ECLI:NL:RBLIM:2023:2395

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
03.158699.22, 03.126133.22 en 03.149612.22 (ttz.gev)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van kwetsbare slachtoffers en mishandeling van moeder met schadevergoeding

Op 7 april 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere mishandelingen. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van zware mishandeling van een 91-jarige vrouw, mishandeling van een andere vrouw en mishandeling van zijn moeder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 25 juni 2022 de 91-jarige vrouw omver heeft gelopen, waardoor zij een schedelbasisfractuur opliep. Dit feit werd gekwalificeerd als zware mishandeling. Daarnaast gaf de verdachte op 19 mei 2022 een kopstoot aan een andere vrouw, wat leidde tot een mishandeling. Ook mishandelde hij zijn moeder op 15 juni 2022 door haar bril te vernielen en haar te mishandelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, ondanks zijn geestelijke problemen, en legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de moeder van de verdachte en de vrouw die de kopstoot had gekregen. De rechtbank overwoog dat de verdachte behandeling nodig heeft voor zijn psychische problemen, maar dat de controle op zijn middelengebruik in een forensisch kader niet haalbaar bleek.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers : 03.158699.22, 03.126133.22 en 03.149612.22 (ttz.gev)
Tegenspraak
Verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 07 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. W.W.J. Houben, advocaat, kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 maart 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces. Namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] is op de terechtzitting gehoord [getuige 1] . De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
in de zaak 03.158699.22:
- op 25 juni 2022 de 91-jarige mevrouw [slachtoffer 3] omver heeft gelopen/geduwd, waardoor zij een schedelbasisfractuur heeft opgelopen, hetgeen primair ten laste is gelegd als zware mishandeling en subsidiair als mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg;
in de zaak 03.126133.22:
op 19 mei 2022 aan [slachtoffer 2] een kopstoot heeft gegeven, hetgeen primair ten laste is gelegd als poging zware mishandeling en subsidiair als mishandeling;
op 19 mei 2022 een hond heeft mishandeld door deze hoog op te tillen en op de grond te gooien.
in de zaak 03.149612.22:
op 15 juni 2022 zijn moeder heeft mishandeld;
op 15 juni 2022 de bril van zijn moeder heeft vernield/beschadigd/onbruikbaar heeft gemaakt;

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle feiten, met dien verstande dat zij de zware mishandeling van [slachtoffer 3] bewezen acht (in de zaak 03.158699.22 primair ten laste gelegd), alsmede de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] (in de zaak 03.126133.22 onder 1. primair ten laste gelegd).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de zware mishandeling van [slachtoffer 3] en van de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] . Voor wat betreft de bewezenverklaring van de overige feiten, ook de mishandelingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voor zover nodig zal de rechtbank de standpunten van de verdediging bij de bewijsoverwegingen nader duiden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
In het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.
Vrijspraak: mishandeling hond (feit 2 in de zak 03.126133.22)
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij een hond heeft opgepakt, opgetild en tegen de grond heeft gegooid. De camerabeelden van dit incident tonen zonder meer dat de verdachte de hond oppakt en optilt en dat de hond daarna op de grond valt. Echter blijkt hieruit niet dat de verdachte de hond ook tegen de grond gegooid heeft. Het enkele oppakken en optillen van de hond levert geen mishandeling op; daarvoor is het op de grond gooien – en daarmee pijn en/of letsel veroorzaken – een wezenlijk onderdeel. Nu dat onderdeel niet bewezen kan worden, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van dit feit.
Zware mishandeling mevrouw [slachtoffer 3] (feit 1 in de zaak 03.158699.22)
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de primair tenlastegelegde zware mishandeling op grond dat niet bewezen kan worden dat de verdachte het opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dan wel dat hij bewust de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Ter vergelijking heeft de raadsman verwezen naar het vonnis van deze rechtbank van 10 maart 2016 (ECLI:NL:RBLIM:2016:8630).
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de door de raadsman aangehaalde zaak niet vergelijkbaar is. Waar het in onderhavige zaak gaat om het omverlopen van een 91-jarige vrouw met rollator, gaat het in die zaak om een vuistslag in het gezicht van een kennelijk (jong)volwassen man.
Voor wat betreft onderhavige zaak is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet afgeleid kan worden dat de verdachte zogenaamd vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hoewel de verdachte wel degelijk opzettelijk tegen aangeefster met haar rollator aanliep, blijkt niet dat hij ook daadwerkelijk de intentie had haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dat is echter anders voor het zogenaamde voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt onder meer het volgende.
De verdachte en de aangeefster, lopend met rollator, liepen elkaar tegemoet, elk komend van beide weerszijden van een hoekpand, dat was voorzien van ramen aan alle kanten. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat de verdachte de aangeefster daarbij, door die ramen heen, kon zien. Zo blijkt ook dat de persoon die vóór de verdachte liep, getuige [getuige 2] , wel om de aangeefster heen kon lopen. De verdachte liep echter tegen de aangeefster aan en liep vervolgens ook verder, waarmee hij de aangeefster en haar rollator omver liep, ten gevolge waarvan de aangeefster op de grond viel en onder meer een schedelbasisfractuur opliep.
De aangeefster was destijds 91-jaar en voor de verdachte moet het ook duidelijk zijn geweest dat zij een vrouw op hoge leeftijd was. Zij liep immers met een rollator. En naar algemene ervaringsregels is bekend dat personen van een dergelijke leeftijd fysiek zeer kwetsbaar zijn, eens te meer als ze fysiek beperkt zijn, zoals in het onderhavige geval. Zo zijn zowel het reactievermogen als de fysieke vaardigheden om zich tijdig op te vangen en een val te breken beperkter dan bij andere personen. Een relatief onschuldige val kan bij oudere en fysiek beperkte personen al ernstige gevolgen hebben. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat het omverlopen van een fysiek kwetsbaar persoon, zoals een 91-jarige vrouw met een rollator, lopend op een stenen trottoir, wel degelijk een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert.
De botsing met de aangeefster en haar rollator deed de verdachte niet stoppen, integendeel. Hij liep stoïcijns door en liep met versnelde pas de aangeefster simpelweg omver. Daaruit leidt de rechtbank af dat de verdachte die aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ook bewust heeft aanvaard. Aan aangeefster is ook daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht, nu sprake is geweest van bloeduitstortingen in de hersenen, een hersenkneuzing en een schedelbreuk. Aangeefster heeft ervoor gekozen om niet operatief in te laten grijpen vanwege de grote kans op complicaties op haar ver gevorderde leeftijd.
De rechtbank acht dus de primair tenlastegelegde zware mishandeling bewezen.
Mishandeling mevrouw [slachtoffer 2] (feit 1 in de zaak 03.126133.22)
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ten gevolge van de kopstoot die de verdachte aan de aangeefster heeft gegeven.
Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het geven van een kopstoot niet zonder meer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert. Die kans kan ook niet afgeleid worden uit het ingetreden gevolg. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Uit het dossier volgt enkel dat de verdachte een kopstoot heeft gegeven en dat de aangeefster als gevolg daarvan divers letsel heeft opgelopen, waaronder een losse voortand en een blauwe plek op de wenkbrauw. Dat is echter onvoldoende om te concluderen dat sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Zo was de kracht van de kopstoot kennelijk niet zodanig, dat de aangeefster daardoor bijvoorbeeld achterover viel. Daarnaast blijkt ook uit de beelden niet meer dan dat de verdachte plotseling zijn hoofd naar voren bewoog; niet is gebleken dat hij bijvoorbeeld eerst zijn hoofd naar achteren bewoog om zo meer snelheid en kracht aan de kopstoot te geven.
Dat maakt dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Wel acht zij de subsidiair tenlastegelegde mishandeling bewezen.
Mishandeling mevrouw [slachtoffer 1] en beschadiging/vernieling bril (feiten 1 en 2 in de zaak 03.158699.22)
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank de overige tenlastegelegde feiten, te weten de mishandeling van verdachtes moeder en het beschadigen of vernielen van haar bril, bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten laste van de verdachte bewezen dat:
In de zaak 03.158699.22:
primair:
hij op 25 juni 2022 te Heerlen aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur, heeft toegebracht door die [slachtoffer 3] (91 jaar oud en lopende met een rollator) omver te lopen en te duwen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] ten val is gekomen;
In de zaak 03.126133.22:
feit 1 subsidiair:
hij op 19 mei 2022 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een kopstoot toe te brengen;
In de zaak 03.149612.22:
feit 1:
hij op 15 juni 2022 te Heerlen zijn moeder, mevrouw [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door een bril hardhandig van haar hoofd te trekken en door een haarspeld uit haar haar te trekken;
feit 2:
hij op 15 juni 2022 te Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een bril, die aan mevrouw [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield of beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
In de zaak 03.158699.22:
primair:
zware mishandeling
In de zaak 03.126133.22:
feit 1 subsidiair:
mishandeling
In de zaak 03.149612.22:
feit 1:
mishandeling, begaan tegen zijn moeder
feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psychiater D.J. Vinkers heeft over de geestvermogens van de verdachte op 14 december 2022 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en de daarin vervatte adviezen niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid – geheel – uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft (primair) bepleit een gevangenisstraf van gelijke duur als het voorarrest op te leggen, eventueel (subsidiair) met daarbovenop een voorwaardelijke gevangenisstraf, doch van kortere duur dan de 6 maanden die de officier van justitie heeft gevorderd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank overweegt in het bijzonder als volgt.
De verdachte heeft een 91-jarige vrouw een schedelbasisfractuur toegebracht door haar omver te lopen en te duwen, een willekeurige voorbijgangster op straat een kopstoot gegeven en zijn moeder mishandeld en haar bril kapot gemaakt.
Al deze feiten vonden plaats in een periode van enkele weken, een periode waarin de verdachte het spoor bijster leek te zijn. Dat vindt ook steun in de bevindingen van de psychiater. Uit diens rapport blijkt onder meer het volgende. Bij de verdachte is sprake van een bipolaire stoornis alsmede van problemen in het gebruik van alcohol en drugs. Ondanks diverse opnames in zorginstellingen, viel de verdachte ook telkens weer terug in middelengebruik en, mede daardoor, in psychische problemen. Dat is ook wat gebeurd is in de periode rondom deze feiten. De verdachte decompenseerde en vertoonde, mede door een terugval in middelengebruik en zijn bipolaire stoornis, een manisch-psychotisch toestandsbeeld. Dat maakt dat de psychiater adviseerde om de feiten in een verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte. Hoewel het rapport strikt genomen enkel ziet op de zware mishandeling van [slachtoffer 3] (de zaak 03.158699.22) acht de rechtbank dezelfde conclusie tot verminderde toerekeningsvatbaarheid gelet op de korte tijdspanne waarin al deze feiten plaatsvonden, ook van toepassing op de overige feiten.
Dat maakt evenwel niet dat de verdachte geen straf verdient. Er is immers sprake van zeer ernstige feiten, te meer gelet op de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het slachtoffer [slachtoffer 3] was een zeer oud en kwetsbaar slachtoffer en werd onverhoeds zonder pardon simpelweg ondersteboven gewalst door de verdachte, met ernstig letsel als gevolg. Uit het dossier blijkt ook dat zij nooit meer de oude is geworden. Het slachtoffer [slachtoffer 2] was in de veronderstelling dat zij de verdachte hielp door hem te woord te staan bij vragen; echter kreeg zij vanuit het niets en zonder enige aanleiding een kopstoot van de verdachte. Naast fysiek letsel, blijkt uit haar slachtofferverklaring dat deze kopstoot vooral enorme emotionele impact heeft gehad en haar veiligheidsgevoel ernstig heeft aangetast. Tot slot behoeft het nauwelijks betoog dat mishandeling van zijn eigen moeder, de verdachte zwaar wordt aangerekend. Juist bij je eigen familieleden zou je je veilig moeten kunnen voelen.
Duidelijk is dat de verdachte behandeling en begeleiding nodig heeft om het gevaar op een terugval, zowel op psychisch vlak als in middelengebruik, te beteugelen. Dat bleek uit het advies van de psychiater, als ook uit het aanvankelijke advies van de reclassering van 15 december 2022. Echter, zoals blijkt uit het reclasseringsadvies van 21 maart 2023, is tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis gebleken dat behandeling, toezicht en controle in een forensisch kader in de praktijk niet haalbaar is, mede omdat de controle op middelengebuik niet uitvoerbaar blijkt. Dat maakt dat het opleggen van bijzondere voorwaarden thans, hoewel eigenlijk wel nodig, niet passend is. De rechtbank heeft evenwel vertrouwen in het vrijwillig kader dat voortgezet kan worden, bestaande uit behandeling en begeleiding via het forensisch Fact-team van Radix. De rechtbank heeft daarbij ook geconstateerd dat de afgelopen maanden sprake lijkt te zijn van een positieve ontwikkeling en dat de verdachte aan de betere hand lijkt te zijn. Mocht onverhoopt een terugval plaatsvinden, dan gaat de rechtbank ervan uit dat Radix, zoals toegezegd, snel acteert en inzet op een zorgmachtiging.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is. Dat de verdachte wordt vrijgesproken van de mishandeling van een hond en van de poging tot zware mishandeling van slachtoffer [slachtoffer 2] maakt dat niet anders. De ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen die straf eveneens. De persoon van de verdachte, zijn problematiek en toch blijvend bestaande risico op een terugval en daarmee gevaar op herhaling, rechtvaardigen ook de gevorderde langere proeftijd.
De maakt dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Dat betekent ook dat de verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis. Daarom zal de rechtbank het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van 252,99 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente, als gevolg van de vernieling/beschadiging van haar bril, zoals bewezen verklaard onder 2. in de zaak 03.149612.22.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en de officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, waarbij de officier van justitie tevens heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
De rechtbank constateert dat voldoende is gebleken dat [slachtoffer 1] schade heeft geleden door de vernieling/beschadiging van haar bril, tot het door haar gevorderde bedrag. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de vordering van 252,99 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente, toewijzen. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van 2.198,96 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente, als gevolg van mishandeling (kopstoot), zoals bewezen verklaard onder 1. subsidiair in de zaak 03.126133.22. De vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
kosten behandeling osteopaat: 350 euro;
kosten onderzoek/behandeling tandarts: 51,13 euro;
kosten verslag osteopaat: 54,75 euro;
kosten essentire: 683 euro;
kosten verslag essentire: 48,40 euro;
kosten complementaire medicatie: 63,89 euro;
kosten verslag huisarts: 47,79 euro.
immateriële schade: 900 euro;
De verdediging heeft bepleit om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de posten (a. tot en met g.) die zien op materiële schade nu het causaal verband tussen de kopstoot en die kosten onvoldoende duidelijk is geworden. Voor wat betreft de post (h.) immateriële schade heeft de verdediging bepleit die schade vast te stellen op 700 euro, overeenkomstig de in de toelichting op de vordering genoemde beslissing in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 augustus 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:2310).
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, waarbij de officier van justitie tevens heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Materiële schade
De rechtbank zal de posten kosten onderzoek/behandeling tandarts (b.) en kosten verslag huisarts (g.) toewijzen, nu die kosten zijn gemaakt ter vaststelling van de schade, te weten het al dan niet aanwezige letsel en de daarvoor benodigde behandeling. De onduidelijkheid omtrent de op de factuur van de tandarts vermelde werkzaamheden, acht de rechtbank ter terechtzitting voldoende toegelicht door de gemachtigde van de benadeelde partij en die onduidelijkheid staat niet in de weg aan toewijzing van deze schade. Datzelfde geldt voor het ontbreken van de factuur voor de kosten van het verslag van de huisarts. Beide facturen komen de rechtbank niet ongegrond voor en zijn redelijk te achten. Dat maakt dat de rechtbank deze schades zal vaststellen op een bedrag van (51,13 + 47,79 =) 98,92 euro.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, met dien verstande dat zij dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Daartoe overweegt zij als volgt.
Uit de toelichting bij de vordering blijkt dat de benadeelde reeds bekend was met frequente migraineaanvallen, waarvoor zij osteopatische behandelingen onderging. Ten gevolge van onderhavig feit zou de frequentie van die behandelingen opgevoerd zijn en aangevuld zijn met shiatsu-behandelingen en complementaire medicatie. Zonder nadere toelichting over de specifieke aard van de reeds eerder bestaande klachten, het onderscheid tussen de sowieso benodigde behandelingen en de nadien extra uitgevoerde behandelingen en genomen medicatie, mede in het licht van de omstandigheid dat de extra osteopatische behandelingen door dezelfde osteopaat en in dezelfde periode als de reguliere behandelingen zijn verricht, is het de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden of de opgevoerde behandelingen, medicatie en kosten wel in zodanig verband staan met de bewezenverklaarde mishandeling dat sprake is van rechtstreekse schade. Dat zou nader onderzoek vergen en dat levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op dat leidt tot niet-ontvankelijkverklaring. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van de onderbouwing van de schade in (de bijlagen bij) het voegingsformulier en hetgeen ter terechtzitting namens de benadeelde partij naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van lichamelijk letsel als gevolg van de bewezenverklaarde mishandeling. De rechtbank stelt de immateriële schade als gevolg van de mishandeling vast overeenkomstig de vordering, te weten op 900 euro.
Conclusie
De rechtbank stelt het schadebedrag vast op (98,92 + 900 =) 998,92 euro.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van 998,92 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 300, 302, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder 1. primair en 2. in de zaak 03.126133.22 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het primair in de zaak 03.158699.22, het onder 1. subsidiair in de zaak 03.126133.22 en de onder 1. en 2. in de zaak 03.149612.22 tenlastegelegde feiten bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
-
heft ophet tegen de verdachte verleende (geschorste) bevel tot
voorlopige hechtenismet ingang van heden;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 2 in de zaak 03.149612.22)
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 252,99 euro te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening; bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal
5 dagen, met dien verstande dat toepassing van deze gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 1 in de zaak 03.126133.22)
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
- legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 998,92 euro te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening; bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal
19 dagen, met dien verstande dat toepassing van deze gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M.W. Nuijts, voorzitter, mr. W. Loof en mr. dr. M.E. Notermans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 07 april 2023.
Buiten staat
De voorzitter en mr. dr. M.E. Notermans zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
In de zaak 03.158699.22:
primair:
hij op of omstreeks 25 juni 2022 te Heerlen aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur, heeft toegebracht door die [slachtoffer 3] (91 jaar oud en lopende met een rollator) omver te lopen en/of te duwen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] ten val is gekomen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 25 juni 2022 te Heerlen [slachtoffer 3] heeft mishandeld door haar omver te lopen en/of te duwen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] (91 jaar oud en lopende met een rollator) ten val is gekomen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten schedelbasisfractuur ten gevolge heeft gehad;
In de zaak 03.126133.22:
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 19 mei 2022 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met voornoemd oogmerk die [slachtoffer 2] een kopstoot heeft toegebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 19 mei 2022 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een kopstoot toe te brengen;
feit 2:
hij op of omstreeks 19 mei 2022 in de gemeente Heerlen zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een hond, pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van dat dier heeft benadeeld, door die hond op te pakken en/of (vervolgens) (hoog) op te tillen en/of (vervolgens) tegen de grond te gooien;
In de zaak 03.149612.22:
feit 1:
hij op of omstreeks 15 juni 2022 te Heerlen zijn moeder, mevrouw [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door een bril hardhandig van haar hoofd te trekken en/of door haarspeld uit haar haar te trekken;
feit 2:
hij op of omstreeks 15 juni 2022 te Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een bril, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan mevrouw [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.