ECLI:NL:GHAMS:2020:2310

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
23-001552-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met verwerping van noodweer en oplegging van geldboete en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1977, was beschuldigd van mishandeling van de aangever door deze te slaan in het gezicht op 10 mei 2018 te Bergen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 750,00. In hoger beroep heeft de verdachte aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door de aangever en diens vrienden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de feiten en omstandigheden die de verdediging aanvoerde niet aannemelijk zijn geworden. De verklaringen van de aangever en getuigen steunden de lezing dat de verdachte de aangever zonder rechtvaardiging heeft mishandeld. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 750,00. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die € 700,00 aan immateriële schade vorderde, integraal toegewezen. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om deze schadevergoeding te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001552-19
datum uitspraak: 19 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-200795-18 tegen
[verdachte 2]
geboren te Alkmaar op [geboortedatum] 1977,
adres: [adres] (NH).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 mei 2018 te Bergen (NH [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal te slaan/stompen in/tegen het gezicht en/of hoofd althans in ieder geval tegen het lichaam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, nu hij zich geconfronteerd zag met een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke aanranding. Daaraan ligt ten grondslag dat de verdachte, toen hij zich op het terras bevond, verbaal werd bedreigd door de aangever en zijn vrienden, waarbij de aangever dreigend op hem kwam aflopen en de verdachte hem toen en daar direct in een afwerende beweging met de muis van zijn hand heeft geraakt.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
De aangever heeft ter gelegenheid van de aangifte en een nader verhoor bij de politie verklaard dat hij zich op 10 mei 2018, met een vriend van hem, te weten getuige [persoon 1] , op het terras van ’ [naam] te Bergen bevond, waar de verdachte eveneens aanwezig was. De verdachte zou op enig moment tegen [persoon 1] zijn aangelopen en de aangever vervolgens bij de linker bovenarm/schouder hebben gepakt. De aangever liep naar eigen zeggen vervolgens weg van het terras, de openbare weg op, waarna de verdachte achter hem aankwam en hem met zijn vuist op zijn mond sloeg waardoor de aangever een zwelling aan zijn lippen, een hersenschudding en enkele losse tanden opliep.
Voornoemde lezing van de aangever vindt op meerdere punten steun in de verklaringen van getuigen [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] . De gemene deler daarin is dat de aangever, na het vastpakken van de linkerarm/schouder door de verdachte, het terras af en de straat op liep, waarop de verdachte achter hem aanliep en vervolgens een vuistslag aan de aangever uitdeelde. Hierbij hecht het hof waarde aan de omstandigheid dat voornoemde getuigen ter plaatse, kort na het incident en door afzonderlijke verbalisanten zijn gehoord. Dat het incident niet op het terras maar op straat heeft plaatsgevonden vindt eveneens bevestiging in de verklaring van getuige [persoon 4] , die inhoudt dat hij uit een restaurant schuin tegenover ’ [naam] kwam toen hij herrie op straat hoorde en de verdachte met nog wat personen zag staan op straat vóór ’ [naam] . [persoon 4] kreeg op dat moment de indruk dat de verdachte het aan de stok had met één van die personen, die een wat bebloed gezicht had. Daarbij komt dat het door de (waarnemend) huisarts bij de aangever geconstateerde letsel past bij het handelen van de verdachte zoals dat in de lezing van de aangever en voornoemde getuigen naar voren komt.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 mei 2018 te Bergen (NH [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] tegen het gezicht te stompen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,00.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte alsmede diens draagkracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door de aangever in zijn gezicht te stompen. Hiermee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de aangever en hem pijn en letsel bezorgd. Dit incident moet niet alleen schokkend zijn geweest voor de aangever, maar ook voor de omstanders, nu dit op straat, in de nabijheid van horecagelegenheden heeft plaatsgevonden.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van
22 juli 2020 waaruit volgt dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Op basis van het voorgaande en gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) acht het hof, alles afwegende, een geldboete van € 750,00 – een lager bedrag dan gevorderd door de advocaat generaal, maar gelijk aan de boete die de politierechter heeft opgelegd – passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 700,00 ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, die naar billijkheid wordt vastgesteld op het gevorderde bedrag. Anders dan door de raadsman is bepleit, is naar het oordeel van het hof gelet op de bewezenverklaring en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen geen sprake van eigen schuld van de zijde van de aangever die tot matiging van schadevergoeding zou moeten leiden. De verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Daarbij is in aanmerking genomen dat van de zijde van de verdachte die schade en de causale relatie daarvan met het bewezenverklaarde – anders dan een verzoek tot matiging – niet gemotiveerd is betwist en de vordering het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 700,00 (zevenhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 700,00 (zevenhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 mei 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 augustus 2020.
mr. J.W.P. van Heusden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.