ECLI:NL:RVS:2022:3363

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
202104972/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake afgifte identiteitsbewijs type W2 na verlening verblijfsvergunning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een identiteitsbewijs type W2 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op 25 september 2019, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 17 december 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag oordeelde op 30 juni 2021 dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte had afgewezen en vernietigde het besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Jankie, stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak.

Tijdens de procedure ontving de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bericht dat de staatssecretaris op 17 juni 2022 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had verleend aan de vreemdeling. De vreemdeling bevestigde dat hij zijn hoger beroep handhaafde, maar de Afdeling overwoog dat hij geen belang meer had bij een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep. De bestuursrechter hoeft een hoger beroep alleen inhoudelijk te beoordelen als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil. Aangezien de vreemdeling met de verleende verblijfsvergunning al had gekregen wat hij met het hoger beroep wilde bereiken, was er geen actueel en reëel belang meer.

De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, en de staatssecretaris hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. den Houdijker, griffier.

Uitspraak

202104972/1/V2.
Datum uitspraak: 22 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 30 juni 2021 in zaak nr. 19/10159 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een identiteitsbewijs type W2 afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Jankie, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend, waarop de vreemdeling desgevraagd heeft gereageerd.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep van de vreemdeling gaat over de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris hem terecht geen identiteitsbewijs type W2 heeft verstrekt. Terwijl dit hoger beroep aanhangig was, ontving de Afdeling het bericht van de staatssecretaris dat hij de vreemdeling bij besluit van 17 juni 2022 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden heeft verleend. De vreemdeling heeft de Afdeling desgevraagd laten weten dat hij zijn hoger beroep handhaaft. De Afdeling overweegt echter dat hij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn hoger beroep. Hiertoe is het volgende van belang.
1.1.    De bestuursrechter hoeft een bij hem ingediend (hoger) beroep alleen inhoudelijk te beoordelen, als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Met andere woorden, de indiener moet een actueel en reëel belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het (hoger) beroep. Als dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet gehouden uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan (zie, onder meer, de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4404).
1.2.    Met een identiteitsbewijs type W2 kan een vreemdeling aantonen wie hij is (identiteit en nationaliteit) en - indien van toepassing - dat hij rechtmatig in Nederland verblijft. De vreemdeling heeft dit identiteitsbewijs aangevraagd om zich te kunnen identificeren, in het kader van de in Nederland algemeen geldende identificatieplicht, maar bijvoorbeeld ook om een opleiding te kunnen volgen. Met de aan hem verleende verblijfsvergunning kan de vreemdeling zich ook identificeren. Daarop staat immers niet alleen dat - en onder welke voorwaarden - hij rechtmatig in Nederland verblijft, maar ook wie hij is.
1.3.    Gelet op wat onder 1.2. is overwogen heeft de vreemdeling geen actueel en reëel belang meer bij een inhoudelijke behandeling van zijn hoger beroep. Met de verlening van de verblijfsvergunning heeft hij immers al gekregen wat hij met dat hoger beroep wilde bereiken: een mogelijkheid om zich te identificeren. De wens om een principiële uitspraak van de Afdeling te krijgen over de, gestelde, schendingen van de goede procesorde is in zichzelf onvoldoende reden om het hoger beroep toch inhoudelijk te behandelen. De vreemdeling heeft tot slot geen materieel belang gesteld dat nog zou zijn gediend met een inhoudelijke behandeling.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. den Houdijker, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Den Houdijker
griffier
837