Uitspraak
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2023 in de zaken tussen
[eiser 2] , [eiseres 1] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiseres 2] ,uit [woonplaats] en
Aldenborgh Holding BVuit Roermond, eisers 1
[eiser 6] , [eiser 7] en [eiser 8] uit [woonplaats] , eisers 2
Inleiding
Totstandkoming van de besluiten
Beoordeling door de rechtbank
de realisatie van of functiewijziging naar kantoren, horeca, maatschappelijke voorzieningen, detailhandel of recreatieve voorzieningen (inclusief hieraan gerelateerde voorzieningen) tot maximaal 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte”. Omdat, zoals hiervoor onder 12.6 geoordeeld, de planologische functiewijziging in het onderhavige geval ongeveer 400 m² betreft, wordt de grens van 1.500 m² aan bruto-vloeroppervlakte niet gehaald en was een vvgb niet vereist.
de kwaliteitsbijdrage door initiatiefnemer kan worden geleverd in natura of door een bijdrage in een fonds. Een bijdrage in natura kan het realiseren van nieuwe natuur betreffen maar kan ook om sloop van bebouwing gaan. Indien de kwaliteitsverbetering in natura niet of niet op korte termijn mogelijk is, kan de kwaliteitsbijdrage in een fonds worden gestort.” Dit volgt ook uit paragraaf 3.4 van het LKM: “
Aan het toestaan van een nieuwe ontwikkeling in het buitengebied wordt in dit kwaliteitsmenu, ter compensatie van het verlies, een kwaliteitsverbetering gekoppeld. De kwaliteitsverbetering kan op de locatie van de ontwikkeling zelf worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld wanneer het gaat om een goede inpassing van een agrarische bouwkavel. De kwaliteitsverbetering kan ook door de initiatiefnemer worden uitgevoerd op een andere locatie. Bijvoorbeeld door het ontwikkelen van een stuk nieuwe natuur elders in de gemeente. In beide gevallen is sprake van een directe koppeling. Dit is echter niet altijd mogelijk of planologisch gewenst. In het Limburgs Kwaliteitsmenu wordt daarom ook in de mogelijkheid voorzien om de kwaliteitsbijdrage in een gemeentelijk of regionaal kwaliteitsfonds te storten. De gemeente kan dit fonds zelf inrichten en in haar kwaliteitsbeleid aangeven wanneer gebruik kan worden gemaakt van het fonds.”
In het LKM wordt een onafhankelijke kwaliteitscommissie met een adviserende rol verplicht gesteld. (…) de kwaliteitscommissie adviseert over de ruimtelijke kwaliteit van het plan en de bijbehorende kwaliteitsverbeteringen. Elk plan (dat wil zeggen de “rode” ontwikkeling in het buitengebied, b.v. een woning of uitbreiding van een recreatievoorziening) wordt reeds los van het LKM door de gemeente beoordeeld op wenselijkheid, aanvaardbaarheid en ruimtelijke kwaliteit. Kwaliteit is daarbij een sleutelbegrip. Het college van burgemeester en wethouders wint daarvoor adviezen in van o.a. het gemeentelijk ambtelijk apparaat. De wenselijkheid en aanvaardbaarheid van de “rode” ontwikkeling wordt daarom niet door de kwaliteitscommissie getoetst. De kwaliteitscommissie beperkt zich in haar advisering tot de inhoud, de omvang en de inpassing van de kwaliteitsverbetering. De kwaliteitscommissie toetst daarbij ook of de kwaliteitsverbetering voldoende is i.r.t. de “rode” ontwikkeling.”
Het initiatief van een (demontabele) horecavoorziening is gelegen aan de ZO zijde van de Oolderplas. Het project is niet gelegen in N2000 noch in de goudgroene natuurzone. Het is wel aangemerkt als Bronsgroene landschapszone. Daarom is het zaak goed te bekijken of er sprake is van kernwaarden in deze zone en zo ja hoe daarmee wordt opgegaan i.h.k.v.dit initiatief. De verwachting is dat hier niet zo veel bijzondere zaken aan de orden zullen zijn. Veiligheidshalve verifiëren wordt aanbevolen.”
De kernkwaliteiten van de buitendijks gelegen locatie in de bronsgroenelandschapszone wordt gevormd door het groene karakter van de omgeving van het project. De Oolderplas heeft de kenmerken van een algemene plas. Het water en de openheid die hiermee samenhangt zijn kenmerkend voor de omgeving van het projectgebied. Dit geldt ook voor de landschapswaarden met een open en weids karakter die samenhangen met het water en de oevers. Met het toevoegen van de tijdelijke bebouwing en het seizoensgebonden gebruik in de periode april tot en met oktober wordt zorgvuldig omgegaan met de kernkwaliteiten van het gebied, die niet worden aangetast.”
Het beleid binnen de bronsgroene landschapszone is erop gericht om de landschappelijke kernkwaliteiten te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Binnen deze zone komen op bestemmingsplanniveau andere bestemmingen en functies voor zoals infrastructuur, woningen en toeristische voorzieningen. De voorgenomen activiteiten betreffen het plaatsen van een strandpaviljoen op een bestaand evenemententerrein. De kernkwaliteiten worden met het plaatsen van het strandpaviljoen niet aangetast.
voor de verdere motivering wordt verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing en het onderliggend onderzoek, en de nota van zienwijzen en wijzigingen. Deze stukken maken als gewaarmerkte bijlagen onderdeel uit van de omgevingsvergunning.’ In paragraaf 2.4 van de nota van zienswijzen is uitgelegd dat er 13 parkeerplaatsen meer zijn dan op grond van de Nota parkeernormen 2014 van de gemeente Roermond (nota parkeren) benodigd zijn, omdat de parkeervraag gerelateerd is aan het volledige oppervlak dat ten behoeve van de seizoensgebonden horecavoorziening zal worden gebruikt in plaats van aan het bruto vloeroppervlak, waarvan de nota parkeren uitgaat. In het aanvullende verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat in het akoestisch model voor de 5 personeelsleden 10 transportbewegingen zijn opgeteld bij de 104 vervoersbewegingen in de dagperiode en 26 vervoersbewegingen in de avondperiode. Deze 10 extra vervoerbewegingen hebben geen relevante invloed op de rekenresultaten. Ten aanzien van de toename van het verkeer staat in de nota van zienwijzen dat de maximumsnelheid op de erftoegangswegen 30 km/uur bedraagt. De gemeente Roermond hanteert als maximaal wenselijke bovengrens van erftoegangswegen een richtwaarde van 5.000 mvt/etmaal, wat 1.000 mvt/etmaal minder is dan het CROW uitgangspunt. In de ruimtelijke onderbouwing is gemotiveerd dat de seizoensgebonden horecavoorziening een verkeersproductie kent van ongeveer 130 mvt/etmaal, waarbij het bezettingsgetal van 2 personen per auto is gebaseerd op de ritbezetting die in verkeersonderzoeken wordt aangehouden en de CROW publicatie 272. Dat, zoals door eisers gesteld, de verkeersproductie van 130 mvt/etmaal niet juist is volgt de rechtbank niet, omdat bij de verkeersproductie uitgegaan is van een volledige bezetting van de horecagelegenheid gedurende de openingstijden. Aan de vergunning is het voorschrift verbonden dat het bezoekersaantal maximaal 100 personen bedraagt. Dat de verkeersproductie mogelijk niet stopt indien het maximale bezoekersaantal is bereikt, wordt door verweerder beaamd, maar dit maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verkeersdruk op onaanvaardbare wijze zal toenemen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verweerder in de nota van zienswijzen heeft gemotiveerd dat zelfs indien de verkeersproductie van de zorgvilla wordt opgeteld bij die van de horecavoorziening, de bovengrens van 5.000 mvt/etmaal op de [adres 1] en [adres 5] niet wordt overschreden. Dit is overigens door eisers niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hieruit terecht heeft geconcludeerd dat de verkeersveiligheid in de omgeving niet in het gedrang komt. Wat betreft het betoog van eisers dat de parkeerdruk sinds 2016 enorm is toegenomen waarvan eisers regelmatig overlast ondervinden, overweegt de rechtbank dat blijkens jurisprudentie van de Afdeling [11] bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening hoeft te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van hetgeen vergund wordt. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Gelet hierop heeft verweerder het juiste uitgangspunt gehanteerd dat bij het bepalen van de parkeervraag als gevolg van de horecavoorziening een door eisers verondersteld reeds bestaand tekort in parkeervraag niet hoeft te worden beschouwd.
Voor wat betreft de mogelijke geluidsoverlast als gevolg van de toename van brommers en snorfietsen over de fietspad achter de woningen [adres 6] , geldt in de eerste plaats dat dit een aanname is, en dat de seizoensgebonden horecavoorziening niet automatisch tot een dergelijke toename zal leiden. Daarnaast zal de etmaalwaarde van 50 dB(A) (de richtwaarde voor het toetsen van indirecte (verkeers)geluidhinder) door incidenteel brommerverkeer (al dan niet in groepen) redelijkerwijs niet worden benaderd. Ter vergelijking: de berekende indirecte hinder als gevolg van autoverkeer dat zich via de [adres 1] van en naar de horecagelegenheid begeeft, bedraagt 45 dB(A), als gevolg van 104 autoverkeersbewegingen”. De rechtbank komt dit niet onredelijk voor. Eisers hebben gesteld, noch onderbouwd dat dit niet juist zou zijn.
Hoewel de circulaire ‘Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening w.m.’ (de schikkelcirculaire) ziet op de beoordeling van indirecte hinder die wordt veroorzaakt door aan de inrichting toe te rekenen verkeersbewegingen op de openbare weg (buiten het terrein van de inrichting zelf), geldt ook hier dat het geluid afkomstig van aan- en afmerende boten de etmaalwaarde van 50 dB(A) in alle redelijkheid niet zal benaderen. Dit staat nog los van de vraag of ons college de aanvraag voor de bouw van een aanlegsteiger binnen de bestemming ‘Water (WA)’ op dit punt mag beoordelen. De bouw van een aanlegsteiger is immers al toegestaan volgens het huidige planologische regime”.