10.1Algemeen
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden, het woon- en leefklimaat, de stedenbouwkundige kwaliteit, de beeldkwaliteit, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de brandveiligheid en rampenbestrijding van de aangrenzende gronden en bouwwerken, door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
a. de voorgeschreven maximum maten, afmetingen, percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages.
Het oordeel van de rechtbank over de beroepsgronden
De breedte van het hoofdgebouw, mede in relatie tot de afstand van de gevel tot de zijdelingse perceelsgrens
9. Eiser vindt dat de koekoeken die in de bouwplannen zijn opgenomen, onderdeel zijn van het hoofdgebouw. Ze maken onderdeel uit van de kelder en de kelder is te beschouwen als “pand” in de zin van het bestemmingsplan. Eiser verwijst in dit verband naar de begripsomschrijvingen van “hoofdgebouw” en “pand” in het bestemmingsplan. Omdat de koekoeken meetellen bij het bepalen van de breedte van het hoofdgebouw, is de afwijking van de toegestane breedte van het hoofdgebouw meer dan 10%, zodat volgens eiser geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Meetellen van de koekoeken betekent ook dat aan de linkerzijde van het hoofdgebouw van het bouwplan op nummer 19 en aan de rechterzijde van het hoofdgebouw van het bouwplan op nummer 21 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens kleiner is dan de in de bouwregels voorgeschreven minimale afstand van 3 meter. De hoofdbouw is bij beide bouwplannen 0,75 cm breder dan de bouwregels toelaten en dit over een diepte van 18 meter en een hoogte van twee bouwlagen. De overschrijding betreft daardoor een dusdanig groot bouwvolume dat ten aanzien van beide bouwplannen niet had mogen worden afgeweken van de volgens de bouwregels toegestane breedte van het hoofdgebouw en minimale afstand tot de perceelsgrens.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de koekoeken geen deel uitmaken van het hoofdgebouw omdat het geen “panden” zijn. De koekoeken zijn volgens verweerder, voor het geval ze wel onderdeel van het hoofdgebouw zouden zijn, als ondergeschikte bouwdelen als bedoeld in artikel 8.1 van het bestemmingsplan te beschouwen zodat ze voor de bouwregels buiten toepassing moeten worden gelaten. Dat betekent dat de in het bestemmingsplan toegestane breedte van de hoofdbouw met 0,75 meter wordt overschreden en dat aan de voorgeschreven afstand tot de zijdelingse perceelsgrens is voldaan. Verweerder stelt verder dat passend binnen het bestemmingsplan, gelet op de bouwregels voor aan- en uitbouwen (artikel 6.2.3, onder a en e), al een aan/-uitbouw van 100 m² en tot de hoogte van de achtergevel mogelijk is. Gelet op die mogelijkheid leiden de overschrijdingen volgens verweerder niet tot onevenredig nadeel voor eiser. Door de variëteit aan bebouwing in het gebied, de omvang van de percelen nummers 19 en 21, en het feit dat bij woningen in de buurt al een bredere bouw is vergund dan planologisch is toegestaan, doen de bouwplannen volgens verweerder geen onaanvaardbare afbreuk aan de stedenbouwkundige kwaliteit. Ten aanzien van het bouwplan op nummer 19 overweegt verweerder dat dit niet grenst aan het perceel van eiser en dat uit de door vergunninghouders overgelegde zonnestudie blijkt dat door het bouwplan op nummer 19 op het perceel van eiser geen schaduwtoename optreedt en ook niet minder licht in de woning komt. Het bouwplan op nummer 21 zal op het perceel van eiser slechts zeer beperkte schaduwwerking hebben.
11. Volgens vergunninghouders zijn de koekoeken niet als “pand” in de zin van het bestemmingsplan aan te merken en behoren ze daarom niet tot het hoofdgebouw. Voor het geval ze wel daartoe behoren, stellen zij dat eiser door de koekoeken niet in zijn belangen wordt geschaad en artikel 6:22 van de Awb zou moeten worden toegepast. Wat betreft de vraag of verweerder terecht is afgeweken van de bouwregel over de breedte van het hoofdgebouw voeren vergunninghouders aan dat bij de beoordeling of het woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast ook moet worden gelet op de maximale juridisch-planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.Zij wijzen in dit verband op het feit dat op grond van het bestemmingsplan op de percelen nummers 19 en 21 aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bebouwingsvlak mogen worden gebouwd, de bouwhoogte van aan- en uitbouwen maximaal 12 meter mag bedragen, de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 100 m² mag zijn (mits het bouwpercentage niet meer dan 40% blijft) en dat de hoogte van aanbouwen en uitbreidingen ten hoogste de hoogte mag zijn van de gevel waartegen wordt gebouwd. Volgens vergunninghouders is het ruimtelijk effect van de overschrijding van de maximale diepte van het hoofdgebouw van 15 meter niet anders dan het ruimtelijk effect van een aan- of uitbouw van 3 meter diep en is het ruimtelijk effect van het feit dat het hoofdgebouw 0,75 meter breder is beperkt. Vergunninghouders stellen daarom dat de bouwplannen niet leiden tot een grotere aantasting van de privacy of groter nadeel wat betreft schaduw, verminderd zonlicht, en uitzicht voor eiser dan reeds volgens het bestemmingsplan mogelijk is. Volgens vergunninghouders kan daarom niet worden gezegd dat de vergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan het woon- en leefklimaat van eiser onevenredig aantasten.
12. De rechtbank overweegt als volgt.