoerd dat zij geen uitnodiging voor een hoorzitting heeft ontvangen, maar de rechtbank oordeelt dat dit gebrek niet heeft geleid tot benadeling van eiseres, aangezien zij haar standpunt in beroep alsnog heeft kunnen toelichten.

De rechtbank verklaart de beroepen van eiseres ongegrond en veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,-, alsook in het griffierecht van € 50,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/924 en ROE 22/925

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.R.A.R. Lotfy),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

Met het besluit van 1 september 2021 (het primaire besluit I) heeft het UWV de toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) op de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiseres over de periode van 16 april 2020 tot en met 30 juni 2021 herzien en € 6.953,81 bruto als onverschuldigde betaling van eiseres teruggevorderd.
Met het besluit van 1 september 2021 (het primaire besluit II) heeft het UWV eiseres een boete ter hoogte van € 3.477,41 bruto opgelegd.
Met het besluit van 10 maart 2022 (het bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.
Met het besluit van eveneens 10 maart 2022 (het bestreden besluit II) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II gegrond verklaard, het primaire besluit II herroepen, en de boete vastgesteld op bruto € 40,00.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de bestreden besluiten I en II.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiseres ontvangt sinds 2015 een uitkering op grond van de Wet WIA. Daarnaast ontvangt eiseres een toeslag op haar WIA-uitkering op grond van de TW. Op 25 mei 2021 heeft het UWV een melding ontvangen dat de zoon van eiseres sinds 16 april 2020 is ingeschreven op het adres van eiseres. Eiseres heeft deze wijziging in haar leefsituatie niet doorgegeven aan het UWV.
2. Vervolgens heeft het UWV de in de inleiding genoemde besluiten genomen.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Om die reden heeft het UWV de toeslag op grond van de TW herzien en beslist dat eiseres over de periode van 16 april 2020 tot en met 30 juni 2021 bruto € 6.954,81 te veel toeslag heeft ontvangen. Eiseres moet dat bedrag terugbetalen en een boete betalen van bruto € 40,00.

Wat vindt eiseres

4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de bestreden besluiten in strijd zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dat het UWV ten onrechte de boete (gedeeltelijk) heeft gehandhaafd. Eiseres is van mening dat in haar situatie sprake is van dringende redenen en een zeer uitzonderlijke situatie. Dat de zoon van eiseres niet in staat was een zelfstandige woonruimte te vinden was een overmachtssituatie, te wijten aan de opkomst van de coronapandemie en de daarmee gepaard gaande lockdown. De inschrijving van haar zoon op het nieuwe woonadres van eiseres vond niet op haar eigen initiatief plaats, maar door tussenkomst en op aandrang van een gemeenteambtenaar. Eiseres dacht erop te kunnen vertrouwen dat wat een overheidsinstantie haar adviseert niet in haar nadeel is. Ook verkeerde zij in de veronderstelling dat overheidsinstanties elkaar in dergelijke exceptionele situaties informeren. Zij stelt dat in het oog dient te worden gehouden dat de Nederlandse taal niet haar eerste taal is. Eiseres is in veel gevallen aangewezen op de uitleg die haar wordt gegeven, omdat ze het geschrevene niet altijd (volledig) begrijpt. Verder vindt eiseres dat het bestreden besluit I niet aan de zorgvuldigheidseisen voldoet, omdat niet alle aangedragen en bij het UWV bekende omstandigheden zijn afgewogen. Daarnaast gaat het UWV onterecht en ongemotiveerd voorbij aan de mededeling van eiseres dat zij geen toeslag meer ontvangt en al onder het sociaal minimum leeft doordat haar zoon weigert bij te dragen aan de kosten van het levensonderhoud. De terugvordering brengt eiseres in zeer ernstige financiële problemen. De werkelijkheid is dat eiseres financieel onder de beslagvrije voet komt te verkeren en ze niet meer in staat zal zijn haar huur te betalen en in haar levensonderhoud te voorzien. Het bestreden besluit I is voor eiseres aldus onredelijk nadelig. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat de bestreden besluiten geen stand kunnen houden, omdat zij geen uitnodiging voor een hoorzitting heeft ontvangen.
5. Wat betreft de boete stelt eiseres zich op het standpunt dat geen sprake is van verwijtbaarheid, zodat niet kan worden overgegaan tot het opleggen van een boete. Eiseres was zich er in het geheel niet van bewust dat zij enige regel of verplichting had geschonden. De rechtbank begrijpt eiseres zo dat zij stelt dat zij gelet op de mededeling van een medewerker van het UWV dat eventueel toekomstig samenwonen geen invloed zou hebben op haar WGA-uitkering, waarbij de medewerker verzuimde aan te geven dat toeslagen in beginsel geen onderdeel uitmaken van de WGA-uitkering en dat eventueel samenwonen wél van invloed is op het recht op toeslagen, en de omstandigheid dat de inschrijving van de zoon op advies van een gemeentelijke ambtenaar heeft plaatsgevonden, erop mocht vertrouwen dat zij niks verkeerds deed.

Wat vindt de rechtbank

6. De vraag is of het UWV terecht de toeslag van eiseres heeft herzien en heeft beslist dat eiseres een deel van de toeslag moet terugbetalen en een boete moet betalen. De rechtbank moet die vragen beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.
7. De rechtbank vindt dat het UWV terecht de toeslag van eiseres heeft herzien en heeft beslist dat eiseres een deel van de toeslag moet terugbetalen en een boete moet betalen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Herziening en terugvordering van toeslag op de WIA-uitkering
8. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de TW staat dat het UWV een besluit tot toekenning van toeslag herziet of intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12 van de TW heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag. Op grond van het tweede lid van artikel 11a kan het UWV, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien
9. In artikel 12, eerste lid, van de TW staat dat degene die aanspraak maakt op toeslag gehouden is aan het UWV op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag. Deze verplichting geldt alleen niet als het feiten of omstandigheden betreft die het UWV zelf kan vaststellen. In de ministeriële Regeling uitzondering inlichtingenplicht (artikel 4a, eerste lid) staat voor welke gegevens dit geldt. Volgens deze bepaling geldt de inlichtingenplicht alleen niet voor een in de basisregistratie personen (BRP) opgenomen adreswijziging. Een wijziging in de leefsituatie is iets anders dan een in de BRP opgenomen adreswijziging en voor een wijziging in de leefsituatie geldt de inlichtingenplicht dus wel.
10. Op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW wordt de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het UWV teruggevorderd. Op grond van het vijfde lid kan het UWV, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
11. Artikel 3 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 stelt regels met betrekking tot een intrekking of herziening met terugwerkende kracht. Op grond van dit artikel kan een toeslag met terugwerkende kracht worden ingetrokken of herzien indien deze ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt (i) door toedoen van de verzekerde, (ii) als gevolg van of mede als gevolg van het niet nakomen door de verzekerde van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting, (iii) indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan toeslag werd verstrekt, of bij samenloop van een of meer van de eerdergenoemde situaties.
12. De rechtbank overweegt dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zij een wijziging van haar leefsituatie aan het UWV moest melden. Eiseres is hierop ook gewezen in het toekenningsbesluit van 2 augustus 2016. Ook later is zij daar nog meerdere keren op geattendeerd, bijvoorbeeld in de besluiten van 5 maart 2020 en 3 september 2020. Een overzicht van de plichten die verbonden zijn aan het ontvangen van een toeslag staan ook op de website van het UWV. Dat doorgeven van wijzigingen kan met het formulier ‘Wijzigingen doorgeven’. Dat eiseres hiermee bekend was blijkt onder andere ook uit het wijzigingsformulier uit 2020 dat in het dossier zit. Daarmee heeft eiseres destijds een wijziging in haar telefoonnummer doorgegeven en gemeld dat zij heeft gewerkt. De rechtbank ziet geen enkele reden waarom het eiseres niet duidelijk had kunnen zijn dat zij melding moest maken van haar gewijzigde leefsituatie. Eiseres heeft een eigen verantwoordelijkheid. Er was ook geen enkele aanleiding voor eiseres om te veronderstellen dat overheidsinstanties elkaar in dergelijke situaties informeren.
13. Het UWV is op goede gronden ervan uitgegaan dat eiseres in de periode 16 april 2020 tot en met 30 juni 2021 te veel toeslag heeft ontvangen, omdat zij geen melding heeft gemaakt van haar gewijzigde leefsituatie. Het UWV was dan ook in beginsel verplicht de toeslag te herzien en de onverschuldigd betaalde toeslag terug te vorderen. Slechts als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het UWV besluiten daar van af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [1] kan een dringende reden slechts zijn gelegen in de onaanvaardbare sociale en financiële consequenties die herziening of terugvordering voor een verzekerde heeft. Daarbij moet dan sprake zijn van een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en welke een individuele afweging van alle relevante omstandigheden noodzakelijk maakt. De rechtbank is niet gebleken van dringende redenen die het UWV hadden moeten doen besluiten om geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering af te zien. De redenen die eiseres aanvoert kunnen niet als dringende redenen worden gezien, omdat geen sprake is van onaanvaardbare sociale en financiële consequenties die de herziening en terugvordering voor eiseres hebben. Dat haar zoon weigert bij te dragen aan de kosten van het levensonderhoud, is iets tussen eiseres en haar zoon en maakt niet dat sprake is van een dringende reden als hier bedoeld. Het UWV heeft in het bestreden besluit I vastgesteld dat eiseres aan de hand van de regels van de beslagvrije voet geen aflossingscapaciteit heeft. Verder heeft het UWV in het verweerschrift toegelicht dat zij de stelling van eiseres – dat zij onder het sociaal minimum leeft – niet kan volgen. Bij beslissing van 28 juni 2021 is eiseres meegedeeld dat haar toeslag wordt verlaagd. Eiseres is daarbij gewezen op de mogelijkheid om een aanvullende bijstandsuitkering aan te vragen.
Boete
14. Eiseres stelt dat het UWV niet had mogen overgaan tot het opleggen van een boete, omdat geen sprake is van verwijtbaarheid. Zij was zich er niet van bewust dat zij enige regel of verplichting had geschonden.
15. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 14a, eerste lid, van de TW legt het UWV een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag indien de betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Volgens vaste rechtspraak is de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder dan die bij de herziening of intrekking van een uitkering op de grond dat de inlichtingenverplichting is geschonden en bij de terugvordering wegens onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering. [2] Dit brengt mee dat het UWV moet aantonen dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door de wijziging in haar leefsituatie niet aan het UWV te melden.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV voldaan aan die zwaardere bewijslast. Het UWV heeft aangetoond dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Eiseres kan hiervan ook een verwijt worden gemaakt. Dit betekent dat het UWV een boete mocht opleggen. De hoogte van de opgelegde boete is € 40,00. Bij het vaststellen van de hoogte van de boete heeft het UWV rekening gehouden met de draagkracht van eiseres. Bij het ontbreken van draagkracht, of bij een geringe draagkracht, wordt op grond van artikel 6, vierde lid, van de Beleidsregel boete werknemer 2017 een gefixeerd boetebedrag van € 40,00 opgelegd. Dit gefixeerde bedrag van € 40,00 is het laagst mogelijke boetebedrag dat onder het per 1 januari 2017 geldende boeteregime kan worden opgelegd. De opgelegde boete is passend en geboden. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen redenen om te oordelen dat geen boete had mogen worden opgelegd.
Hoorzitting
17. Eiseres geeft aan dat zij ten onterechte geen uitnodiging voor een hoorzitting heeft ontvangen.
18. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, een belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord. Van het horen van een belanghebbende kan uitsluitend worden afgezien in de in artikel 7:3 van de Awb genoemde gevallen. Daarbij is onder c vermeld dat van het horen kan worden afgezien als de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. En onder d dat kan worden afgezien van horen als de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
19. Het UWV heeft in de brief van 24 november 2021 de gemachtigde van eiseres verzocht om als eiseres een hoorzitting wilde, dat aan het UWV mee te delen. De gemachtigde van eiseres heeft hier niet op gereageerd en vervolgens heeft het UWV de bestreden besluiten genomen zonder dat een hoorzitting heeft plaatsgevonden.
20. Eiseres heeft niet expliciet verklaard dat zij geen gebruik wil maken van het recht om te worden gehoord. Ook heeft het UWV niet expliciet een (redelijke) termijn gesteld waarbinnen eiseres kon verklaren dat zij geen gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV in dit geval dan ook niet op grond van artikel 7:3, aanhef en onder c en d, van de Awb kunnen afzien van het horen van eiseres. De bestreden besluiten zijn dan ook in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb genomen. Aannemelijk is echter dat eiseres daardoor niet is benadeeld. In beroep heeft zij alsnog de gelegenheid gehad om haar standpunt toe te lichten en stukken over te leggen. De rechtbank zal het gebrek dan ook met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren.
Geen strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur
21. Eiseres voert aan dat de bestreden besluiten in strijd zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De besluiten zijn volgens eiseres in strijd met de zorgvuldigheidseisen. Ook is het UWV volgens eiseres (onterecht en) ongemotiveerd voorbij gegaan aan haar mededeling dat zij geen toeslag meer ontvangt en al onder het sociaal minimum leeft doordat haar zoon weigert bij te dragen aan de kosten van het levensonderhoud. De rechtbank is dit niet met eiseres eens en vindt dat de bestreden besluiten, afgezien van de hoorplicht, zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat het UWV de besluiten voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank is ook overigens niet gebleken van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.

Conclusie en gevolgen

22. Het UWV heeft terecht vastgesteld dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, de toeslag op de WIA-uitkering van eiseres over de periode van 16 april 2020 tot en met 30 juni 2021 herzien en teruggevorderd en een boete opgelegd.
23. De beroepen van eiseres zijn ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt in dit geval aanleiding gezien het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De proceskosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen de bestreden besluiten, met een waarde van € 837,- per punt en een wegingsfactor 1). De rechtbank kent 1 punt toe, omdat sprake is van samenhangende zaken waarbij tegen beide bestreden besluiten identieke beroepschriften zijn ingediend. Ook moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan op 12 juni 2023 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 12 juni 2023.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 13 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:234.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:145.