Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.[eiseres sub 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
3.
[eiseres sub 3],
4.
[eiser],
5.
[eiseres sub 4],
1.[gedaagde sub 1] ,
DELOITTE ACCOUNTANTS B.V., rechtsopvolger van
DELOITTE & TOUCHE REGISTERACCOUNTANTS,
DELOITTE BELASTINGADVISEURS B.V., rechtsopvolger van
DELOITTE & TOUCHE BELASTINGADVISEURS,
[gedaagde sub 4],
1. De procedure
- de conclusie van antwoord van Deloitte accountants c.s. zonder producties,
- de brief van 6 april 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 november 2022, waarbij alle partijen zittingsaantekeningen hebben voorgedragen.
2.De feiten
NLG 157.000,-, in totaal dus NLG 13.618.000. Verder is in de akte opgenomen dat [moeder] en [eisers] afstand hebben gedaan van hun vorderingsrecht op [gedaagde sub 1] inzake de betaling van de hen toekomende waarde en dat [gedaagde sub 1] erkent de hiernavolgende aan ieder toekomende bedragen schuldig te zijn:
- aan moeder NLG 7.943.833
- aan ieder van de eisers sub 1 tot en met 3 NLG 1.134.833,-
- aan ieder van de eisers sub 4 en 5 NLG 567.496,-
.Daarin is hetgeen ten aanzien van het legaat is opgenomen in de akte van 28 juni 1996 overgenomen.
3.Het geschil
4.De beoordeling
(ECLI:NL:HR:2020:1603 en ECLI:NL:HR:2020:1413), waaruit volgens hen zou volgen dat de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot schadevergoeding pas na de ontdekking van de benadeling aanvangt, respectievelijk als de benadeelde voldoende zekerheid heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door ondeugdelijk handelen. Volgens [eisers] is die kennis pas na 26 juni 2019 tot hen gekomen en was het voor hen onmogelijk deze kennis eerder te verkrijgen.
5.De beslissing
€ 12.694,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,