ECLI:NL:RBLIM:2016:8630

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 oktober 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
03/700351-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel in Schinveld

Op 3 oktober 2016 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 19 juli 2015 in Schinveld het slachtoffer mishandeld heeft. De verdachte heeft het slachtoffer met een vuist hard tegen het gezicht geslagen, waardoor het slachtoffer ten val kwam en zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een bloeding tussen de hersenen en de schedel, kneuzingen aan de voorzijde van de hersenen en een schedelbasisfractuur. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van opzet of een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling, omdat het letsel dat het slachtoffer opliep als zwaar lichamelijk letsel werd gekwalificeerd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 6.698,53 aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 juli 2015.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700351-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 oktober 2016,
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 september 2016. De verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Carli, advocaat te Roermond, zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De - ter terechtzitting gewijzigde - tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
[slachtoffer] meermalen met een vuist tegen het gezicht/het hoofd heeft geslagen, waardoor hij [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (primair) dan wel dat heeft geprobeerd (subsidiair) of waardoor [slachtoffer] in ieder geval (meer subsidiair) (zwaar lichamelijk) letsel heeft opgelopen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Daaruit kan worden afgeleid dat de verdachte [slachtoffer] eenmaal met een vuist tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor [slachtoffer] ten val is gekomen en zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit, nu de verdachte volgens haar geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er is ook geen sprake van (voorwaardelijk) opzet. Wel acht de raadsvrouw de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling te bewijzen. Zij heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd wat betreft de vraag of [slachtoffer] daarbij
zwaarlichamelijk letsel heeft opgelopen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 19 juli 2015 op stap was in café [naam café] aan de [adres 2] in Schinveld. [slachtoffer] woont in dezelfde straat. [slachtoffer] is naar buiten gegaan en kreeg op straat een woordenwisseling met de ouders van zijn ex-vriendin. Het laatste dat [slachtoffer] zich kan herinneren is dat zijn overbuurjongen op hem af kwam lopen. Het eerstvolgende dat hij zich kan herinneren is dat hij wakker werd in het ziekenhuis. [2]
In het ziekenhuis werd bij [slachtoffer] een bloeding tussen het schedelbot en de hersenen, kneuzingen aan de voorzijde van de hersenen en een schedelbasisfractuur geconstateerd. [3]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij zag dat [slachtoffer] op 19 juli 2015 in discussie was met zijn ex-schoonouders bij café [naam café] in Schinveld. Ze schreeuwden tegen elkaar. Vervolgens zag [getuige 1] dat [verdachte] , verdachte, die schuin tegenover het café woont, naar buiten kwam. De verdachte riep hard “wat is dat voor kutgedoe hier” en liep met tot vuist gebalde handen in de richting van [slachtoffer] . Vervolgens zag [getuige 1] dat de verdachte met zijn vuist met grote kracht [slachtoffer] in het gezicht sloeg. [slachtoffer] viel meteen achterover, bleef stijf op de grond liggen en was buiten bewustzijn. Vrijwel meteen daarna kwam er bloed van achter het hoofd van [slachtoffer] vandaan. Ook kwam er bloed uit zijn rechteroor. [4]
Getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , de ex-schoonouders van [slachtoffer] , hebben gelijkluidend verklaard: zij hadden een discussie met [slachtoffer] . Kort daarna schreeuwde verdachte naar [slachtoffer] dat hij rustig moest doen, omdat zijn kinderen in bed lagen. Op enig moment zagen zij dat de verdachte [slachtoffer] met grote kracht een vuistslag in het gezicht gaf. [slachtoffer] viel door deze klap meteen achterover en viel met een harde klap met zijn achterhoofd op de grond. Hij was buiten bewustzijn en reageerde nergens meer op. Vrijwel direct daarna kwam er een grote plas bloed van achter het hoofd van [slachtoffer] vandaan. Ook kwam er bloed uit zijn oren. [5]
De verdachte heeft verklaard dat hij op 19 juli 2015 thuis kwam en toen personen hoorde schreeuwen. Hij woont schuin tegenover het café [naam café] aan de [adres 2] , een beklinkerde straat, in Schinveld. De verdachte heeft gevraagd “kan het wat rustiger”, omdat zijn kinderen in bed lagen. Hij is nog even bij de poort blijven staan; vanaf dat moment weet hij niets meer. [6]
Juridische kwalificatie van het bewezenverklaarde
Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, stelt de rechtbank vast dat de verdachte eenmaal met grote kracht met zijn vuist tegen het gezicht van [slachtoffer] heeft geslagen, waardoor deze achterover is gevallen en op zijn achterhoofd op de beklinkerde straat is gevallen. Het letsel dat [slachtoffer] als gevolg hiervan heeft opgelopen - een bloeding in de ruimte tussen de hersenen en de schedel, kneuzingen aan de voorzijde van de hersenen en een schedelbasisfractuur - kan, gelet op de huidige jurisprudentie, worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
De vraag is of verdachte dit letsel
opzettelijkheeft toegebracht, zoals primair (en subsidiair in de poging-variant) aan hem wordt verweten. Zo niet, dan komt de meer subsidiaire variant in beeld: een mishandeling die wel zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft, maar waarbij het opzet van verdachte niet op dat zwaar lichamelijk letsel gericht was.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Omdat de verdachte zich niet meer kan herinneren wat op 19 juli 2015 is gebeurd, kan uit zijn verklaring niet worden afgeleid dat hij de bedoeling had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Evenmin kan het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel worden afgeleid uit het handelen van de verdachte. Daarvoor is immers noodzakelijk dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat een slachtoffer dat hard met een vuist in zijn gezicht wordt geslagen zo hard op straat valt dat hij daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het met kracht met een vuist tegen het gezicht slaan van een persoon die op straat staat, kán, zeker als het slachtoffer daardoor ongelukkig ten val komt, in beginsel zwaar lichamelijk letsel opleveren. Het is echter zeker niet altijd het geval en afhankelijk van verschillende factoren. Zo kan bijvoorbeeld van belang zijn of het slachtoffer door de vuistslag bewusteloos is vóór hij op de grond valt en hij zijn val dus niet meer kan opvangen. Hierover weet de rechtbank niets. De rechtbank kan in dit geval niet vaststellen dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Zij zal de verdachte dus vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door het met kracht met een vuist tegen het gezicht te slaan, [slachtoffer] heeft mishandeld. Zoals hiervoor overwogen, kwalificeert de rechtbank het door [slachtoffer] opgelopen letsel als zwaar lichamelijk letsel. Zij acht de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, dan ook bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
Met betrekking tot meer subsidiair:
op 19 juli 2015, in het arrondissement Limburg, [slachtoffer] heeft mishandeld door eenmaal met een vuist tegen het gezicht te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een bloeding in de ruimte tussen de hersenen en de schedel, kneuzingen aan de voorzijde van de hersenen en een schedelbasisfractuur ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Met betrekking tot meer subsidiair:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voor de zware mishandeling die hij bewezen acht gevorderd aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf. Zij heeft matiging van de gevorderde taakstraf bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft [slachtoffer] op 19 juli 2015 op straat mishandeld. [slachtoffer] had een discussie met zijn ex-schoonouders in de straat van verdachte. Verdachte, die behoorlijk onder invloed van alcohol was en - naar eigen zeggen - last had van het lawaai, is de straat overgestoken en heeft [slachtoffer] met een vuist hard tegen het gezicht geslagen. Daardoor is [slachtoffer] achterover gevallen en hard met zijn achterhoofd op de straatstenen terecht gekomen. Dit gebeurde allemaal op de openbare weg, waardoor verschillende mensen er ongewild getuige van waren. Deze mensen zijn enorm geschrokken door wat er is gebeurd, omdat zij dachten dat [slachtoffer] - toen hij bewusteloos op de grond lag, terwijl er bloed van achter zijn hoofd en uit zijn oren kwam - misschien wel dood zou zijn. De rechtbank neemt de verdachte dit kwalijk.
[slachtoffer] heeft door de klap en de val ernstig letsel aan zijn hoofd opgelopen. In het ziekenhuis werd een bloeding in de ruimte tussen de hersenen en de schedel, kneuzingen aan de voorzijde van de hersenen en een schedelbasisfractuur geconstateerd. Tot op de dag van vandaag heeft [slachtoffer] last van duizeligheid, omdat zijn evenwichtsorgaan is verstoord. Hij kan ook minder goed ruiken en horen en kan niet meer proeven. Sinds de mishandeling is hij arbeidsongeschikt. Zijn uithoudingsvermogen is verminderd en hij heeft sneller de neiging op te geven. Naast de lichamelijk gevolgen heeft het feit ook de nodige psychische gevolgen voor [slachtoffer] gehad. Hij is somber en snel gespannen en kan slecht tegen veranderingen.
Naar het oordeel van de rechtbank is, mede gelet op het ontstane letsel en de angst en de onrust die hierdoor bij het slachtoffer en de omstanders is veroorzaakt, sprake van een zo ernstig feit dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer gerechtvaardigd is. Ten nadele van de verdachte heeft de rechtbank bij de strafoplegging bovendien rekening gehouden met het feit dat de verdachte op geen enkel moment heeft laten zien dat hij inziet hoe fout hij gehandeld heeft. Ook heeft hij geen empathie betoond met [slachtoffer] , die hij nota bene vrijwel dagelijks tegenkomt omdat ze nog steeds in dezelfde straat wonen. Verdachte heeft het afgelopen jaar nooit geïnformeerd bij [slachtoffer] hoe het met hem ging of zijn excuses aangeboden. Sterker nog: ter terechtzitting heeft de verdachte de suggestie gewekt dat [slachtoffer] zich “aanstelt” en dat hij tot veel meer in staat is dan hij de rechtbank wil doen geloven.
Verder heeft de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij weliswaar eerder, maar niet recent, voor geweld met politie en justitie in aanraking is geweest.
Ook heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies d.d. 20 juli 2015 dat over de verdachte is opgemaakt. Daaruit blijkt dat verdachte het feit onder invloed van veel alcohol heeft gepleegd. Verdachte lijkt zijn leven op orde te hebben; er is geen sprake van hoge schulden, verdachte werkt als hoefsmid en is kostwinner van het gezin. De reclassering schat de kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen, laag in. Zij heeft geen advies uitgebracht over een op te leggen straf. De verdachte heeft op de zitting aangegeven dat hij als zelfstandige werkt en kostwinner is. Als hij langere tijd niet naar zijn klanten gaat, zoeken deze een andere hoefsmid en is de verdachte zijn enige bron van inkomsten kwijt.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de verdachte betekent dat hij zijn inkomsten enige tijd kwijtraakt, zal zij geen geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf opleggen. De ernst van het feit, het door het slachtoffer opgelopen letsel en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, rechtvaardigen - zoals hiervoor overwogen - oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank wil met de op te leggen straf ook bereiken dat het risico op herhaling ingeperkt wordt. Zij zal daarom een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte zich gedurende de tijd die hij in detentie doorbrengt, kan laten vervangen door andere hoefsmeden, zodat hij na afloop van de detentie zijn werkzaamheden kan hervatten.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden dat aan de verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van in totaal € 16.698,53, te weten: € 1.698,53 ter zake van materiële schade en € 15.000,- ter zake van immateriële schade.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is als volgt opgebouwd:
Ziekenhuisopname € 140,-
Mantelzorgkosten € 455,-
Reiskosten € 343,53
Eigen risico € 760,-
Immateriële schade € 15.000,-
Totaal € 16.698,53
Nu het bedrag dat aan materiële schade wordt gevorderd van de zijde van de verdachte niet is betwist, zal de rechtbank het verzoek om die schade te vergoeden toewijzen.
Gelet op de feiten en omstandigheden, zoals die uit het strafdossier naar voren komen, is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden als gevolg van het lichamelijk en psychisch letsel dat hij door toedoen van verdachte heeft opgelopen. De rechtbank stelt het bedrag van die schade naar redelijk en billijkheid vast op € 5.000,- en zal dit bedrag als voorschot, dat wil zeggen de tot op heden als vaststaand aangenomen immateriële schade, aan [slachtoffer] toekennen.
Hierbij heeft de rechtbank niet alleen gelet op vergelijkbare voorbeelden in de rechtspraak, maar ook acht geslagen op de bedragen die het Schadefonds Geweldsmisdrijven hanteert. Ten aanzien van de overige gevorderde vergoeding voor smartengeld verklaart de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer] dan ook gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van in totaal € 6.698,53. Dit bedrag zal de rechtbank vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Nu is komen vast te staan dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan en hij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank zal de verdachte eveneens in de proceskosten van de benadeelde partij veroordelen, tot op heden begroot op nihil.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd.
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar.
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 6.698,53, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 19 juli 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening, zijnde
€ 1.698,53 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade;
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de overige gevorderde immateriële schade en bepaalt dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer] , van € 6.698,53, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 68 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 19 juli 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.L. van der Aa, voorzitter, mr. J.S. Holthuis en
mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 oktober 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
A) hij op of omstreeks 19 juli 2015, in de gemeente Brunssum, in elk geval in het arrondissement Limburg, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een bloeding in de ruimte tussen de hersenen en de schedel, kneuzingen aan de voorzijde van de hersenen en een schedelbasisfractuur heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met gebalde vuist) tegen het gezicht/ het hoofd te slaan;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 19 juli 2015, in de gemeente Brunssum, in elk geval in het arrondissement Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met gebalde vuist) tegen het gezicht/ het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 19 juli 2015, in de gemeente Brunssum, in elk geval in het arrondissement Limburg, [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal (met gebalde vuist) tegen het gezicht/het hoofd heeft geslagen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een bloeding in de ruimte tussen de hersenen en de schedel, kneuzingen aan de voorzijde van de hersenen en een schedelbasisfractuur ten gevolge heeft gehad;
en/of
B) hij op of omstreeks 19 juli 2015, in de gemeente Brunssum, in elk geval in het arrondissement Limburg, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ) meermalen, althans eenmaal (met gebalde vuist) tegen de buik heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2015135150, gesloten d.d. 20 juli 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 34.
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 19 juli 2015, pagina 4.
3.Een schriftelijk bescheid, te weten: een geneeskundige verklaring d.d. 19 juli 2015, pagina 8 en een schriftelijk bescheid, te weten: een rapportage van forensisch medisch onderzoek, opgesteld door J.M.P.M. van den Bongard, forensisch geneeskundige, werkzaam bij GGD Zuid Limburg, Forensische Geneeskunde d.d. 2 september 2016.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 19 juli 2015, pagina’s 11 en 12.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 19 juli 2015, pagina 15 en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 19 juli 2015, pagina 17.
6.De verklaring van de verdachte, als afgelegd ter terechtzitting van 19 september 2016.