ECLI:NL:RBLIM:2023:2886

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
C/03/297583 / HA ZA 21-533
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de waardering van een legaat en verjaring van vorderingen

In deze zaak vorderden de eisers, bestaande uit de kinderen van de overleden vader, een verklaring voor recht dat de nalatenschap van hun vader niet volledig is gescheiden en gedeeld. Tevens vorderden zij betaling van een aanzienlijk bedrag van gedaagde sub 1, die de aandelen in de vennootschappen van de vader had gelegateerd, en hoofdelijke veroordeling van Deloitte accountants c.s. tot betaling van dit bedrag. De eisers stelden dat gedaagde sub 1, op advies van Deloitte accountants c.s., ten onrechte een bedrag van NLG 9.471.000,- niet had afgerekend met de boedel, en dat er rente verschuldigd was over de periode na het overlijden van de vader. Gedaagde sub 1 en Deloitte accountants c.s. voerden verweer en stelden dat de vorderingen van eisers waren verjaard. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van eisers inderdaad verjaard waren, omdat de absolute verjaringstermijn van twintig jaar was verstreken. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 12 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/297583 / HA ZA 21-533
Vonnis van 12 april 2023
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
4.
[eiser],
wonende te [woonplaats 4] ,
5.
[eiseres sub 4],
wonende te [woonplaats 5] ,
eisers,
advocaat: mr. J.H.M. Daniëls te Sittard,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 6] ),
gedaagde sub 1,
advocaat: mr. J.J.M.C. Huppertz te Maastricht,
en
2.
DELOITTE ACCOUNTANTS B.V., rechtsopvolger van
DELOITTE & TOUCHE REGISTERACCOUNTANTS,
gevestigd te Rotterdam,
3.
DELOITTE BELASTINGADVISEURS B.V., rechtsopvolger van
DELOITTE & TOUCHE BELASTINGADVISEURS,
gevestigd te Rotterdam,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats 7] ,
gedaagden sub 2 t/m 4,
advocaat: mr. F.C.M. van der Velden te Amsterdam.
Eisers zullen tezamen aangeduid worden als “ [eisers] ”, gedaagde sub 1 als “ [gedaagde sub 1] ” en gedaagden sub 2 tot en met 4 als “Deloitte accountants c.s.”.

1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 24,
- de conclusie van antwoord van Deloitte accountants c.s. zonder producties,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] zonder producties,
- de brief van 6 april 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het bericht van 17 november 2022 met productie(s) 25 en 26 van [eisers] ,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 november 2022, waarbij alle partijen zittingsaantekeningen hebben voorgedragen.
1.2.
Namens Deloitte accountants c.s. heeft mr. Van der Velden bij brief van 9 december 2022 een opmerking over het proces-verbaal gemaakt. De rechtbank laat die opmerking buiten beschouwing, omdat zij niet relevant is voor de beoordeling van de vordering van [eisers]
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers sub 1 tot en met 3 en gedaagde sub 1 zijn zussen en broer van elkaar. [eiser] en [eiseres sub 4] zijn de kinderen van hun overleden broer. Allen zijn de kinderen, respectievelijk kleinkinderen van [vader] (hierna: “ [vader] ”) en [moeder] (hierna: “ [moeder] ”).
2.2.
[vader] was ondernemer en exploiteerde diverse vennootschappen in Nederland en België. [vader] is op 8 april 1995 overleden.
2.3.
Gedaagde sub 3 was betrokken bij de fiscale advisering ten aanzien van de nalatenschap van [vader] en de – hierna te vermelden – reorganisatie van zijn ondernemingen die in dat kader na zijn overlijden plaatsvond. De rechtsvoorganger van gedaagde sub 2 heeft de jaarrekeningen van de vennootschappen van [vader] gecontroleerd. Gedaagde sub 4 was de eindverantwoordelijk accountant.
2.4.
In zijn testament van 20 december 1994 heeft [vader] de aandelen in zijn vennootschap [naam vennootschap 1] en de vennootschap naar Belgisch recht [naam vennootschap 2] aan [gedaagde sub 1] gelegateerd. Doordat [gedaagde sub 1] de aandelen van die vennootschappen zou verkrijgen, zou de onverdeelde boedel een vordering op [gedaagde sub 1] krijgen. De schuld aan de mede-erfgenamen diende volgens het testament van [vader] in tien jaar te worden afgelost. Over het resterende bedrag moest rente worden betaald.
2.5.
Na het overlijden van [vader] is, vooruitlopend op de toedeling van de
aandelen aan [gedaagde sub 1] en conform het testament, een herstructurering ingezet. Als onderdeel van die herstructurering is op 22 juni 1995 de naam van
[naam vennootschap 1] gewijzigd in [bedrijfsnaam 1] Per dezelfde datum
werden twee nieuwe dochtervennootschappen opgericht, te weten [naam dochtervennootschap 1]
en [naam dochtervennootschap 2] De ondernemingsactiviteiten van de oude vennootschap [naam vennootschap 1] werden vervolgens overgedragen aan de nieuwe [naam vennootschap 1] Tevens zijn door middel van een akte van overdracht
de landgoederen en het woonhuis van de directie overgedragen aan [naam dochtervennootschap 2]
2.6.
[gedaagde sub 1] accepteerde het legaat, maar stelde daaraan wel een aantal voorwaarden. De wensen van [gedaagde sub 1] zijn uiteengezet in een memo van 15 december 1995 van [naam 1] ( hierna: “ [naam 1] ”), destijds werkzaam bij gedaagde sub 3 en de fiscalist van de familie. [naam 1] heeft bij memoranda van 15 december 1995 en 19 april 1996 (onder meer) geadviseerd op welke wijze de afwikkeling van de nalatenschap het meest fiscaal gunstig (en overeenkomstig het testament alsmede de wensen van [gedaagde sub 1] ) kon geschieden.
2.7.
Bij akte van 28 juni 1996 zijn de aandelen aan [gedaagde sub 1] geleverd. In de akte is vermeld dat de waarde van de aandelen [bedrijfsnaam 1] door de comparanten is vastgesteld op NLG 13.461.000,- en van de aandelen [naam vennootschap 2] op
NLG 157.000,-, in totaal dus NLG 13.618.000. Verder is in de akte opgenomen dat [moeder] en [eisers] afstand hebben gedaan van hun vorderingsrecht op [gedaagde sub 1] inzake de betaling van de hen toekomende waarde en dat [gedaagde sub 1] erkent de hiernavolgende aan ieder toekomende bedragen schuldig te zijn:
  • aan moeder NLG 7.943.833
  • aan ieder van de eisers sub 1 tot en met 3 NLG 1.134.833,-
  • aan ieder van de eisers sub 4 en 5 NLG 567.496,-
2.8.
De nalatenschap van [vader] is bij akte van verdeling van 3 december 1996 afgehandeld
.Daarin is hetgeen ten aanzien van het legaat is opgenomen in de akte van 28 juni 1996 overgenomen.
2.9.
Op 24 december 1996 is de reeds ingezette herstructurering voortgezet. Op die datum is onder andere door [gedaagde sub 1] de besloten vennootschap genaamd [bedrijfsnaam 2] . opgericht. De aandelen in [bedrijfsnaam 1] zijn door [gedaagde sub 1] aan deze nieuwe vennootschap verkocht, waardoor [gedaagde sub 1] een vordering heeft verkregen op [bedrijfsnaam 2] . In 1997 zijn de aandelen [bedrijfsnaam 2] . gecertificeerd, waartoe de Stichting Administratiekantoor aandelen van [bedrijfsnaam 2] (hierna: “ de Stak ”) is opgericht en zijn de administratievoorwaarden van de Stak vastgelegd.
2.10.
De aandelen [bedrijfsnaam 2] . zijn in bezit van de Stak . Een groot gedeelte van de schuld van [gedaagde sub 1] aan zijn moeder, te weten NLG 5.000.000,-, is in 1997 afgelost middels de uitgifte van 5000 certificaten van preferente aandelen in [bedrijfsnaam 2] . aan [moeder] . [gedaagde sub 1] behield 2000 certificaten van preferente aandelen en 40 certificaten van gewone aandelen.
2.11.
[moeder] heeft op enig moment ervoor gekozen om de rente die [gedaagde sub 1] aan haar verschuldigd was, uit fiscaal oogpunt, kwijt te schelden. De resterende schuld aan [moeder] en de schuld aan [eisers] is met liquide middelen volledig voldaan.
2.12.
[moeder] is op 26 juni 2019 overleden.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen - samengevat - :
primair:
1. een verklaring voor recht dat de nalatenschap van [vader] niet volledig is gescheiden en gedeeld.
2. veroordeling van [gedaagde sub 1] tot betaling van € 8.091.453,26, vermeerderd met rente en kosten.
3. hoofdelijke veroordeling van Deloitte accountants c.s. tot betaling van het sub 2 gevorderde voor zover bij [gedaagde sub 1] sprake zou zijn van betalingsonmacht ten aanzien van bovengenoemde veroordeling,
subsidiair, tertiair dan wel quartair:
hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van € 8.091.453,26, respectievelijk € 2.937.771,35, respectievelijk € 386.608,98, vermeerderd met rente en kosten op basis van de door hen gepleegde onrechtmatige daad,
in alle gevallen met veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan die vorderingen leggen [eisers] ten grondslag dat zij na het overlijden van [moeder] een groot aantal papieren en jaarstukken hebben gevonden, waaruit na veel zoekwerk gereconstrueerd is dat [gedaagde sub 1] , op advies van en met behulp van Deloitte accountants c.s., ten onrechte met betrekking tot de waarde van het legaat van de aandelen [bedrijfsnaam 1] een bedrag van NLG 9.471.000,00,- niet afgerekend heeft, welke vordering dus nog niet afgedragen is aan de onderverdeelde boedel. Daarnaast diende op grond van het testament van vader jaarlijks rente te worden betaald. Over de periode 8 april 1995 tot 1 oktober 2021 bedroeg deze rente € 3.793.796,-. De totale schade bedraagt aldus volgens [eisers] (primair) € 8.091.453,26.
3.3.
[gedaagde sub 1] en Deloitte accountants c.s. voeren verweer en betwisten de vorderingen. Zij voeren primair aan dat de vorderingen van [eisers] zijn verjaard, Subsidiair betwisten zij op diverse manieren dat sprake is van onrechtmatig handelen. Feitelijk voeren zij aan dat de aandelen [bedrijfsnaam 1] zijn gewaardeerd op basis van een door de belastingdienst dwingend voorgeschreven wijze en die waarde door de belastingdienst is geaccordeerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde sub 1] en Deloitte accountants c.s. hebben zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [eisers] zijn verjaard, omdat de absolute verjaringstermijn van artikel 3:310 BW is verstreken. De rechtbank zal dit verweer als eerste beoordelen, omdat, wanneer het verweer zou slagen, de conclusie dan is dat alle vorderingen moeten worden afgewezen.
4.2.
[eisers] hebben naar aanleiding van het door [gedaagde sub 1] en Deloitte accountants c.s. gevoerde verweer betoogd dat geen sprake is geweest van volledige scheiding en deling in de notariële akte van 3 december 1996. Zij beroepen zich op artikel 3:178 lid 1 BW, waarin is bepaald dat ieder der deelgenoten te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen en de vordering tot verdeling, gelet daarop, niet kán verjaren.
4.3.
Dat betoog van [eisers] miskent echter dat geen sprake is van een verdeling, maar van een vorderingsrecht. Op grond van het legaat heeft [gedaagde sub 1] de aandelen in de onderneming verkregen. [moeder] en [eisers] hebben op hun beurt een vordering op [gedaagde sub 1] verkregen ten aanzien van hun deel in de vastgestelde koopsom van die aandelen. Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 3:178 BW daarmee niet van toepassing. [gedaagde sub 1] heeft overigens terecht aangevoerd dat, zou wel sprake zijn geweest van een verdeling, de mogelijkheid tot vernietiging van die verdeling, ingevolge artikel 3:200 BW door het verstrijken van drie jaren na de verdeling komt te vervallen.
4.4.
Subsidiair beroepen [eisers] zich op jurisprudentie van de Hoge Raad
(ECLI:NL:HR:2020:1603 en ECLI:NL:HR:2020:1413), waaruit volgens hen zou volgen dat de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot schadevergoeding pas na de ontdekking van de benadeling aanvangt, respectievelijk als de benadeelde voldoende zekerheid heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door ondeugdelijk handelen. Volgens [eisers] is die kennis pas na 26 juni 2019 tot hen gekomen en was het voor hen onmogelijk deze kennis eerder te verkrijgen.
4.5.
De door [eisers] aangehaalde jurisprudentie ziet echter op de relatieve
verjaringstermijn van vijf jaar. Op grond van artikel 3:310 BW verjaart een vordering tot schadevergoeding vijf jaar na aanvang van de dag volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijk persoon bekend is geworden of redelijkerwijs had kunnen zijn en in ieder geval door verloop van twintigjaren na de gebeurteniswaardoor de schade is veroorzaakt. Bekendheid van de benadeelde met de dader of de schade is voor de aanvang van de zogenaamde absolute verjaringstermijn van twintig jaar niet van belang. Deze verjaringstermijn vangt aan met de gebeurtenis, waardoor de schade is veroorzaakt. Die schadeveroorzakende gebeurtenis heeft zich in dit geval uiterlijk voorgedaan op de datum van het verlijden van de akte van verdeling, te weten op 3 december 1996. Deloitte accountants c.s. en [gedaagde sub 1] zijn voor het eerst aansprakelijk gesteld bij brieven van 11 respectievelijk 15 december 2020, hetgeen dus meer dan twintig jaar daarna is.
4.6.
Ten slotte voeren [eisers] nog aan dat het beroep van [gedaagde sub 1] en Deloitte accountants c.s. op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. In dit verband verwijzen zij ook naar jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:2047). Deloitte accountants c.s. en [gedaagde sub 1] wisten volgens hen van de onjuiste ‘badwill-constructie’. [eisers] menen dat het daarom misbruik van procesbevoegdheid zou zijn om zich nu op verjaring te beroepen. Dat alleen al is jegens hen onrechtmatig, aldus [eisers]
4.7.
[eisers] doelen hiermee op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:2 BW. Voor toepassing daarvan bestaat alleen in zeer uitzonderlijke gevallen ruimte. In het onderhavige geval is de rechtbank niet gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden die een beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid zouden rechtvaardigen. [eisers] hebben onvoldoende gesteld ter onderbouwing van het standpunt dat er sprake is van een onjuiste badwill-constructie, maar de rechtbank ziet daarnaast ook geen aanleiding om aan te nemen dat [eisers] niet hebben geweten hoe de aandelen zijn gewaardeerd. In de akte van levering van de aandelen en de akte van verdeling is de waarde van de aandelen genoemd. Het ligt niet voor de hand om te veronderstellen dat [eisers] deze akte blind hebben getekend. In de memo van 15 december 1995 is door [naam 1] het verzoek aan [gedaagde sub 1] opgenomen om zijn memo aan [eisers] te overhandigen. Voor zover daar niet aan voldaan zou zijn, mag, gelet op het feit dat in de memo van [naam 1] d.d. 19 april 1996 is vermeld dat deze memo naar [eisers] is verzonden, worden aangenomen dat [eisers] deze memo in ieder geval wel hebben ontvangen en ook hebben gelezen. Daarin is de vastgestelde waarde van de aandelen eveneens vermeld en is de uitwerking van de verdeling en de door [gedaagde sub 1] gestelde voorwaarden opgenomen. [eisers] konden dus op de hoogte zijn van de getaxeerde waarde van de onderneming, dat wil zeggen de waarde van de aandelen en de onroerende zaken. Verder stellen Deloitte accountants c.s. dat het gebruikelijke praktijk was dat dergelijke memo’s werden toegelicht in een bespreking waarbij alle erfgenamen betrokken waren alsmede dat beide aktes bij de notaris uitvoerig zijn besproken. [eisers] betwisten dit, maar hebben deze betwisting verder niet onderbouwd. Als het al zo zou zijn dat zij daadwerkelijk blind hebben getekend, dan komt de rechtbank tot het oordeel dat het voor hun risico en verantwoordelijkheid komt dat zij daarmee de daarin opgenomen koopprijs en wijze van verdeling hebben geaccepteerd.
4.8.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen.
4.9.
[eisers] zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
8.494,00
(2,00 punten × € 4.247,00)
Totaal
10.771,00
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Deloitte accountants c.s als volgt vastgesteld:
- griffierecht
4.200,00
- salaris advocaat
8.494,00
(2,00 punten × € 4.247,00)
Totaal
12.694,00
4.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot dit vonnis vastgesteld op € 10.771,00 en aan de zijde van Deloitte accountants c.s. op
€ 12.694,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023.
EvdS