3.3Het oordeel van de rechtbank
Primair
Op basis van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte meermalen met kracht met een gebalde vuist tegen het hoofd en het lichaam van het slachtoffer heeft geslagen, waardoor het slachtoffer letsel heeft opgelopen.
De vraag waar de rechtbank zich over moet buigen, is of het letsel van aangever kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel zoals primair ten laste is gelegd.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig aan te duiden. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Op grond van het strafdossier is komen vast te staan dat het slachtoffer als gevolg van het door de verdachte op hem uitgeoefende geweld verwondingen aan zijn hoofd en schouder heeft opgelopen. De rechtbank overweegt dat het slachtoffer bij de politie over deze verwondingen heeft verklaard en dat er medische gegevens zijn opgevraagd bij de GGD waarin onder andere het ten laste gelegde gebroken schouderblad wordt vastgesteld. Uit het procesdossier valt echter niets af te leiden over de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen, noch over het uitzicht op (volledig) herstel of de duur van dat herstel. Het vastgestelde letsel kan daarom volgens de rechtbank niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling met voorbedachten rade.
Subsidiair
De onderstaande bewijsmiddelen zijn in dit vonnis zakelijk weergegeven, tenzij anders is vermeld.
Getuige [slachtoffer]is als slachtoffer gehoord en verklaarde onder meer als volgt:
Ik ben als hoofdbehandelaar werkzaam binnen de [TBS kliniek] gelegen aan de [adres] . Op 2 september 2022 had ik samen met [naam] , het afdelingshoofd, een gesprek met [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: de verdachte). Op het moment dat [verdachte] de drempel over stapt, loop ik in zijn richting. Ik steek mijn hand naar hem uit en wil me aan hem voorstellen. Ik zie op het moment dat ik vlak voor hem sta dat hij zijn rechterhand omhoog tilt. Ik zie ook de blik in het gezicht van [verdachte] veranderen van neutraal naar een soort gevechtsblik. Ik zie dat [verdachte] zijn rechterhand omhoog tilt. In deze hand had hij in zijn gebalde vuist een e-smoker vast. Ik zag dat hij met deze gebalde vuist mij met kracht op mijn hoofd sloeg. Ik voelde direct dat mijn hoofd kapot was. Ik voelde gewoon direct pijn aan mijn hoofd. Direct hierop sloeg [verdachte] met zijn andere tot vuist gebalde hand met kracht tegen mijn bovenarm. Hierna kreeg ik nog diverse klappen op mijn hoofd, schouders en rug. Al deze klappen waren met gebalde vuisten en met kracht geslagen. Er ontstond een worsteling tussen mij en [verdachte] . Het enige dat ik mij nog kan herinneren is dat ik overal klappen voelde.
Als gevolg van deze mishandeling heb ik de volgende verwondingen opgelopen waarvoor ik mij onder doktersbehandeling heb gesteld:
- Diverse sneeën op boven- en achterhoofd;
- Blauwe plekken linker schouder (de afdrukken van de e-smoker die [verdachte] in zijn hand vast had waren zichtbaar);
- Blauwe plekken rechter schouder.
Uit onderzoek in het ziekenhuis is gebleken dat er een stukje bot van de
rechterschouder is afgebroken.
[getuige]verklaarde als volgt:
Ik zag dat [verdachte] zijn, ik meen, rechter hand/-arm om de nek van [slachtoffer] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] )had. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] naar beneden trok. Ik zag dat [slachtoffer] [verdachte] probeerde van hem af te duwen. Ik zag dat [verdachte] iets in zijn linkerhand vasthield, later bleek dit een e-smoker te zijn. Ik zag dat [verdachte] met zijn linker tot vuist gebalde hand met flinke kracht 6 à 7 keer op en tegen het hoofd van [slachtoffer] sloeg.
De verdachteverklaarde ter terechtzitting als volgt:
Ik weet precies wat ik deed. Ik ben op die man afgelopen. Ik werd overweldigd door woede. Ik heb hem total loss geslagen. Ik heb hem in elkaar gemept. Ik heb hem 7 klappen gegeven. Ik had in mijn linkerhand een e-smoker. Ik heb hem met de vuist geslagen. Ik sloeg hem zo hard, hij ging meteen door zijn hoeven. Ik was zo kwaad, ik sloeg gewoon door.
Bewijsoverweging
De vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden is of de verdachte – met voorbedachten rade – opzettelijk (al dan niet in voorwaardelijke vorm) heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voorbedachte rade?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte rade’ moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte zou een gesprek hebben met [slachtoffer] betreffende een overplaatsing naar een andere afdeling, door de verdachte een isoleerafdeling genoemd. De verdachte had via medepatiënten negatieve verhalen over deze afdeling gehoord. Verdachte was het naar eigen zeggen niet eens met de overplaatsing en heeft dit ook meermalen bij de kliniek te kennen gegeven. Toen de verdachte het slachtoffer, dat hij niet kende, in de spreekkamer onder ogen kwam, werd hij overvallen door woede waardoor hij het slachtoffer meermalen heeft geslagen. De verdachte had tijdens het geweld een e-smoker in zijn tot vuist gebalde hand.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verdachte een vooropgezet plan had beraamd om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is, of de verdachte voorafgaand aan het geweld voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad. Ook deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Immers, de rechtbank kan niet uitsluiten dat de verdachte op het moment dat hij [slachtoffer] zag de keuze heeft gemaakt om hem meermalen met een tot vuist gebalde hand te slaan. De rechtbank overweegt dat dit betekent dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand (kunnen) zijn gekomen in een zodanig korte tijdspanne dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Dat de verdachte mogelijk na de mishandeling bepaalde uitlatingen heeft gedaan, maakt dit niet anders. Deze uitlatingen geven immers geen inzicht in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan.
De rechtbank zal de verdachte daarom partieel vrijspreken van de ten laste gelegde voorbedachte rade.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat het handelen van de verdachte doelbewust gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Dit betekent dat naar oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat bij de verdachte sprake was van vol opzet.
Vervolgens ligt de vraag voor of sprake is van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De verdachte heeft [slachtoffer] meermalen met een voorwerp in een van zijn gebalde vuisten op diens hoofd en lichaam geslagen. Dit slaan gebeurde met kracht. Het gebeurde volgens de verdachte zo hard, dat het slachtoffer “door zijn hoeven” ging. De verdachte sloeg gewoon door. Door met kracht met een e-smoker in de tot vuist gebalde hand op onder andere het hoofd – een zeer kwetsbaar deel van het lichaam – te slaan, was er een aanmerkelijke kans dat aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Door meermalen met de e-smoker in zijn vuist tegen het hoofd te slaan, heeft de verdachte die kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.