3.3Het oordeel van de rechtbank
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
In het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.
Vrijspraak: mishandeling hond (feit 2 in de zak 03.126133.22)
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij een hond heeft opgepakt, opgetild en tegen de grond heeft gegooid. De camerabeelden van dit incident tonen zonder meer dat de verdachte de hond oppakt en optilt en dat de hond daarna op de grond valt. Echter blijkt hieruit niet dat de verdachte de hond ook tegen de grond gegooid heeft. Het enkele oppakken en optillen van de hond levert geen mishandeling op; daarvoor is het op de grond gooien – en daarmee pijn en/of letsel veroorzaken – een wezenlijk onderdeel. Nu dat onderdeel niet bewezen kan worden, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van dit feit.
Zware mishandeling mevrouw [slachtoffer 3] (feit 1 in de zaak 03.158699.22)
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de primair tenlastegelegde zware mishandeling op grond dat niet bewezen kan worden dat de verdachte het opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dan wel dat hij bewust de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Ter vergelijking heeft de raadsman verwezen naar het vonnis van deze rechtbank van 10 maart 2016 (ECLI:NL:RBLIM:2016:8630). De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de door de raadsman aangehaalde zaak niet vergelijkbaar is. Waar het in onderhavige zaak gaat om het omverlopen van een 91-jarige vrouw met rollator, gaat het in die zaak om een vuistslag in het gezicht van een kennelijk (jong)volwassen man.
Voor wat betreft onderhavige zaak is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet afgeleid kan worden dat de verdachte zogenaamd vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hoewel de verdachte wel degelijk opzettelijk tegen aangeefster met haar rollator aanliep, blijkt niet dat hij ook daadwerkelijk de intentie had haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dat is echter anders voor het zogenaamde voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt onder meer het volgende.
De verdachte en de aangeefster, lopend met rollator, liepen elkaar tegemoet, elk komend van beide weerszijden van een hoekpand, dat was voorzien van ramen aan alle kanten. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat de verdachte de aangeefster daarbij, door die ramen heen, kon zien. Zo blijkt ook dat de persoon die vóór de verdachte liep, getuige [getuige 2] , wel om de aangeefster heen kon lopen. De verdachte liep echter tegen de aangeefster aan en liep vervolgens ook verder, waarmee hij de aangeefster en haar rollator omver liep, ten gevolge waarvan de aangeefster op de grond viel en onder meer een schedelbasisfractuur opliep.
De aangeefster was destijds 91-jaar en voor de verdachte moet het ook duidelijk zijn geweest dat zij een vrouw op hoge leeftijd was. Zij liep immers met een rollator. En naar algemene ervaringsregels is bekend dat personen van een dergelijke leeftijd fysiek zeer kwetsbaar zijn, eens te meer als ze fysiek beperkt zijn, zoals in het onderhavige geval. Zo zijn zowel het reactievermogen als de fysieke vaardigheden om zich tijdig op te vangen en een val te breken beperkter dan bij andere personen. Een relatief onschuldige val kan bij oudere en fysiek beperkte personen al ernstige gevolgen hebben. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat het omverlopen van een fysiek kwetsbaar persoon, zoals een 91-jarige vrouw met een rollator, lopend op een stenen trottoir, wel degelijk een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert.
De botsing met de aangeefster en haar rollator deed de verdachte niet stoppen, integendeel. Hij liep stoïcijns door en liep met versnelde pas de aangeefster simpelweg omver. Daaruit leidt de rechtbank af dat de verdachte die aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ook bewust heeft aanvaard. Aan aangeefster is ook daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht, nu sprake is geweest van bloeduitstortingen in de hersenen, een hersenkneuzing en een schedelbreuk. Aangeefster heeft ervoor gekozen om niet operatief in te laten grijpen vanwege de grote kans op complicaties op haar ver gevorderde leeftijd.
De rechtbank acht dus de primair tenlastegelegde zware mishandeling bewezen.
Mishandeling mevrouw [slachtoffer 2] (feit 1 in de zaak 03.126133.22)
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ten gevolge van de kopstoot die de verdachte aan de aangeefster heeft gegeven.
Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het geven van een kopstoot niet zonder meer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert. Die kans kan ook niet afgeleid worden uit het ingetreden gevolg. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Uit het dossier volgt enkel dat de verdachte een kopstoot heeft gegeven en dat de aangeefster als gevolg daarvan divers letsel heeft opgelopen, waaronder een losse voortand en een blauwe plek op de wenkbrauw. Dat is echter onvoldoende om te concluderen dat sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Zo was de kracht van de kopstoot kennelijk niet zodanig, dat de aangeefster daardoor bijvoorbeeld achterover viel. Daarnaast blijkt ook uit de beelden niet meer dan dat de verdachte plotseling zijn hoofd naar voren bewoog; niet is gebleken dat hij bijvoorbeeld eerst zijn hoofd naar achteren bewoog om zo meer snelheid en kracht aan de kopstoot te geven.
Dat maakt dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Wel acht zij de subsidiair tenlastegelegde mishandeling bewezen.
Mishandeling mevrouw [slachtoffer 1] en beschadiging/vernieling bril (feiten 1 en 2 in de zaak 03.158699.22)
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank de overige tenlastegelegde feiten, te weten de mishandeling van verdachtes moeder en het beschadigen of vernielen van haar bril, bewezen.