ECLI:NL:RBLIM:2023:2030

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
03/226909-22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor zware mishandeling en veroordeling voor poging tot zware mishandeling met gebruik van een e-smoker

Op 21 maart 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 2 september 2022, waarbij de verdachte een medewerker van een TBS-kliniek, die hem wilde overplaatsen, met een e-smoker heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen met kracht heeft geslagen, maar oordeelde dat het letsel van het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling met voorbedachte rade, maar werd hij wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 200 dagen op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast werd een schadevergoeding van €750,00 aan de benadeelde partij toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn ernstige persoonlijkheidsstoornis, volledig strafbaar was en dat zijn gedrag een ernstige inbreuk op de integriteit van het slachtoffer vormde.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/226909-22
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
gedetineerd in de [PI] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. W.C. Alberts, advocaat kantoorhoudende te
's-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 maart 2023. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij is niet op zitting verschenen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte aan [slachtoffer] – al dan niet met voorbedachten rade – zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht
(primair), dan wel heeft geprobeerd toe te brengen
(subsidiair).

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de primair ten laste gelegde zware mishandeling. Het dossier geeft onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. In het bijzonder heeft zij daartoe aangevoerd dat de verdachte meermalen met een voorwerp tegen het hoofd en lichaam van het slachtoffer heeft geslagen. De verdachte heeft met kracht geslagen en had de bedoeling om aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte heeft immers ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer ‘total loss’ heeft geslagen en dat hij heeft doorgeslagen terwijl het slachtoffer ‘meteen door zijn hoeven’ ging. Gelet hierop acht de officier van justitie ook het bestanddeel ‘voorbedachte rade’ bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich – conform de overgelegde pleitnota – op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde nu er bij het slachtoffer geen sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde stelt de verdediging zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Niet valt in te zien op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het slaan met gebalde vuisten op het hoofd en schouderblad van het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zou hebben. Bovendien blijkt niet dat de verdachte voorwaardelijk opzet zou hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Volgens de raadsvrouw is evenmin sprake van voorbedachte rade of het gebruik van een slagwapen, waarvan de verdachte derhalve partieel zou moeten worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Primair
Op basis van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte meermalen met kracht met een gebalde vuist tegen het hoofd en het lichaam van het slachtoffer heeft geslagen, waardoor het slachtoffer letsel heeft opgelopen.
De vraag waar de rechtbank zich over moet buigen, is of het letsel van aangever kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel zoals primair ten laste is gelegd.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig aan te duiden. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Op grond van het strafdossier is komen vast te staan dat het slachtoffer als gevolg van het door de verdachte op hem uitgeoefende geweld verwondingen aan zijn hoofd en schouder heeft opgelopen. De rechtbank overweegt dat het slachtoffer bij de politie over deze verwondingen heeft verklaard en dat er medische gegevens zijn opgevraagd bij de GGD waarin onder andere het ten laste gelegde gebroken schouderblad wordt vastgesteld. Uit het procesdossier valt echter niets af te leiden over de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen, noch over het uitzicht op (volledig) herstel of de duur van dat herstel. Het vastgestelde letsel kan daarom volgens de rechtbank niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling met voorbedachten rade.
Subsidiair
De onderstaande bewijsmiddelen zijn in dit vonnis zakelijk weergegeven, tenzij anders is vermeld.
Bewijsmiddelen
Getuige [slachtoffer]is als slachtoffer gehoord en verklaarde onder meer als volgt [2] :
Ik ben als hoofdbehandelaar werkzaam binnen de [TBS kliniek] gelegen aan de [adres] . Op 2 september 2022 had ik samen met [naam] , het afdelingshoofd, een gesprek met [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: de verdachte). Op het moment dat [verdachte] de drempel over stapt, loop ik in zijn richting. Ik steek mijn hand naar hem uit en wil me aan hem voorstellen. Ik zie op het moment dat ik vlak voor hem sta dat hij zijn rechterhand omhoog tilt. Ik zie ook de blik in het gezicht van [verdachte] veranderen van neutraal naar een soort gevechtsblik. Ik zie dat [verdachte] zijn rechterhand omhoog tilt. In deze hand had hij in zijn gebalde vuist een e-smoker vast. Ik zag dat hij met deze gebalde vuist mij met kracht op mijn hoofd sloeg. Ik voelde direct dat mijn hoofd kapot was. Ik voelde gewoon direct pijn aan mijn hoofd. Direct hierop sloeg [verdachte] met zijn andere tot vuist gebalde hand met kracht tegen mijn bovenarm. Hierna kreeg ik nog diverse klappen op mijn hoofd, schouders en rug. Al deze klappen waren met gebalde vuisten en met kracht geslagen. Er ontstond een worsteling tussen mij en [verdachte] . Het enige dat ik mij nog kan herinneren is dat ik overal klappen voelde.
Als gevolg van deze mishandeling heb ik de volgende verwondingen opgelopen waarvoor ik mij onder doktersbehandeling heb gesteld:
- Diverse sneeën op boven- en achterhoofd;
- Blauwe plekken linker schouder (de afdrukken van de e-smoker die [verdachte] in zijn hand vast had waren zichtbaar);
- Blauwe plekken rechter schouder.
Uit onderzoek in het ziekenhuis is gebleken dat er een stukje bot van de
rechterschouder is afgebroken.
[getuige]verklaarde als volgt [3] :
Ik zag dat [verdachte] zijn, ik meen, rechter hand/-arm om de nek van [slachtoffer] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] )had. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] naar beneden trok. Ik zag dat [slachtoffer] [verdachte] probeerde van hem af te duwen. Ik zag dat [verdachte] iets in zijn linkerhand vasthield, later bleek dit een e-smoker te zijn. Ik zag dat [verdachte] met zijn linker tot vuist gebalde hand met flinke kracht 6 à 7 keer op en tegen het hoofd van [slachtoffer] sloeg.
De verdachteverklaarde ter terechtzitting als volgt:
Ik weet precies wat ik deed. Ik ben op die man afgelopen. Ik werd overweldigd door woede. Ik heb hem total loss geslagen. Ik heb hem in elkaar gemept. Ik heb hem 7 klappen gegeven. Ik had in mijn linkerhand een e-smoker. Ik heb hem met de vuist geslagen. Ik sloeg hem zo hard, hij ging meteen door zijn hoeven. Ik was zo kwaad, ik sloeg gewoon door.
Bewijsoverweging
De vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden is of de verdachte – met voorbedachten rade – opzettelijk (al dan niet in voorwaardelijke vorm) heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voorbedachte rade?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte rade’ moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. [4]
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte zou een gesprek hebben met [slachtoffer] betreffende een overplaatsing naar een andere afdeling, door de verdachte een isoleerafdeling genoemd. De verdachte had via medepatiënten negatieve verhalen over deze afdeling gehoord. Verdachte was het naar eigen zeggen niet eens met de overplaatsing en heeft dit ook meermalen bij de kliniek te kennen gegeven. Toen de verdachte het slachtoffer, dat hij niet kende, in de spreekkamer onder ogen kwam, werd hij overvallen door woede waardoor hij het slachtoffer meermalen heeft geslagen. De verdachte had tijdens het geweld een e-smoker in zijn tot vuist gebalde hand.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verdachte een vooropgezet plan had beraamd om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is, of de verdachte voorafgaand aan het geweld voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad. Ook deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Immers, de rechtbank kan niet uitsluiten dat de verdachte op het moment dat hij [slachtoffer] zag de keuze heeft gemaakt om hem meermalen met een tot vuist gebalde hand te slaan. De rechtbank overweegt dat dit betekent dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand (kunnen) zijn gekomen in een zodanig korte tijdspanne dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Dat de verdachte mogelijk na de mishandeling bepaalde uitlatingen heeft gedaan, maakt dit niet anders. Deze uitlatingen geven immers geen inzicht in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan.
De rechtbank zal de verdachte daarom partieel vrijspreken van de ten laste gelegde voorbedachte rade.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat het handelen van de verdachte doelbewust gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Dit betekent dat naar oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat bij de verdachte sprake was van vol opzet.
Vervolgens ligt de vraag voor of sprake is van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De verdachte heeft [slachtoffer] meermalen met een voorwerp in een van zijn gebalde vuisten op diens hoofd en lichaam geslagen. Dit slaan gebeurde met kracht. Het gebeurde volgens de verdachte zo hard, dat het slachtoffer “door zijn hoeven” ging. De verdachte sloeg gewoon door. Door met kracht met een e-smoker in de tot vuist gebalde hand op onder andere het hoofd – een zeer kwetsbaar deel van het lichaam – te slaan, was er een aanmerkelijke kans dat aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Door meermalen met de e-smoker in zijn vuist tegen het hoofd te slaan, heeft de verdachte die kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
t.a.v. feit 1 subsidiair:
op 2 september 2022 te Oostrum, gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met voornoemd opzet deze [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd, schouders en rug heeft geslagen en daarbij gebruik heeft gemaakt van een slag/stootwapen, zijnde een e-smoker, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
t.a.v. feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog drs. S. Labrijn heeft op 12 september 2022 een brief opgesteld in het kader van een voorgeleidingsconsult en in antwoord op de vragen of een pro justitia onderzoek naar geestesvermogens van de verdachte geïndiceerd is en of vanwege de psychiatrische problematiek bijzondere zorg geïndiceerd is.
De psycholoog stelt vast dat de verdachte reeds vele malen psychiatrisch en psychologisch is onderzocht en er is een grote mate aan consensus over de diagnostiek. Telkens wordt beschreven dat er sprake is van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken. Herhaaldelijk wordt gewezen op een hoge psychopathie-score. Soms worden borderline kenmerken genoemd. Ook wordt steevast problematisch
middelengebruik genoemd (in het bijzonder alcohol en cocaïne). Dit zou in een
regulerende omgeving in remissie zijn. De laatste psycholoog voegde aan de
diagnostiek een posttraumatische stressstoornis toe.
De psycholoog stelt op basis van de gerechtelijke stukken dat de verdachte berekenend te werk is gegaan en dat hij een antisociale keuze maakte om zijn persoonlijke belang daarbij te dienen. Er lijkt sprake te zijn van doelgericht ingezet instrumenteel geweld, waarbij door de verdachte een antisociale keuze werd gemaakt ten behoeve van een opportunistisch belang. De psycholoog ziet geen aanleiding voor een advies de verdachte het feit verminderd toe te rekenen. Een nieuwe pro justitia rapportage zal dan ook geen meerwaarde hebben en wordt niet geadviseerd.
De rechtbank komt op basis van de in deze brief vervatte bevindingen niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij de strafoplegging rekening te houden met de bepleite partiële vrijspraak voor zwaar lichamelijk letsel, de voorbedachte rade en het slagwapen. Daarnaast stelt de verdediging zich op het standpunt dat een straf die de reeds ondergane voorlopige hechtenis zou overstijgen geen enkel doel dient, nu de verdachte reeds een tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd heeft gekregen en de behandeling zo spoedig mogelijk dient te worden vervolgd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich tijdens een lopende tbs-maatregel met dwangverpleging schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer, zijnde een hoofdbehandelaar van De Rooyse Wissel, met een een vuist met daarin een e-smoker met kracht meermalen tegen het hoofd en het lichaam te slaan. Het slachtoffer wilde die bewuste middag een gesprek met de verdachte voeren over een overplaatsing naar een andere afdeling. Toen het slachtoffer zich aan de verdachte wilde voorstellen, werd het slachtoffer zonder enige aanleiding in elkaar geslagen. De verdachte gebruikte zijn beide vuisten om het slachtoffer – naar eigen zeggen – total loss te slaan. De verdachte heeft door dit geweld een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de persoonlijke en fysieke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank neemt het de verdachte ernstig kwalijk dat hij grof geweld heeft toegepast op een persoon die juist zijn werk deed als behandelaar en er was om de verdachte te behandelen en te begeleiden. Voor het slachtoffer zal het onberekenbare en agressieve gedrag van de verdachte angstwekkend zijn geweest. Deze mishandeling zorgt niet alleen voor gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer, maar ook bij de patiënten en medewerkers van de kliniek.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gelet op het LOVS-oriëntatiepunt voor zware mishandeling met een wapen (niet zijnde een vuurwapen), nu de e-smoker door de verdachte als wapen is gebruikt. Voor een voltooid delict geldt in beginsel, voor een first offender, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. In de zaak van de verdachte betreft het een poging. De rechtbank heeft bij de strafoplegging verder acht geslagen op het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij al veelvuldig is veroordeeld voor geweldsdelicten. Ook het indexdelict waarvoor de verdachte een tbs-maatregel opgelegd heeft gekregen, betreft een geweldsdelict. Dat verdachte problemen heeft op dit gebied blijkt ook uit de consultbrief. De rechtbank schaart zich achter de conclusie van de psycholoog dat het doelgericht ingezet instrumenteel geweld waarbij de verdachte een antisociale keuze maakt ten behoeve van een opportunistisch belang, er niet toe leidt de verdachte zijn handelen in verminderde mate toe te rekenen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.000,00 bestaande uit immateriële schade. De benadeelde partij heeft tevens verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen en doet voor het toe te wijzen bedrag een beroep op de schattingsbevoegdheid van de rechtbank. De officier van justitie acht een bedrag van € 500,00 redelijk en billijk. Zij verzoekt om het toe te kennen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en om het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair verzoekt de verdediging om de vordering te matigen. Gelet op het letsel dat in objectieve zin kan worden vastgesteld, is er volgens de verdediging geen reden om een bedrag hoger dan € 500,00 toe te kennen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de vordering slechts summier is onderbouwd. De benadeelde partij heeft geen nadere gegevens aangeleverd aan de hand waarvan de rechtbank het letsel kan beoordelen in het kader van de vordering. Artikel 6:106, sub b BW bepaalt dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Uit het dossier blijkt dat hiervan sprake is en de benadeelde partij kan daarom aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank acht een bedrag van € 750,00 redelijk en billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 2 september 2022.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafvordering opleggen. De rechtbank legt aldus aan de verdachte de verplichting op om, ten behoeve van de benadeelde partij, aan de Staat te betalen een bedrag van € 750,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 2 september 2022 tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van 15 dagen.
Ten slotte zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten, door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 subsidiair tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 2 september 2022 tot aan de dag van de volledige vergoeding;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 15 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A. van de Ven, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. S.A.M.C. van de Winkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A.J.A.P. Merk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 maart 2023.
Buiten staat
mr. F.A. van de Ven is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1 primair:
hij, op of omstreeks 2 september 2022 te Oostrum, gemeente Venray
aan [slachtoffer]
opzettelijk,
met voorbedachte rade,
zwaar lichamelijk letsel, te weten een botbreuk van het schouderblad, heeft toegebracht door een of meermalen tegen het hoofd, schouders en/of rug van deze [slachtoffer] te slaan en/of (daarbij) gebruik te maken van een slag/stootwapen, zijnde een e-smoker;
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij, op of omstreeks 2 september 2022 te Oostrum, gemeente Venray
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk,
met voorbedachte rade,
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met voornoemd opzet deze [slachtoffer] een of meermalen tegen het hoofd, schouders en/of rug heeft geslagen en/of (daarbij) gebruik heeft gemaakt van een slag/stootwapen, zijnde een e-smoker,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2351-2022136752, gesloten d.d. 1 oktober 2022, zonder doornummering.
2.Proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachtoffer] van 7 september 2022.
3.Proces-verbaal van verhoor [getuige] van 8 september 2022.
4.Volgens HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761.