4.10.Hoger beroep
4.10.1.[eiser] stelt dat is nagelaten de in eerste aanleg gemaakte beroepsfouten te herstellen. [eiser] stelt - samengevat - dat [gedaagde sub 1] en [gedaagden sub 2 t/m 4] in hoger beroep de volgende beroepsfouten hebben gemaakt:
a. a) er is niet zelf (incidenteel) hoger beroep ingesteld,
b) er is wederom geen nader onderzoek door een deskundige laten doen naar de toestand van de Scania,
c) de memorie van antwoord (tevens houdende incidentele vordering) is onvoldoende en te algemeen geformuleerd,
d) er is onvoldoende gereageerd op de grieven van Falkom,
e) het bewijsaanbod is onvoldoende, namelijk te algemeen geformuleerd en te summier onderbouwd (p. 10, memorie van antwoord), alsmede is relevante correspondentie wederom niet overgelegd,
f) er is ten onrechte (wederom) geen beroep gedaan op het WKV,
g) er is (wederom) niet gesubstantieerd aangetoond en onderbouwd dat sprake was van dwaling,
h) er is niets aangevoerd ten aanzien van de registratie van de Scania in Duitsland,
i. i) de gestelde schade is niet onderbouwd,
j) ook in hoger beroep hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagden sub 2 t/m 4] een en ander niet, dan wel onvoldoende met [eiser] besproken.
4.10.2.Ad. a.) [gedaagde sub 1] en [gedaagden sub 2 t/m 4] hebben gemotiveerd weersproken dat het zelf instellen van (incidenteel) hoger beroep gunstiger voor [eiser] zou zijn geweest. In eerste aanleg is de vordering van [eiser] tot ontbinding van de koopovereenkomst met Falkom immers door de rechtbank toegewezen. De vordering tot betaling van een schadevergoeding is op inhoudelijke gronden afgewezen. Een door [eiser] zelf geëntameerde (incidenteel) hoger beroep had weliswaar kunnen zien op die afwijzing, maar [gedaagde sub 1] en [gedaagden sub 2 t/m 4] hebben terecht aangevoerd dat ook wanneer zelf (incidenteel) hoger beroep zou zijn ingesteld een vordering ter verkrijging van een schadevergoeding door het gerechtshof zou zijn afgewezen, omdat het gerechtshof uiteindelijk heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat Falkom tekortgeschoten is jegens [eiser] . In zoverre kan het niet zelf (incidenteel) hoger beroep instellen, zou dit al als een beroepsfout kwalificeren, niet tot enige schade aan de zijde van [eiser] hebben geleid.
4.10.3.Ad. b.) De rechtbank kan daarover kort zijn. Niet is aangetoond dat een ander aangezochte expert anders over de toestand van de Scania ten tijde van de koop zou hebben geoordeeld. [eiser] kan daarover van alles vinden, maar ook een nieuw aangezochte deskundige zou onafhankelijk de toestand van de Scania ten tijde van de levering en de (permanente) (on)mogelijkheid tot registratie ervan in Duitsland hebben moeten onderzoeken en beoordelen. [eiser] heeft niet met stukken, zoals een rapport of een schriftelijke verklaring van een andere technisch expert waaruit gemotiveerd volgt dat en waarom het onderzoek en de bevindingen en conclusies van Dekra ondeugdelijk zijn, aangetoond dat het deskundigenrapport van Dekra onvoldoende was. Het gerechtshof had bovendien geen aanleiding gezien voor het gelasten van een (nader) deskundigenbericht door een Duitse deskundige (rechtsoverweging 4.8 van het arrest van 26 november 2019). Het gestelde nalaten van [gedaagde sub 1] en/of [gedaagden sub 2 t/m 4] is derhalve onvoldoende gesteld en niet vast komen te staan.
4.10.4.Ad. c) [gedaagde sub 1] en [gedaagden sub 2 t/m 4] hebben betwist dat de memorie van antwoord onvoldoende respectievelijk te algemeen is geformuleerd. [eiser] heeft vervolgens nagelaten te onderbouwen welke stellingen onvoldoende zouden zijn onderbouwd en waarom dat volgens hem het geval is. [eiser] toont niet aan dat de advocaat en/of juridisch adviseur op grond van de stukken in het procesdossier tot een betere onderbouwing hadden kunnen én moeten komen, met het oog op de kans van slagen van zijn vorderingen. Ook toont hij niet aan dat het gerechtshof op grond van een bepaalde (beter onderbouwde) stelling tot een ander definitief oordeel zou zijn gekomen. Ook de incidentele vordering ex artikel 234 Rv is in de memorie van antwoord onder 1. (productie 30, dagvaarding) voldoende feitelijk en juridisch onderbouwd. Het gerechtshof heeft die vordering bij arrest in het incident van 5 februari 2019 ook op inhoudelijke gronden afgewezen (productie 31, dagvaarding).
Niet valt dan ook in te zien dat in dit geval sprake een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde sub 1] en/of [gedaagden sub 2 t/m 4] .
4.10.5.Ad. d.) De stelling van [eiser] , inhoudende dat onvoldoende is gereageerd op grieven van Falkom wordt verworpen. [gedaagde sub 1] was in hoger beroep niet de procesadvocaat van [eiser] en kon in die procedure niet in rechte op die grieven reageren. Ook heeft [eiser] niet voldoende met feiten en omstandigheden aangetoond dat [gedaagde sub 1] op dit punt in zijn adviserende rol tekortgeschoten zou zijn. Verder geldt ook in dit geval dat, zoals hiervoor onder 4.10.4 is overwogen, [eiser] niet heeft onderbouwd op welke concrete grieven van Falkom [gedaagden sub 2 t/m 4] als procesadvocaat onvoldoende heeft gereageerd en dat een (nadere) reactie wel tot een ander (welk?) oordeel van het gerechtshof geleid zou hebben.
4.10.6.Ad. e.) Het bewijsaanbod (pagina 10, memorie van antwoord) is door het gerechtshof op inhoudelijke gronden verworpen (rov. 4.8, van het arrest van 26 november 2019). Het gerechtshof heeft onder andere overwogen dat [eiser] niet heeft gesteld wat eventuele getuigen anders of nader zouden kunnen verklaren ten opzichte van de in eerste aanleg reeds afgelegde getuigenverklaringen. [gedaagden sub 2 t/m 4] had al in eerste aanleg een akte houdende opgave getuigen en bewijs genomen en de rechtbank Gelderland heeft op 28 augustus 2015 drie van de vier opgegeven getuigen aan de zijde van [eiser] ook gehoord (akte en proces-verbaal van getuigenverhoor, productie 26, dagvaarding). [eiser] toont niet aan dat in hoger beroep sprake was van eventuele getuigen, die anders of nader hadden kunnen verklaren, en waarvan [gedaagde sub 1] en/of [gedaagden sub 2 t/m 4] ten tijde van dat hoger beroep op de hoogte waren. Evenmin toont [eiser] aan dat en waarom het hof, op grond van die eventuele andere of nadere getuigenverklaringen, tot een ander oordeel zou zijn gekomen. [gedaagde sub 1] en [gedaagden sub 2 t/m 4] hebben dan ook terecht aangevoerd dat een andere of meer onderbouwing niet voorhanden was en dat hen bij gebreke van die nadere of andere onderbouwing niet kan worden verweten dat die onderbouwing niet is opgenomen in de memorie van antwoord.
De gestelde tekortkoming is dan ook onvoldoende met rechtens relevante feiten (nader) onderbouwd. [gedaagde sub 1] en [gedaagden sub 2 t/m 4] hebben voorts betwist dat in eerste aanleg relevante
e-mailcorrespondentie niet zou zijn overgelegd. De rechtbank overweegt dat zij gemotiveerd hebben aangevoerd dat uit rechtsoverweging 2.2 e.v. van het tussenvonnis van de rechtbank Gelderland van 22 april 2015 (eveneens productie 26, dagvaarding) blijkt dat die rechtbank van relevante e-mailcorrespondentie kennis heeft genomen. In rechtsoverweging 2.2 van dat vonnis is samengevat te lezen waarover de correspondentie per e-mail tussen [eiser] en de heer [naam] van Falkom ging en in rechtsoverweging 2.4 e.v. van dat vonnis zijn citaten uit die mailberichten te lezen. Het moet er gelet hierop, met inachtneming van rechtsoverweging 4.1 van het arrest van het gerechtshof van 26 november 2019, voor worden gehouden dat in hoger beroep de inhoud van die e-mailberichten (impliciet) onderdeel is geweest van de beoordeling van de zaak in hoger beroep, hetgeen ook volgt uit het grievenstelsel waarbinnen het hoger beroep zich afspeelt en de devolutieve werking van het hoger beroep. Het gerechtshof heeft in rechtsoverweging 4.1. onder andere overwogen dat Falkom bekend was met het door [eiser] beoogde gebruik van de Scania in Duitsland. [eiser] toont niet aan welke concrete e-mailberichten niet zijn overgelegd, terwijl die in het procesdossier wel voorhanden waren, en toont evenmin aan dat de inhoud van die e-mailberichten tot een ander relevant oordeel en rechtsgevolg zou hebben geleid. De gestelde tekortkomingen zijn dan ook ongegrond en moeten worden verworpen.
4.10.7.Ad. f.) [eiser] heeft - samengevat - gesteld dat, doordat ook in hoger beroep geen beroep is gedaan op het WKV, de juridische analyse van de zaak door [gedaagde sub 1] en [gedaagden sub 2 t/m 4] onjuist was en het gerechtshof bij de beoordeling van de vorderingen van Hausser het verkeerde toetsingskader heeft toegepast. [eiser] stelt dat dit, nu er kleine maar, subtiele verschillen tussen de regelingen in het BW (art. 7:17 lid 2 BW) en het WKV bestaan, tot een voor hem nadelige gerechtelijke uitspraak heeft geleid. [eiser] heeft gesteld dat op grond van artikel 35 (lid 2 sub b) WKV geldt dat de bewijslast omtrent de conformiteit van de zaak bij de verkoper ligt, indien de koper tijdig heeft geklaagd dan wel indien de gebreken kort na de levering zijn opgetreden (randnummer 233 dagvaarding). In de zaak tegen Falkom is bij de eerste keuring van de Scania geconstateerd dat die te zwaar was en naar aanleiding daarvan heeft [eiser] , tijdig, geklaagd, aldus [eiser] . Falkom had gelet hierop - naar de stelling van [eiser] - moeten bewijzen dat de gebreken niet aan haar konden worden toegerekend. Op grond van artikel 8 WKV had moeten worden bepaald wat de contractuele vereisten van de Scania waren. Het hof had, conform de artikelen 45 jo 49 lid 1 sub a WKV, moeten constateren dat [eiser] de koopovereenkomst met Falkom kon ontbinden en dat [eiser] recht had op een (aanvullende) schadevergoeding op grond van artikel 74 WKV (randnummer 249 dagvaarding en randnummer 57 – 66, 69 vermeerdering van eis).
[gedaagde sub 1] en [gedaagden sub 2 t/m 4] hebben aangevoerd dat Nederlands recht op de koopovereenkomst tussen Falkom en [eiser] van toepassing is, met dien verstande dat indien een bepaling van Nederlands recht strijdig is met een bepaling van het WKV, laatstgenoemde voorgaat. [gedaagde sub 1] en [gedaagden sub 2 t/m 4] hebben voorts - samengevat - aangevoerd dat de Scania ten tijde van de levering aan [eiser] op 8 februari 2013 voldeed aan de eisen om toegelaten te worden in Duitsland en aldaar - met kenteken - te kunnen rijden. Ten tijde van de levering van de Scania aan [eiser] overschreed de voorasbelasting van de Scania (de getolereerde overschrijding van 2% van) het maximale toegestane gewicht niet. De vereiste maximum toelaatbare voorasbelasting in Duitsland en Nederland is gelijk. Er was geen sprake van non-conformiteit tegen welk juridisch kader ook, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagden sub 2 t/m 4] . [gedaagde sub 1] voert bij antwoordakte (randnummer 8.13) aan dat de door [eiser] gestelde kleine nuanceverschillen tussen de conformiteitstoets ex artikel 7:17 BW en ex artikel 35 jo. 36 lid 1 WKV er niet aan af doen dat materieel gezien de toets onder beide grondslagen gelijk is, althans dat voor de situatie van [eiser] toepassing van de verschillende grondslagen niet tot een ander oordeel (in hoger beroep) zou hebben geleid. Zelfs indien de rechtbank respectievelijk het gerechtshof een onjuist juridisch kader zou hebben toegepast is dat dan ook niet nadeliger voor [eiser] geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagden sub 2 t/m 4] terecht aangevoerd dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan in de zaak tegen Falkom materieel gezien de conformiteitstoets anders zou hebben uitgepakt, wanneer aan artikel 35 lid 2 sub b WKV zou zijn getoetst in plaats van aan artikel 7:17 BW (zoals het gerechtshof heeft gedaan). Van een non-conforme Scania ten tijde van de levering aan [eiser] is immers niet gebleken. Het gerechtshof had vastgesteld (rov. 4.1 en 4.6, arrest 26 november 2019) dat [eiser] aan Falkom heeft meegedeeld dat hij de sleepwagen in Duitsland bedrijfsmatig wilde gebruiken om takelwerkzaamheden te verrichten en dat partijen zijn overeengekomen dat de sleepwagen geleverd moest worden met "
TÜV-Abnahme mit Gutachten/CoC-Papier, damit Fahrzeug in Deutschland zugelassen werden kann." Het gerechtshof ging er bij de conformiteitstoets aan artikel 7:17 BW derhalve ook vanuit dat de Scania moest voldoen aan de wettelijke voorschriften voor gebruik als sleepwagen in Duitsland. De maximaal toegestane vooraslast was overigens in Duitsland en Nederland gelijk (rechtsoverweging 4.2 van het arrest). Het hof heeft voorop gesteld dat de Scania in 1996 is gekeurd en sindsdien met respect voor de wettelijke eisen is gebruikt. Op grond van die feiten, zoals door het gerechtshof overwogen, is geoordeeld dat de Scania ten tijde van de levering aan de koopovereenkomst voldeed en gelet hierop zou ook het toetsingskader van WKV niet tot een ander oordeel hebben geleid. Ook in artikel 35 WKV is bepaald dat de verkoper verplicht is tot aflevering van zaken die aan de overeenkomst beantwoorden en aan welke eisen de te leveren zaken dienen te beantwoorden. Zelfs indien ten onrechte geen beroep zou zijn gedaan op het WKV was dat voor de uitkomst van het geschil niet relevant. De door [eiser] gestelde tekortkoming wordt dan ook verworpen.
4.10.8.Ad. g.) De enkele omstandigheid dat (ook) in hoger beroep - naar de stelling van [eiser] - geen voldoende onderbouwd beroep is gedaan op dwaling maakt niet dat de advocaat / juridisch adviseur van [eiser] daaraan debet is. [eiser] zal moeten stellen en bewijzen welke feiten en omstandigheden in het procesdossier voorhanden waren, die (ten onrechte) niet in de processtukken van zijn zijde zijn uiteengezet en ook niet op de mondelinge behandeling in het betreffende geschil aan bod zijn geweest, terwijl die bijzondere feiten en omstandigheden wel een beroep op dwaling zouden hebben gerechtvaardigd. [eiser] heeft noch bij dagvaarding noch bij akte vermeerdering van eis noch op de mondelinge behandeling aan die stelplicht voldaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het gerechtshof in hoger beroep heeft geoordeeld dat Falkom gemotiveerd heeft betwist dat sprake is van dwaling, alsmede dat niet is komen vast te staan dat de sleepwagen (Scania) niet voldeed aan de koopovereenkomst, omdat de maximaal toegelaten belasting van de vooras ten tijde van de levering meer bedroeg dan 7.500 kg ten gevolge waarvan de sleepwagen niet in Duitsland kon worden toegelaten (rechtsoverweging 4.10, arrest 26 november 2019). Het gerechtshof heeft geoordeeld dat van een onjuiste inlichting reeds daarom geen sprake was. Doordat [eiser] niet aan zijn stelplicht als hiervoor overwogen heeft voldaan, moet de gestelde tekortkoming als ongegrond worden verworpen.
4.10.9.Ad. h.) [eiser] heeft bij akte vermeerdering van eis (randnummers 30 en 49 jo. 24 t/m 29) gesteld dat [gedaagde sub 1] en [gedaagden sub 2 t/m 4] , met betrekking tot het deskundigenbericht van Dekra, niet hebben toegelicht hoe de registratie van een voertuig in Duitsland werkt. Naar de stelling van [eiser] was de uitleg van die Duitse registratie relevant en hebben zij (mede) daardoor onvoldoende tegen het deskundigenbericht van Dekra aangevoerd. [gedaagde sub 1] en [gedaagden sub 2 t/m 4] zouden hierdoor onzorgvuldig hebben gehandeld en zijn zij tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomsten van opdracht, aldus [eiser] .
[gedaagde sub 1] heeft die stelling betwist (conclusie van antwoord, randnummer 2.7 en antwoordakte, randnummer 6.2 en 6.5). Ook [gedaagden sub 2 t/m 4] heeft betwist dat sprake is van een beroepsfout en aangevoerd dat de Scania bij de levering voldeed aan de zowel in Nederland als Duitsland geldende wettelijke vereisten. [gedaagden sub 2 t/m 4] heeft aangevoerd dat [eiser] met de verkregen goedkeuring door TÜV Nord een Duits kenteken voor de Scania had kunnen krijgen en betwist dat voor het verkrijgen van een Duits kenteken een extra keuring noodzakelijk was (randnummer 2.3, antwoordakte).
De rechtbank overweegt dat het gerechtshof bij arrest van 26 november 2019, rechtsoverweging 4.6, heeft geoordeeld dat de sleepwagen na keuring door TÜV Nord een Duits kenteken kon krijgen en de weg op kon in Duitsland. Op basis van die overweging, met in achtneming van het deskundigenrapport van Dekra (onder 3) (productie 17, dagvaarding), moet dan ook worden geconcludeerd dat, indien [eiser] na de levering van de Scania geen werkzaamheden daaraan had verricht en/of kort na de aankoop de Scania ter keuring van de TÜV Süd zou hebben aangeboden, [eiser] een Duits kenteken voor de Scania zou hebben verkregen. De gestelde tekortkoming is dan ook ongegrond en wordt verworpen.
4.10.10.Ad. i.) De rechtbank overweegt dat bij dagvaarding de gestelde schade en de schadevordering zijn onderbouwd. In die dagvaarding werd immers veroordeling van Falkom tot betaling van een schade van in totaal € 33.008,66 inclusief 19% btw en rente gevorderd. Het schadebedrag is op de pagina’s 3 en 4 van de dagvaarding onderbouwd (productie 26 dagvaarding, één van de bijlagen). De schade bestond uit kosten voor reparaties en aanpassingen aan de Scania. Die (feitelijke) onderbouwing van de schade maakt, gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep, ook deel uit van het hoger beroep. De stelling dat de schade in hoger beroep niet is onderbouwd is dan ook onvoldoende relevant, temeer nu het gerechtshof, zoals hiervoor is overwogen, op 26 november 2019 heeft geoordeeld dat een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Falkom niet is komen vast te staan. Voor toewijzing van schade bestaat dan geen grondslag (meer). De gestelde tekortkoming is dan ook ongegrond en wordt verworpen.
4.10.11.Ad. j.) [gedaagde sub 1] en [gedaagden sub 2 t/m 4] hebben aangevoerd dat zij ook de procesvoering in hoger beroep met [eiser] hebben besproken. Dit blijkt ook, wat [gedaagde sub 1] betreft, uit de bij dagvaarding als productie 37 overgelegde brieven respectievelijk facturen, die mede betreffen de werkzaamheden na de procedure in eerste aanleg (zie bijv. de brief over een te entameren hoger beroep van 21 juni 2017 ) (productie 37, dagvaarding). [gedaagden sub 2 t/m 4] heeft [eiser] als (proces)advocaat in hoger beroep vertegenwoordigd en ook op de mondelinge behandeling van 23 mei 2018 bijgestaan. De stelling van [eiser] : “
ook in hoger beroep hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagden sub 2 t/m 4] een en ander niet, dan wel onvoldoende met hem besproken”, is dan ook te vaag en onvoldoende onderbouwd. Zij wordt als ongegrond verworpen.