ECLI:NL:RBLIM:2023:1828

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
293023 HAZA 21-296
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van algemene voorwaarden in internationale aannemingsovereenkomst en waarschuwingsplicht van de aannemer

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een geschil tussen Coatinc Roermond B.V. en een vennootschap naar Duits recht over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst. De partijen hebben een mondelinge overeenkomst gesloten op 20 februari 2020, waarbij Coatinc zich verbond om staalplaten te coaten voor gebruik in de dakconstructie van een zwembad. Na de levering van de staalplaten door de gedaagde partij, bleek dat deze niet aan de afgesproken specificaties voldeden, wat leidde tot problemen met de hechting van de coating. Coatinc heeft vervolgens werkzaamheden uitgevoerd, maar de coating hechtte niet goed, wat resulteerde in een geschil over de aansprakelijkheid voor de schade die daaruit voortvloeide.

Coatinc vorderde betaling van de aanneemsom, terwijl de gedaagde partij verweer voerde en in reconventie schadevergoeding eiste wegens de ondeugdelijke uitvoering van het werk. De rechtbank oordeelde dat Coatinc tekortgeschoten was in haar waarschuwingsplicht, zoals neergelegd in artikel 7:754 BW, en dat de gevolgen van de ondeugdelijke uitvoering voor haar rekening kwamen. De rechtbank wees de vorderingen van Coatinc af en verklaarde dat de gedaagde partij de overeenkomst rechtsgeldig had ontbonden. Tevens werd Coatinc veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de gedaagde partij voor de onherstelbaar beschadigde platen.

De rechtbank benadrukte het belang van de waarschuwingsplicht van de aannemer en de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden in internationale verhoudingen. De uitspraak biedt inzicht in de verantwoordelijkheden van aannemers bij het aangaan van overeenkomsten en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rolnummer: C/03/293023 / HA ZA 21-296
Vonnis van 8 maart 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COATINC ROERMOND B.V.,
gevestigd te Roermond,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. T.G.G. Raijmakers,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
[gedaagde],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaatsnaam] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. J. Wind.
Partijen worden hierna Coatinc en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van de Rechtbank Rotterdam van 12 mei 2021, waarin deze zaak is verwezen naar de Rechtbank Limburg, en de daarin genoemde processtukken;
  • de brief van de advocaat van Coatinc van 9 juni 2021, inhoudende dat [gedaagde] vrijwillig in deze procedure zal verschijnen;
  • de conclusie van antwoord in conventie met eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte vermeerdering van eis;
  • de conclusie van repliek in conventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie tevens akte tot vermindering van eis in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde] ;
  • de akte vermeerdering van eis tevens akte overlegging producties van Coatinc;
  • de mondelinge behandeling van 14 november 2022 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen tevens akte vermeerdering eis namens Coatinc.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Coatinc drijft een onderneming die zich bezighoudt met oppervlakteveredeling.
[gedaagde] drijft een onderneming die zich hoofdzakelijk bezighoudt met timmerwerk en dakbedekking.
2.2.
Op 23 januari 2020 heeft [gedaagde] per e-mail bij Coatinc een prijsaanvraag gedaan voor de behandeling van staalplaten met een beschermende (verf)laag c.q. coating (klasse C4 hoog) om deze geschikt te maken voor verwerking in de dakconstructie van een zwembad. Coatinc heeft per e-mail van 12 februari 2020 een offerte voor de werkzaamheden uitgebracht. De offerte bevat een verwijzing naar algemene voorwaarden:
“Auf unsere sämtlichen Angebote, auf alle uns erteilten Aufträge und die mit uns geschlossenen Verträge finden die Allgemeinen Geschäftsbedingungen wie hinterlegt bei der Handelskammer (Kamer van Koophandel) in Rotterdam mit Nr. 6963 Anwendung. Es gilt der Wortlaut der dort hinterlegten, aktuellsten Fassung vom 11.05.2010. Auf Wunsche senden wir gern eine Kopie zu.”
2.3.
Op 20 februari 2020 heeft een bespreking plaatsgevonden, waarbij tussen partijen mondeling een overeenkomst van aanneming van werk tot stand is gekomen. Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] de staalplaten zou aanleveren en dat Coatinc deze vervolgens zou bewerken.
2.4.
Bij levering van de eerste staalplaten door [gedaagde] constateerde Coatinc dat de geleverde platen niet conform de afgesproken specificaties waren. Ze waren voorzien van een zichtbare coating. Coatinc heeft daarop contact opgenomen met [gedaagde] . Tijdens dit contact gaf [gedaagde] aan dat onbewerkte platen niet leverbaar waren en verzocht Coatinc de door haar aangeleverde staalplaten te bewerken zoals tussen partijen overeengekomen. Op 17 maart 2020 heeft [gedaagde] per e-mail aan Coatinc een informatieblad van leverancier Tata Steel toegestuurd waaruit bleek dat de aangeleverde platen waren behandeld met coating “Colorcoat PE15”.
2.5.
Coatinc heeft vervolgens in overleg met haar verfleverancier hechtingstesten uitgevoerd op de aangeleverde platen. Die testen zijn enkel uitgevoerd aan de niet-zichtzijde van de aangeleverde platen. De resultaten van die testen waren goed. Coatinc is aansluitend met haar werkzaamheden begonnen.
2.6.
Na circa drie weken productie bleek dat er problemen optraden met betrekking tot de hechting van de verf op de zichtzijde. De door Coatinc aangebrachte laklaag (coating) bleek los te laten. De hechting op de door Coatinc behandelde platen was dusdanig slecht dat het naar oordeel van Coating onverantwoord was om deze op te leveren.
2.7.
Op 28 mei 2020 heeft [gedaagde] aan Coatinc een e-mail gestuurd met, voor zover relevant, de volgende inhoud:
“(…) wie wir Ihnen bereits mitgeteilt haben, haben wir die Arbeiten anderweitig vergeben und auch bereits neue Bleche bestellt. Dass Sie uns erst nach unserer angekündigten und erfolgten Neubestellung mitteilen, es seien bei Ihnen noch unbeschichtete Bleche vorhanden, ist für uns nicht nachvollziehbar.
Da Sie die alleinige Verantwortung für die eingetretene Situation tragen, nehmen wir Ihren Vorschlag natürlich nicht an. Wenn Sie meinen, uns verklagen zu müssen, dann können wir Sie hiervon natürlich nicht abhalten. Wir werden dann aber auch unseren Schaden geltend machen. (…)”
2.8.
Partijen zijn het erover eens dat sprake is van een ondeugdelijke uitvoering van het werk nu de door Coatinc in opdracht van [gedaagde] aangebrachte coating niet goed hecht maar twisten over de vraag voor wiens rekening dit komt. Partijen zijn in overleg niet tot een minnelijke oplossing gekomen. [gedaagde] heeft de tussen partijen overeengekomen aanneemsom noch de door Coatinc gestuurde facturen betaald.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Coatinc vordert om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Coatinc te voldoen een bedrag van € 201.221,27 (zijnde de totale aanneemsom zoals overeengekomen tussen partijen (€ 217.380,91) minus de besparingen ad € 16.159,64), te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand althans de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf het moment van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
Subsidiair
I. [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Coatinc te voldoen:
het bedrag van € 118.037,45 te vermeerderen met de contractuele althans de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 10 april 2020 (de dag der verzuim), althans vanaf het moment van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
het bedrag van € 56.749,97 te vermeerderen met de contractuele althans de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 18 april 2020 (de dag der verzuim), althans vanaf het moment van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
het bedrag van € 16.235,54 te vermeerderen met de contractuele althans de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 29 april 2020 (de dag der verzuim), althans vanaf het moment van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
Primair en subsidiair
II. [gedaagde] te veroordelen om – wegens gemaakte opslagkosten – tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Coatinc te voldoen een bedrag van € 5.400,00 per maand dat Coatinc de door [gedaagde] aangeleverde zaken opgeslagen heeft gehouden (althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen maand- of totaalbedrag);
III. [gedaagde] te gebieden om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis het door (althans in opdracht van) [gedaagde] aangeleverde plaatmateriaal bij Coatinc op te halen zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan waarop [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen zulks tot een maximumbedrag van € 50.000,00;
IV. [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Coatinc te voldoen:
het bedrag van € 4.162,50 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit vanaf 11 juni 2020 althans vanaf het moment van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
het bedrag van € 1.200,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2022 althans vanaf het moment van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
het bedrag van € 1.031,25 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 november 2022 althans vanaf het moment van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
wegens aan TÜV Rheinland Nederland B.V. verschuldigde en betaalde onderzoeks)kosten;
V. [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Coatinc te voldoen het bedrag van € 28.653,44 (althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag) vanwege gemaakte buitengerechtelijke kosten;
al het voorgaande onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van Coatinc, onder bepaling dat [gedaagde] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd wordt wanneer deze niet binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis zijn betaald alsmede, in het geval dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis voldoet, te vermeerderen met de nakosten die €157,00 bedragen zonder betekening en €239,00 in geval van betekening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank bij zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
Primair
voor recht zal verklaren dat [gedaagde] de overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden;
Coatinc zal veroordelen om de van [gedaagde] ontvangen platen die zij nog niet heeft bewerkt voor eigen rekening te laten afleveren aan het adres van [gedaagde] aan de [plaatsnaam] te [postcode] , Duitsland;
Coatinc zal veroordelen tot betaling van een bedrag aan waardevergoeding van € 22.891,85, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119
lid 1 BW daarover vanaf de datum van de conclusie van eis althans vanaf de dag van wijzen van het vonnis tot aan de dag van volledige voldoening;
Coatinc voor het overige zal veroordelen tot vergoeding van de schade die door [gedaagde] is geleden doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst heeft plaatsgevonden, welk bedrag dient te worden vastgesteld op € 132.145,88, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119
lid 1 BW daarover vanaf de datum van de conclusie van eis althans vanaf de dag van wijzen van het vonnis tot aan de dag van volledige voldoening;
Subsidiair
de overeenkomst zal ontbinden;
Coatinc zal veroordelen om de van [gedaagde] ontvangen platen die zij nog niet heeft bewerkt voor eigen rekening te laten afleveren aan het adres van [gedaagde] aan de [plaatsnaam] te [postcode] , Duitsland;
Coatinc zal veroordelen tot betaling van een bedrag aan waardevergoeding van € 22.891,85, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 lid 1 BW daarover vanaf de datum van de conclusie van eis althans vanaf de dag van wijzen van het vonnis tot aan de dag van volledige voldoening;
Coatinc voor het overige zal veroordelen tot vergoeding van de schade die door [gedaagde] is geleden doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst heeft plaatsgevonden, welk bedrag dient te worden vastgesteld op €132.145,88, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 lid 1 BW daarover vanaf de datum van de conclusie van eis althans vanaf de dag van wijzen van het vonnis tot aan de dag van volledige voldoening;
Primair en subsidiair
Coatinc zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.430,00 aan kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 lid 1 BW daarover indien deze niet binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [gedaagde] zijn voldaan;
Coatinc zal veroordelen in de kosten van het geding en daarbij zal bepalen dat zij over het bedrag van de proceskostenveroordeling de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 lid 1BW verschuldigd zal zijn indien zij dat niet binnen veertien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis aan [gedaagde] heeft voldaan;
Coatinc zal veroordelen in de nakosten van dit geding, vast te stellen conform het liquidatietarief voor de rechtbanken en hoven, althans te begroten op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
3.4.
Coatinc voert verweer.
in conventie en reconventie
3.5.
Op hetgeen partijen hebben aangevoerd wordt, voor zover van belang, onder de beoordeling teruggekomen.

4.De beoordeling

in conventie
toepasselijk recht
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank stelt ook ambtshalve vast dat Nederlands recht van toepassing is, gelet op het bepaalde in artikel 4 lid 1 sub b Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomsten in burgerlijke en handelszaken (Rome I).
toepasselijkheid algemene voorwaarden
4.2.
Partijen twisten allereerst over de vraag of de algemene voorwaarden van Coatinc van toepassing zijn op de tussen hen gesloten overeenkomst.
4.2.1.
Coatinc beroept zich op de mondelinge bespreking van 20 februari 2020 en een door haar op 21 februari 2020 opgestelde (niet door partijen ondertekende) opdrachtbevestiging, waarin dezelfde verwijzing naar de algemene voorwaarden als in de offerte is vervat.
4.2.2.
[gedaagde] betwist dat (de inhoud van) de algemene voorwaarden – mondeling dan wel schriftelijk – aan haar zijn medegedeeld en dat de toepasselijkheid van deze inhoudelijke bedingen door haar is aanvaard. Over algemene voorwaarden is volgens [gedaagde] eenvoudigweg niet gesproken. Een verwijzing op offerte of opdrachtbevestiging is niet voldoende. De algemene voorwaarden moeten zijn medegedeeld en door [gedaagde] zijn aanvaard en daar is geen sprake van.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van twee partijen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf, die niet beiden in Nederland zijn gevestigd zodat op grond van artikel 6:247 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het bepaalde in afdeling 6.5.3. BW niet van toepassing is. De vraag of de algemene voorwaarden van Coatinc van toepassing zijn op de overeenkomst dient beoordeeld te worden aan de hand van het leerstuk van aanbod en aanvaarding neergelegd in artt. 6:217 jo. 3:33 en 3:35 BW, waarbij stelplicht en – bij betwisting ook – bewijslast rusten op Coatinc als gebruiker van de algemene voorwaarden.
4.4.
De rechtbank overweegt dat geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit volgt dat [gedaagde] de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Coatinc heeft aanvaard. Een enkele verwijzing naar die algemene voorwaarden in de offerte of op een opdrachtbevestiging is in dat licht onvoldoende. Temeer nu artikel 6:232 BW, op grond waarvan sprake kan zijn van een snelle toepasselijkheid van algemene voorwaarden ook wanneer de wederpartij de inhoud daarvan niet kende, in dit (internationale) geval toepassing mist. [gedaagde] betwist kennis te hebben genomen van (de inhoud van) de algemene voorwaarden voorafgaand aan of bij het sluiten van de overeenkomst. Uit artikel 3:33 BW volgt dat voor het overeenkomen van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden vereist is dat aan de zijde van [gedaagde] sprake is van een op een rechtsgevolg gerichte wil (in dit geval: het van toepassing zijn van die algemene voorwaarden) die zich door een verklaring heeft geopenbaard.
4.5.
Dat betekent dat de algemene voorwaarden van Coatinc alleen dan deel uitmaken van de (mondelinge) overeenkomst, wanneer een daartoe strekkend aanbod door [gedaagde] is aanvaard. Nu de rechtbank er op basis van de wederzijdse stellingen vanuit moet gaan dat de inhoudelijke bedingen niet voorafgaand aan of bij het sluiten van de overeenkomst zijn besproken of [gedaagde] anderszins over de inhoud van die bedingen is geïnformeerd, kan daarvan geen sprake zijn.
4.6.
[medeweker Coatinc] heeft (eerst) ter mondelinge behandeling gesteld: “
Ik meen me te herinneren dat de algemene voorwaarden in het gesprek van 20 februari 2020 kunnen zijn overhandigd”, hetgeen door [gedaagde] is betwist. Voor zover dit is bedoeld als een bewijsaanbod zijdens Coatinc, overweegt de rechtbank als volgt. Een bewijsaanbod dient ingevolge artikel 166 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te worden gepasseerd als de uitkomst van de bewijslevering niet aan de beoordeling van het geschil kan bijdragen (HR 7 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF1562). Dat de algemene voorwaarden
“kunnen”zijn overhandigd is in dit licht onvoldoende. Nu geen bewijs is aangeboden van feiten of omstandigheden waaruit zou volgen dat [gedaagde] daadwerkelijk over de inhoud van die algemene voorwaarden is geïnformeerd (de algemene voorwaarden daadwerkelijk
zijnoverhandigd dan wel besproken), waarna dit aanbod vervolgens door [gedaagde] is aanvaard (het enkel overhandigen betekent nog niet dat partijen de inhoud van de algemene voorwaarden zijn overeengekomen), zal de rechtbank dit bewijsaanbod als onvoldoende relevant passeren.
4.7.
De rechtbank is op basis van het voorgaande dan ook van oordeel dat de algemene voorwaarden van Coatinc geen deel uitmaken van de tussen partijen gesloten (mondelinge) overeenkomst. Voor zover Coatinc een beroep heeft gedaan op bepalingen uit haar algemene voorwaarden, faalt dit.
Inhoud van de overeenkomst
4.8.
Ten aanzien van de inhoud en reikwijdte van de overeenkomst stelt de rechtbank het volgende voorop. Er is sprake van een mondelinge overeenkomst van aanneming van werk van 20 februari 2020. Partijen zijn het erover eens dat de kern van die overeenkomst eruit bestond dat Coatinc het door [gedaagde] in de offerte nader gespecificeerde plaatmateriaal zou bewerken met een coating (klasse C4 hoog), zodat het plaatmateriaal geschikt was voor verwerking in de dakconstructie van een zwembad. Aldus is sprake van een resultaatverbintenis. Vervolgens heeft Coatinc vóórdat zij is aangevangen met de productie geconstateerd dat [gedaagde] andere platen heeft aangeleverd dan tussen partijen overeengekomen. Daarop hebben partijen contact gehad en heeft [gedaagde] per
e-mail van 17 maart 2020 Coatinc een informatieblad van Tata Steel toegestuurd waaruit volgt dat de platen waren behandeld met coating “Colorcoat PE15”. Coatinc heeft testen uitgevoerd en geconstateerd dat het coaten van deze door [gedaagde] aangeleverde platen mogelijk was. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank de overeenkomst aangevuld dan wel gewijzigd, in die zin dat het door [gedaagde] aangeleverde plaatmateriaal (voorzien van de Colorcoat PE15) zou worden bewerkt met een coating klasse C4 hoog.
ten aanzien van de vorderingen
4.9.
Coatinc vindt dat [gedaagde] haar betalingsverplichting moet nakomen. Coatinc vordert in deze procedure daarom dat de rechtbank [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de aanneemsom (primair onder I) dan wel de door haar in het kader van de overeenkomst aan [gedaagde] verzonden en onbetaald gebleven facturen (subsidiair onder I).
4.9.1.
Volgens [gedaagde] moeten de vorderingen van Coatinc worden afgewezen. [gedaagde] heeft de facturen niet voldaan nu het werk niet deugdelijk is uitgevoerd: de door Coatinc aangebrachte coating hecht niet.
4.9.2.
Coatinc voert verweer. Coatinc vindt dat zij niet verantwoordelijk is voor het niet hechten van de aangebrachte coating. Dit zou het gevolg zijn van de ongeschiktheid van het door [gedaagde] aangevelerde plaatmateriaal. Volgens Coatinc is dit [gedaagde] eigen verantwoordelijkheid als opdrachtgever.
4.9.3.
[gedaagde] is het daar niet mee eens. Zij betwist dat de oorzaak van de slechte hechting is gelegen in het door [gedaagde] aangeleverde materiaal. De ondeugdelijke uitvoering is het gevolg van de gebrekkige bewerking door Coatinc (het niet opruwen van het oppervlak van de platen voorafgaand aan het coaten). Bovendien was Coatinc ermee bekend dat het aangeleverde plaatmateriaal afweek van de specificaties in de opdrachtbevestiging. Zij stelt dat Coatinc als aannemer en specialist haar ter zake had moeten waarschuwen voor de problemen die zouden kunnen ontstaan.
Juridisch kader
4.10.
Artikel 7:760 lid 2 BW bepaalt dat de gevolgen van de ondeugdelijke uitvoering van het werk die te wijten zijn aan gebreken of ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever in beginsel voor rekening komen van de opdrachtgever. Dit is anders als de aannemer niet aan zijn waarschuwingsplicht zoals neergelegd in artikel 7:754 BW heeft voldaan of op een andere manier met betrekking tot deze gebreken in deskundigheid of zorgvuldigheid tekort is geschoten. Uit artikel 7:754 BW volgt dat een aannemer bij het aangaan of uitvoeren van de overeenkomst verplicht is de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht voor zover hij deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen. Of dat het geval is, hangt volgens de wetgever af van de deskundigheid die van de aannemer mocht worden verwacht en van de omstandigheden van het geval. Bewijslast ter zake van de inachtneming van de vereiste deskundigheid en zorgvuldigheid liggen bij de aannemer (Kamerstukken II 1992/93, 23 095, nr. 3, p. 33 MvT)
Bronmateriaal en waarschuwingsplicht
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat [gedaagde] het plaatmateriaal heeft aangeleverd, dat Coatinc voorafgaand aan het uitvoeren van de coatingwerkzaamheden wist dat het plaatmateriaal was voorzien van de Colorcoat PE15 en dat bewerking door Coatinc niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Gelet op artikel 7:760 lid 2 BW komt de geschiktheid van het plaatmateriaal in beginsel voor rekening en risico van [gedaagde] als opdrachtgever. In dit geval geldt naar het oordeel van de rechtbank echter – noch daargelaten of daadwerkelijk sprake is van gebreken of ongeschiktheid – de uitzondering op de hoofdregel, omdat Coatinc [gedaagde] niet heeft gewaarschuwd voor de problemen die zouden kunnen ontstaan bij het coaten van dit plaatmateriaal. Voor dit oordeel zijn de volgende omstandigheden relevant.
4.11.1.
Coatinc exploiteert een onderneming gericht op oppervlakteveredeling en is – zo volgt ook uit haar eigen stellingen – een specialist op gebied van coatingwerkzaamheden. Als zij een opdracht aanneemt tot het bewerken van een partij plaatstaal middels een specifieke coating kan van haar als redelijk en bekwaam handelend aannemer worden verwacht dat zij (weet of) onderzoekt of het aangeleverde bronmateriaal geschikt is voor deze wijze van bewerking en dat zij de opdrachtgever ( [gedaagde] ) waarschuwt als dat niet het geval is, dan wel zij niet kan garanderen dat het overeengekomen resultaat (een goede hechting van de coating klasse C4 hoog) wordt behaald.
4.11.2.
Aan die waarschuwingsplicht heeft Coatinc niet voldaan. De enkele constatering en mededeling dat het materiaal anders was dan aanvankelijk overeengekomen is daarvoor onvoldoende. [gedaagde] heeft Coating volgend op deze mededeling – en voorafgaand aan de bewerking door Coatinc – bovendien op 17 maart 2020 een informatieblad van leverancier Tata Steel toegestuurd waaruit bleek dat de aangeleverde platen waren behandeld met coating “Colorcoat PE15”. Coatinc wist dus voorafgaand aan haar bewerking wat de specificatie van het plaatmateriaal was. Indien – naar Coatinc stelt – dit de slechte hechting heeft veroorzaakt dan had Coatinc [gedaagde] er op moeten wijzen dat het overeengekomen resultaat niet kon worden behaald. Coatinc had, gelet op de specifieke deskundigheid die zij als aannemer heeft, dit moeten ontdekken. Zij heeft echter slechts aan één zijde, te weten de niet-zichtzijde, getest. Dat betreft echter niet de zijde die zij zou gaan bewerken. Ook overigens heeft zij [gedaagde] er niet op gewezen dat het overeengekomen resultaat niet kon worden behaald of dat Coatinc niet kon instaan voor het behalen van het overeengekomen resultaat. De stelling dat zij kon afgaan op de door Coating gedane uitlatingen – wat daar ook van zij – gaat niet op, en ontslaat haar ook niet van haar waarschuwingsplicht. Daarbij geldt dat [gedaagde] – in tegenstelling tot
Coatinc – in dezen als niet deskundige partij heeft te gelden. Van een op [gedaagde] rustende waarschuwingsplicht, zoals door Coatinc betoogd, is geen sprake.
4.11.3.
Zelfs indien Coatinc gevolgd zou worden in haar stelling dat de ondeugdelijke uitvoering van het werk te wijten is aan gebreken of ongeschiktheid van het door [gedaagde] aangeleverde plaatmateriaal, geldt naar het oordeel van de rechtbank dus dat de gevolgen voor rekening komen van Coating nu zij haar waarschuwingsplicht heeft geschonden.
Exoneratie
4.12.
Coatinc heeft voorts gesteld dat zij aansprakelijkheid op dit punt heeft uitgesloten, nu in de opdrachtbevestiging de volgende exoneratie is opgenomen:
“(…) Die Haftung des Beschichters für die Materialzusammensetzung und unsichtbare Verunreinigungen, die sich auf das Beschichtungergebnis auswirken, wird ausdrüchklich ausgeschlossen. (…)”
4.13.
De rechtbank overweegt dat de artikelen 7:754 jo. 7:760 lid 2 BW van regelend recht zijn, zodat partijen daarvan contractueel kunnen afwijken. Dit laat de mogelijkheid open om de waarschuwingsplicht, althans de gevolgen van een ondeugdelijke uitvoering van het werk bij niet-waarschuwen, weg te contracteren. Van belang daarbij is wel dat dit voor beide partijen voldoende duidelijk is. Een verkapte, onvoldoende duidelijke, exoneratie zal daarbij niet voldoende zijn (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 januari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:550).
4.14.
Voor zover Coatinc heeft bedoeld te stellen dat met deze exoneratie de waarschuwingsplicht van artikel 7:754 BW en risicoregel van artikel 7:760 lid 2 BW contractueel zijn uitgesloten, faalt haar verweer. De tekst van de exoneratie biedt daar geen aanknopingspunten voor. De exoneratie beoogt naar zijn tekst enkel de aansprakelijkheid (van Coatinc) uit te sluiten voor schade die de wederpartij ( [gedaagde] ) lijdt voor zover de samenstelling (of onzichtbare verontreiniging) van het bronmateriaal van invloed is op het coatingresultaat. Dat Coatinc op grond van een dergelijke bepaling mogelijk niet aansprakelijk zou zijn voor de schade die [gedaagde] lijdt, betekent niet dat zij nakoming kan vorderen in geval van een ondeugdelijke uitvoering. Nu de tekst van de ingeroepen bepaling beperkt is tot een aansprakelijkheidsuitsluiting en door Coatinc ook anderszins niet is gesteld, noch onderbouwd, dat de bepaling voorziet in een uitsluiting van de waarschuwingsplicht en risicoregel bedoeld in de artikelen 7:754 jo 7:760 lid 2 BW, sorteert de door Coatinc ingeroepen bepaling geen effect en faalt haar verweer.
Conclusie ten aanzien van het sub I gevorderde
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een ondeugdelijke uitvoering van het werk die voor rekening komt van Coatinc als aannemer. Coatinc is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd volgt dat nakoming blijvend onmogelijk is. Coatinc heeft zelf gesteld dat meer dan 80% van het aangeleverde materiaal is bewerkt, dat de hechting op de door haar behandelde platen dusdanig slecht was dat oplevering onverantwoord was en dat de aangebrachte coating niet zonder schade kan worden verwijderd. Daaruit volgt dat [gedaagde] haar betalingsverplichting gerechtvaardigd mocht opschorten en de nakomingsvorderingen van Coatinc dienen te worden afgewezen.
4.15.1.
Uit voorgaande rechtsoverweging volgt reeds dat naar het oordeel van de rechtbank nakoming blijvend onmogelijk was. Anders dan Coating betoogt, is haar aanbod om de coatingwerkzaamheden opnieuw uit te voeren indien [gedaagde] (op eigen kosten) nieuw plaatmateriaal aanlevert en een aanvullende betalingsverplichting aangaat, géén nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst maar een (aanbod tot het sluiten van een) nieuwe overeenkomst waartoe [gedaagde] niet gehouden is.
4.15.2.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het sub I gevorderde – zowel primair als subsidiair – dient te worden afgewezen.
Opslagkosten
4.16.
Coatinc maakt (onder II) aanspraak op vergoeding van € 5.400,00 per maand, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, aan opslagkosten. Zij legt daaraan ten grondslag dat zij het plaatmateriaal heeft opgeslagen, dat [gedaagde] weigert het geleverde materiaal op te halen en dat Coatinc daardoor opslagkosten maakt die € 180,00 per dag bedragen. Onvoldoende gesteld of gebleken is dat partijen enig bedrag aan opslagkosten zijn overeengekomen. Voor zover Coatinc eenzijdig aan [gedaagde] heeft laten weten dat zij opslagkosten in rekening gaat brengen ontbreekt een contractuele grondslag daarvoor. Voor zover Coatinc een beroep doet op zaakwaarneming geldt dat onvoldoende gesteld of gebleken is dat Coatinc daadwerkelijk € 180,00 per dag of enig ander bedrag aan opslagkosten heeft gemaakt, zodat de gevorderde kosten ook op die grond niet kunnen worden toegewezen. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.17.
Zoals hierna in reconventie zal blijken, heeft [gedaagde] de overeenkomst rechtsgeldig ontbonden. Dit brengt ongedaanmakingsverbintenissen met zich mee. In dit verband brengt dat ook met zich mee dat [gedaagde] het materiaal dat zij bij Coatinc heeft aangeleverd ook weer bij Coatinc moet ophalen. Gelet op het voorgaande is de vordering onder III, die daartoe strekt, toewijsbaar. Aangezien [gedaagde] zich in haar processtukken herhaaldelijk bereid heeft verklaard om het materiaal op te halen bij Coatinc zal de rechtbank oplegging van de door Coatinc gevorderde dwangsom achterwege laten.
4.18.
De sub IV gevorderde onderzoekskosten en de sub V gevorderde buitengerechtelijke incassokosten dienen te worden afgewezen nu de hoofdvorderingen tot betaling van de aanneemsom dan wel de verzonden facturen worden afgewezen.
4.19.
Coatinc wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat €
7.935,00(3,0 punten × tarief € 2.645,00)
Totaal € 9.977,00
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als vermeld onder de beslissing.
4.20.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in reconventie
Ontbinding
4.21.
[gedaagde] vordert (primair onder a) voor recht te verklaren dat zij de overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden.
4.22.
De rechtbank heeft in conventie geoordeeld dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Iedere tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst geeft in beginsel de bevoegdheid tot ontbinding (artikel 6:265 BW). Anders dan Coatinc betoogt is geen sprake van een situatie waarin de tekortkoming ontbinding niet rechtvaardigt. Uit de eigen stellingen van Coatinc volgt immers al dat het resultaat van haar werkzaamheden zo slecht was, dat zij niet tot oplevering kon overgaan.
4.23.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde] de overeenkomst bij e-mail van 28 mei 2020 rechtsgeldig heeft ontbonden. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen en beslist, meer in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat nakoming blijvend onmogelijk was, dient de mededeling van [gedaagde] dat zij nieuwe materialen heeft besteld en de werkzaamheden bij een andere partij heeft ondergebracht alsmede de mededeling dat zij Coatinc verantwoordelijk houdt voor de ontstane situatie te worden opgevat als een ontbindingsverklaring, zodat van een opzegging – zoals door Coatinc betoogd – geen sprake is.
Vordering tot afleveren onbewerkt plaatmateriaal
4.24.
[gedaagde] vordert (primair onder b) veroordeling van Coatinc om de van [gedaagde] ontvangen platen die zij nog niet heeft bewerkt voor eigen rekening te laten afleveren bij [gedaagde] . Uit hetgeen hiervoor in (re)conventie is overwogen en beslist volgt dat [gedaagde] uit hoofde van de ongedaanmakingsverbintenis volgend op de ontbinding, al het materiaal bij Coatinc dient op te halen. Deze vordering dient daarom te worden afgewezen.
Waardevergoeding bewerkte platen
4.25.
[gedaagde] vordert (primair onder c) een bedrag aan waardevergoeding van € 22.891,85. Zij legt daaraan ten grondslag dat het plaatmateriaal dat zij aan Coatinc ter beschikking heeft gesteld – voor zover Coatinc dat heeft bewerkt – door het handelen van Coatinc onherstelbaar is beschadigd en dat zij daardoor voornoemd bedrag aan schade heeft geleden.
4.26.
De rechtbank stelt vast dat uit hetgeen partijen hebben aangevoerd inderdaad volgt dat het betreffende plaatmateriaal – dat eigendom is van [gedaagde] – onherstelbaar beschadigd is. Dat volgt reeds uit de eigen stellingen van Coatinc. Het gevorderde bedrag is door [gedaagde] voldoende onderbouwd en door Coatinc onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat het zal worden toegewezen.
4.27.
Voor zover Coatinc ter afwering van deze schadevordering een beroep heeft willen doen op de eerder vermelde exoneratieclausule in de offerte overweegt de rechtbank als volgt. De exoneratie beoogt naar zijn tekst enkel de aansprakelijkheid uit te sluiten voor schade die de wederpartij lijdt voor zover de samenstelling (of onzichtbare verontreiniging) van het bronmateriaal van invloed is op het coatingresultaat. Het gaat hier echter om de schade die [gedaagde] lijdt als gevolg van het feit dat Coatinc niet aan haar waarschuwingsplicht heeft voldaan, zodat een beroep op de exoneratieclausule geen effect sorteert en het verweer van Coatinc faalt.
Vordering tot vergoeding van ontbindingsschade
4.28.
[gedaagde] vordert (primair onder d) schadevergoeding van € 132.145,88, doordat geen nakoming maar ontbinding van de overeenkomst heeft plaatsgevonden. Zij voert aan dat zij een derde heeft ingeschakeld om de werkzaamheden uit te voeren en dat zij kosten heeft gemaakt tot een bedrag van € 132.145,88 uit hoofde van aankoop van nieuw plaatmateriaal en het coaten daarvan. De rechtbank is van oordeel dat deze vordering dient te worden afgewezen.
4.29.
Daartoe overweegt de rechtbank dat de met Coatinc overeengekomen aanneemsom – exclusief plaatmateriaal – € 217.380,91 bedroeg. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] enige betaling aan Coatinc heeft verricht, hetgeen zij na ontbinding van de overeenkomst ook niet meer hoeft te doen. Nu de werkzaamheden door een derde uiteindelijk goedkoper zijn uitgevoerd (dan zij met Coatinc was overeengekomen) is van schade aan de zijde van [gedaagde] uit dien hoofde geen sprake, zodat de vordering wordt afgewezen.
Vorderingen sub e tot en met h
4.30.
Gelet op het voorgaande wordt aan het subsidiair gevorderde – sub e tot en met h – niet toegekomen.
Kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid
4.31.
Het (primair en subsidiair onder i) gevorderde bedrag van € 2.430,00 aan kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid wordt afgewezen. Van in redelijkheid gemaakte kosten ter vaststelling van schade en/of aansprakelijkheid is geen sprake. Het onderzoek zag niet op de vaststelling van de schade. Dat sprake was van een ondeugdelijke uitvoering van het werk was tussen partijen niet in geschil. Nu het onderzoek was gericht op de kenmerken van het plaatmateriaal terwijl de aansprakelijkheid het gevolg is van het feit dat Coatinc niet aan haar waarschuwingsplicht heeft voldaan, kan ook niet worden geoordeeld dat sprake is van kosten gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid.
Proceskosten
4.32.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, worden de proceskosten gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
gebiedt [gedaagde] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis het door
(althans in opdracht van) [gedaagde] aangeleverde plaatmateriaal bij Coatinc op te halen;
5.2.
veroordeelt Coatinc in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 9.977,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt Coatinc in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Coatinc niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.6.
verklaart voor recht dat [gedaagde] de overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden;
5.7.
veroordeelt Coatinc om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 22.891,85, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 4 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.8.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.M.G. Rulkens en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.