ECLI:NL:RBLIM:2023:3151

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
ROE 21/3066 en ROE 21/3067
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen watervergunning en wijziging van de legger in natuurgebied

Op 11 mei 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de zaken ROE 21/3066 en ROE 21/3067, waarbij de beroepen van eisers tegen de verleende watervergunning en de wijziging van de legger niet-ontvankelijk zijn verklaard. De eisers, omwonenden van het natuurgebied Wijffelterbroek, stelden beroep in tegen de watervergunning die was verleend voor het gedeeltelijk dempen van de Vetpeel, met als doel de hydrologische situatie te herstellen. De rechtbank oordeelde dat eisers geen procesbelang hadden, omdat hun doel met het beroep, namelijk een verdere demping van waterlopen, niet kon worden bereikt met de verleende vergunning. Bovendien werden eisers niet als belanghebbenden aangemerkt, aangezien de afstand tot de waterloop te groot was en zij geen directe gevolgen ondervonden van de vergunning. De rechtbank concludeerde dat de eisers, ondanks hun betrokkenheid bij het natuurgebied, geen recht hadden op een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen, ook niet op basis van het Verdrag van Aarhus. De uitspraak benadrukt het belang van het procesbelang en de definitie van belanghebbende in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21/3066 en ROE 21/3067

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

11 mei 2023 in de zaken tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser, en
[eiseres], eiseres, gezamenlijk: eisers
en

het dagelijks bestuur van het Waterschap Limburg, verweerder

(gemachtigden: mr. G.G.P.M. Muijres en M. Kerkhoff).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, uit Amersfoort (vergunninghoudster).

Zitting

De rechtbank heeft de beroepen van eisers tegen de bestreden besluiten van verweerder van 4 oktober 2021 op 11 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (in persoon en namens eiseres), de gemachtigden van verweerder en [naam] namens vergunninghoudster.
Na afloop van de behandeling van de zaken ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing. Bij het doen van de uitspraak is medegedeeld dat in dit proces-verbaal een wat uitgebreidere motivering, met een inleiding en een meer juridische onderbouwing, zal worden opgenomen.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk. Hierna volgt een inleiding waarin staat waar de zaken over gaan en daarna volgt de motivering van de rechtbank voor het oordeel dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn.

Inleiding

1. Op 16 maart 2021 heeft vergunninghoudster een watervergunning aangevraagd voor het gedeeltelijk dempen van het primaire oppervlaktewater de Vetpeel in Weert ten behoeve van het herstel van de hydrologische situatie.
2. Bij het besluit van 4 oktober 2021 heeft verweerder de gevraagde watervergunning verleend. Aan die vergunning zijn voorschriften verbonden. Ook heeft verweerder bij besluit van dezelfde datum de legger gewijzigd door daarin de gedeeltelijke demping van de
Vetpeel te verwerken.
3. Het doel van de gedeeltelijke demping van de Vetpeel is dat er minder water (via deze waterloop) wegstroomt zodat het water meer tijd en ruimte krijgt om in de bodem te zakken. Hierdoor ontstaat volgens verweerder en vergunninghoudster een positief effect op het grondwaterregime en natuurontwikkeling door vernatting.
4. Eiser woont aan de [adres] in [woonplaats] , nabij het natuurgebied Wijffelterbroek, waar de Vetpeel in ligt. Eiser maakt deel uit van de [eiseres] (hierna ook: de [eiseres] ), die bestaat uit mensen uit Weert en omgeving die met de natuur bezig zijn. Zij bestuderen de natuur en inventariseren plant- en diersoorten in Weert Zuid, zoals in het natuurgebied Wijffelterbroek waar de Vetpeel onderdeel van uitmaakt. Ook doen zij aan natuurbeheer.
5. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de watervergunning en het besluit tot wijziging van de legger. Eisers geven in de in beroep herhaalde en ingelaste zienswijzen aan dat zij het gedeeltelijk dempen van de Vetpeel een prima (deel)plan vinden, waar zij zeker achter kunnen staan. Wat zij beogen met hun beroep is dat de tweede zijtak van de Vetpeel(lossing) tevens onderdeel van de watervergunning gaat uitmaken en een verdere (volledige) demping, zodat een verdere vernatting van het gebied plaatsvindt.
6. Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift en bij brief van 25 april 2023 een nader stuk overgelegd. Eiser heeft bij brieven van 1 en 8 mei 2023, op verzoek van de rechtbank, nadere stukken ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

Hebben eisers een procesbelang?
7. De bestuursrechter hoeft een bij hem ingediend beroep alleen inhoudelijk te beoordelen, als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. [1] Dit procesbelang is, met andere woorden, aanwezig als een belanghebbende met het rechtsmiddel datgene kan bereiken wat hem voor ogen staat.
8. Eisers hebben in beroep, onder herhaling en inlassing van de zienswijzen, aangegeven het eens te zijn met de watervergunning. Dit standpunt hebben zij ter zitting desgevraagd bevestigd. Zij willen echter dat de werkzaamheden verder gaan dan enkel de vergunde gedeeltelijke demping van de Vetpeel. De rechtbank is van oordeel dat eisers dit doel niet kunnen bereiken met hun beroepen. De rechtbank kan vergunninghoudster niet verplichten meer aan te vragen dan zij gedaan heeft. Ook kan de rechtbank een andere rechthebbende of beheerder van waterlopen in het gebied niet verplichten een aanvraag in te dienen voor verdere demping van waterlopen. Evenmin kan de rechtbank verweerder verplichten meer te vergunnen dan is aangevraagd en met de watervergunning is vergund. Het enige wat de rechtbank kan doen, als de rechtbank de beroepen gegrond zou verklaren, is de bestreden besluiten vernietigen, maar dat is (juist) niet wat eisers beogen te bereiken met hun beroepen. Het gevolg van een vernietiging van de watervergunning zou namelijk zijn dat de Vetpeel niet gedeeltelijk gedempt mag worden. Nu de demping al heeft plaatsgevonden, zou dit als (uiterste) consequentie hebben dat deze demping ongedaan gemaakt zou moeten worden, omdat deze achteraf bezien zonder watervergunning zouden zijn gerealiseerd. Dit zou betekenen dat (helemaal) geen vernatting in het gebied plaats zal vinden en dat is juist wat eisers niet willen. Zij willen immers een verdergaande vernatting dan de watervergunning mogelijk maakt.
9. Terzijde merkt de rechtbank op dat niet is gebleken dat de demping van alleen onderhavig deel van de Vetpeel geen of slechts beperkte vernatting in het gebied tot geval zal hebben. Er is dus geen aanleiding voor het oordeel dat met de verlening van de watervergunning het daarmee beoogde doel niet kan worden bereikt.
10. Het voorgaande betekent dat eisers met hun beroepen – dus met het procederen tegen de verleende watervergunning – niet kunnen bereiken wat hen voor ogen staat, namelijk verlening van een watervergunning die verder gaat dan de nu verleende vergunning, als gevolg waarvan een verdere vernatting van het gebied zal plaatsvinden. Eisers hebben daarom, nog los van de vraag of zij belanghebbenden zijn bij de bestreden besluiten, geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van de watervergunning. Dat geldt des te meer voor de wijziging van de legger, nu daarbij geen zelfstandig belang van eisers bestaat. De rechtbank verklaart de beroepen om die reden wegens het ontbreken van procesbelang nietontvankelijk.
Is eiser belanghebbende?
11. Daarnaast overweegt de rechtbank (eigenlijk ten overvloede) nog als volgt over de vraag of eiser (in persoon) belanghebbende is.
12. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
13. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
14. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen persoonlijk belang heeft bij de bestreden besluiten. De rechtbank snapt dat eiser veel waarde hecht aan het natuurgebied, maar het deel van de Vetpeel waarop de watervergunning ziet is te ver weg gelegen van zijn woonperceel om een persoonlijk belang aan te nemen bij de demping. Eiser woont namelijk op een afstand van ongeveer 1 kilometer van het deel van de Vetpeel waarop de vergunning ziet. Deze afstand is, gezien de aard en omvang van het project, te groot om belanghebbendheid te kunnen aannemen. Ter zitting heeft eiser verklaard dit deel van de Vetpeel vanaf zijn woonperceel niet te kunnen zien, vanwege bosschages die tussen zijn woning en de Vetpeel gelegen staan. De door eiser vermelde omstandigheid dat de vergunde handelingen niet in een stedelijke omgeving plaatsvinden, maakt niet dat de gevolgen voor het (uit)zicht van eiser van enige betekenis zijn. Dat eiser regelmatig in het natuurgebied aanwezig is en zich bij dat gebied betrokken voelt, is evenmin voldoende om een persoonlijk belang aan te nemen. Gelet op de factoren afstand en zicht is eiser dus geen belanghebbende.
15. De gevolgen van de demping komen wel dichterbij eisers woning dan 1 kilometer, want de demping zorgt voor vernatting van het omliggende gebied van de Vetpeel, maar dit zijn gevolgen die eiser juist toejuicht. Daargelaten of de gevolgen van de vernatting zo dichtbij komen dat eiser op grond daarvan in beginsel belanghebbende zou kunnen zijn, betekent dit dat de watervergunning geen ‘
negatievegevolgen van enige betekenis’, of geen ‘gevolgen van enige
negatievebetekenis’ voor eiser heeft. Eiser heeft geen enkel belang aangevoerd dat zich verzet tegen de watervergunning en de gevolgen daarvan, integendeel, hij vindt het dempen van de Vetpeel een goede zaak. Dat betekent zoals al gezegd dat eiser geen belang heeft om te procederen tegen deze vergunning. Dat geldt ook voor de leggerwijziging. Ook om deze reden – eiser is geen belanghebbende bij de bestreden besluiten – is het beroep van eiser dus niet-ontvankelijk. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 waarin is overwogen dat de rechtbank eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in een soortgelijke zaak. [2]
Is de [eiseres] belanghebbende?
16. De vraag of het beroep van eiseres, ingediend door eiser als gemachtigde, ontvankelijk is gelet op de vraag of een machtiging is overgelegd waaruit de bevoegdheid tot vertegenwoordiging blijkt, [3] laat de rechtbank in het midden. Eiser heeft desgevraagd, bij brief van 1 mei 2023 vijf machtigingen overgelegd van leden van de [eiseres] , die bestaat uit ongeveer twintig (actieve) leden. Gebleken is dat de [eiseres] geen bestuur heeft. De vraag of de overlegde machtigingen van een deel van de leden volstaan om eiser als bevoegde gemachtigde van de [eiseres] aan te merken, laat de rechtbank zoals gezegd in het midden.
17. Wat betreft de vraag of de [eiseres] belanghebbende is bij de bestreden besluiten, overweegt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat eiseres geen rechtspersoon is, tenzij zij kan worden aangemerkt als een informele vereniging in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek. Voor het aannemen van een informele vereniging (vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid) moet zijn voldaan aan een aantal cumulatieve vereisten: 1) er moet een ledenbestand zijn, 2) het moet gaan om een organisatorisch verband dat is opgericht voor een bepaald doel, zodat sprake moet zijn van regelmatige ledenvergaderingen, een bestuur en een samenwerking die op enige continuïteit is gericht, en 3) de organisatie dient als eenheid deel te nemen aan het rechtsverkeer. [4] De rechtbank is van oordeel dat aan deze cumulatieve voorwaarden niet is voldaan, omdat vaststaat dat geen contributie wordt geheven, niet gebleken is dat eiseres regelmatig officiële ledenvergaderingen houdt en eiseres geen bestuur heeft. [5] Het betreft een echte [eiseres] : mensen die buiten aan de slag gaan en daarover met elkaar overleggen. Deze overleggen kunnen niet worden aangemerkt als een ledenvergadering die van de [eiseres] een organisatorisch verband maken. Van een deelname als eenheid aan het rechtsverkeer is geen sprake. Gelet op het voorgaande is eiseres geen vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid. Dit betekent dat eiseres geen juridische entiteit is die kan worden aangemerkt als belanghebbende in deze bestuursrechtelijke procedure tegen de watervergunning en leggerwijziging.
Hebben eisers op grond van het Verdrag van Aarhus recht op een inhoudelijke beoordeling?
18. Eisers stellen dat zij op grond van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998 (Verdrag van Aarhus; hierna: het verdrag) toch recht hebben op een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen.
19. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Het verdrag verzet zich naar het oordeel van de rechtbank niet tegen het belanghebbende-vereiste. Immers, op grond van artikel 2, vierde lid, van het verdrag wordt voor de toepassing van het verdrag onder “het betrokken publiek" verstaan: “
het publiek dat gevolgen ondervindt, of waarschijnlijk ondervindt van, of belanghebbende is bij, milieubesluitvorming; voor de toepassing van deze omschrijving worden niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming en voldoen aan de eisen van nationaal recht geacht belanghebbende te zijn". In artikel 9, tweede lid, onder a, van het verdrag staat dat elke verdragspartij waarborgt, binnen het kader van haar nationale wetgeving, dat leden van het betrokken publiek die een voldoende belang hebben, kort gezegd, toegang hebben tot de rechter in milieuaangelegenheden. Als ‘betrokken publiek’ moeten eisers op grond van het bepaalde in artikel 9, tweede lid, van het verdrag een voldoende belang hebben om toegang tot de rechter te krijgen. In dat verband is relevant dat dat belang in overeenstemming met de eisen van het nationaal recht moet worden vastgesteld.
20. Zoals hiervoor overwogen, kan eiser in dit geval niet als belanghebbende worden gezien. Eiser valt daarom ook niet onder het betrokken publiek dat ingevolge artikel 9 van het verdrag toegang tot de rechter moet hebben.
21. Voor de [eiseres] geldt dat dit in beginsel als een non-gouvernementele organisatie zou kunnen worden gezien (die zich inzet voor milieubescherming), maar gelet op de onder 19 aangehaalde definitie van ‘betrokken publiek’ moet deze dan voldoen aan de eisen van nationaal recht. Het verdrag verzet zich naar het oordeel van de rechtbank niet aan het stellen van de onder 17 genoemde vereisten voor het aannemen van procesbevoegdheid als belanghebbende organisatie. Ook eiseres valt daarom niet onder het betrokken publiek zoals bedoeld in het verdrag.
22. Dat eisers zienswijzen tegen het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht, betekent in dit geval niet dat hun beroepen om die reden ontvankelijk moeten worden geacht. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de Afdeling bij uitspraak van 4 mei 2021 [6] heeft overwogen dat artikel 9, tweede lid, van het verdrag zo moet worden toegepast dat degene die bij een besluit geen belanghebbende is, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. De watervergunning is weliswaar voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, maar enkel ‘belanghebbenden’ zijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen naar voren te brengen over het ontwerpbesluit. Deze procedure verschilt daarmee van veel andere omgevingsrechtelijke procedures waarin zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door ‘een ieder’. Zoals uit voormelde uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021 volgt, hebben niet-belanghebbenden in omgevingsrechtelijke zaken die zijn voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb alleen toegang tot de bestuursrechter als in die zaak de kring van personen die een zienswijze naar voren mogen brengen op grond van het nationale recht is verruimd tot ‘een ieder’. Dat is hier niet aan de orde. Kort gezegd: als inspraakrechten ruimer zijn dan waar het verdrag vanuit gaat, dan moet men die ruimere inspraakrechten bij de rechter kunnen afdwingen, maar in deze procedure is geen sprake geweest van ruimere inspraakrechten. Dat betekent dat eisers geen toegang tot de bestuursrechter ontlenen op grond van het verdrag aan het feit dat zij zienswijzen hebben ingediend. [7]

Conclusie en gevolgen

23. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de bestreden besluiten dus niet inhoudelijk. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
24. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen deze mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023 door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal,
de griffier is verhinderd
dit proces-verbaal te ondertekenen
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 22 mei 2023.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3363.
3.Artikelen 6:5, 6:6, aanhef en onder a, en 8:24 van de Awb.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 12 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC6406 en 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2053.
5.Zie hierover ook de uitspraak van deze rechtbank van 16 april 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:3341.
7.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1986.