ECLI:NL:RVS:2020:2380

Raad van State

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
201908727/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor verbouwing van panden in Hilversum met privacy- en bezonningskwesties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 17 oktober 2019 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 31 augustus 2017 door het college van burgemeester en wethouders van Hilversum is verleend aan [vergunninghouder] voor de verbouwing van panden op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Hilversum. De vergunning betreft het bouwen van een bouwwerk en het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De verbouwing houdt in dat de panden, die nu als winkel- en kantoorruimte worden gebruikt, grotendeels worden omgebouwd tot woningen en appartementen, met een dakopbouw op het pand aan de Gijsbrecht van Amstelstraat/Hortensiastraat.

[Appellante], die woont op een nabijgelegen perceel [locatie 4], vreest voor aantasting van haar privacy door zicht op haar woning en erf, alsook voor vermindering van zonlicht. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de verleende omgevingsvergunning niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellante]. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 augustus 2020 ter zitting behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door mr. T. van der Weijde en het college werd vertegenwoordigd door O. Claassen.

De Afdeling heeft overwogen dat de vergunning voor de dakopbouw en het dakterras is verleend en dat de aantasting van de privacy niet zodanig is dat het college in redelijkheid de vergunning had moeten weigeren. Ook de gestelde schaduwhinder is door de rechtbank als gering beoordeeld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen sprake is van een privaatrechtelijke belemmering die de vergunningverlening in de weg staat. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201908727/1/R4.
Datum uitspraak: 7 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Hilversum,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 oktober 2019 in zaak nr. 18/3739 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2017 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van de panden op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Hilversum.
Bij besluit van 23 augustus 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2020, waar [appellante], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door O. Claassen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De verleende omgevingsvergunning is een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk en het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). De panden waar het bouwplan op ziet, zijn onder meer als winkel- en kantoorruimte in gebruik en worden grotendeels verbouwd tot woningen/appartementen. Het bouwplan voorziet ook in een dakopbouw op het pand Gijsbrecht van Amstelstraat/Hortensiastraat. De begane grond van dat pand blijft in gebruik voor detailhandel.
[appellante] woont op het nabijgelegen perceel [locatie 4]. Zij vreest voor aantasting van haar privacy vanwege zicht op haar woning en erf en vermindering van zonlicht.
Vergunning voor het dakterras
2.    [appellante] betwijfelt of de verleende omgevingsvergunning ook een dakterras omvat. Zij stelt dat in de beroepsfase daarover discussie is ontstaan.
2.1.    Uit de bouwtekeningen die deel uitmaken van het besluit van 31 augustus 2017 tot verlening van de vergunning, blijkt dat het bouwplan voorziet in een dakopbouw met dakterras en balustrade op het pand aan de Gijsbrecht van Amstelstraat/Hortensiastraat. Dit betekent dat ook de vergunning is verleend voor dat dakterras met balustrade.
Aantasting privacy en bezonning
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van haar privacy. Vanuit de dakopbouw, het dakterras en de ramen aan de oostzijde van het pand Gijsbrecht van Amstelstraat/Hortensiastraat bestaat zicht op haar woning en/of tuin. Zij wijst er daarbij op dat door het toestaan van een dakopbouw een extra verdieping in de woning kan worden gecreëerd, dat het dakterras
- anders dan het college in de schriftelijke uiteenzetting stelt - in strijd is met het bestemmingsplan, dat de ramen aan de oostzijde op de eerste verdieping van het pand Gijsbrecht van Amstelstraat/Hortensiastraat niet zijn afgedekt en dat de stellages voor de ramen op de begane grond van dat pand worden weggehaald.
Verder betoogt [appellante] dat het bouwplan tot schaduwhinder zal leiden. De bezonningsstudie die het college bij de rechtbank heeft overgelegd, is ondeugdelijk omdat deze betrekking heeft op een naburig pand, aldus [appellante].
3.1.    Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de in het bestemmingsplan "Bosdrift" opgenomen maximale bouwhoogte van 9 m (artikel 9.2.1, onder c, van de planregels). Op grond van artikel 34.1, onder a en onder 6, van de planregels kan het college bij omgevingsvergunning afwijken van de maximale bouwhoogte met een maximum van 10% tot een maximum van 2 m. De overschrijding van de maximale bouwhoogte is 90 cm en blijft daarmee binnen de in die bepaling gestelde hoogtematen. Verder is het bouwplan in strijd met het in artikel 32.5, eerste lid, van de planregels opgenomen verbod gebouwen te gebruiken of te verbouwen voor meervoudige bewoning. Op grond van het tweede lid van dat artikel kan van dat verbod bij omgevingsvergunning worden afgeweken, indien het woongenot op en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast.
3.2.    Zoals de rechtbank heeft overwogen is niet uit te sluiten dat enig zicht op de woning van [appellante] zal ontstaan, onder meer vanwege de dakopbouw. Anders dan [appellante], mede onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2425, stelt, betekent een zekere aantasting van de privacy niet dat het college een vergunning voor afwijking van een bestemmingsplan moet weigeren. Zoals ook in de uitspraak van 18 juli 2018 is overwogen, komt het bevoegd gezag beleidsruimte toe bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om voor afwijking van het bestemmingsplan een vergunning te verlenen. Dat betekent in dit geval dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. Verder moet voor de beoordeling van de effecten van het bouwplan op de privacy en de bezonning, de vergunde situatie worden vergeleken met hetgeen op basis van het bestemmingsplan al mogelijk was.
3.3.    De dakopbouw bevindt zich aan de zijde van het perceel van [appellante] op ongeveer 4 m van de dakrand. Het zicht vanaf de dakopbouw op de woning en het erf van [appellante] is daardoor gering. Dat door de dakopbouw een extra verdieping wordt gecreëerd, maakt dit niet anders. Verder is ter zitting gebleken dat alleen vanaf de uiterste rand van het dakterras enig zicht bestaat op het perceel van [appellante]. Daargelaten de vraag of het dakterras in strijd is met bestemmingsplan, wordt [appellante] hierdoor niet onevenredig benadeeld. De ramen op de eerste verdieping aan de oostzijde van het pand Gijsbrecht van Amstelstraat/Hortensiastraat bevinden zich op ongeveer 2,40 m hoogte van de vloer van die verdieping. Het zicht vanuit deze ramen is dan ook beperkt. De ramen op de begane grond van die gevel worden door het bouwplan niet gewijzigd. Het plaatsen of weghalen van stellages bij de ramen houdt geen verband met de bepalingen van het bestemmingsplan. Bij de beoordeling van de aantasting van privacy behoeft daarmee geen rekening te worden gehouden.
Gelet op deze omstandigheden en ook op hetgeen al is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de aantasting van de privacy niet zodanig is, dat het college in redelijkheid geen vergunning had kunnen verlenen.
3.4.    Wat de gestelde schaduwhinder betreft heeft de rechtbank, op basis van een door het college overgelegde bezonningsstudie, geoordeeld dat de effecten van het bouwplan op de bezonning gering zijn en dat geen sprake is van een onevenredige benadeling. [appellante] heeft weliswaar gesteld dat die bezonningstudie betrekking heeft op ander, nabijgelegen perceel, maar zij heeft daarmee en ook anderszins niet aannemelijk gemaakt, dat het bouwplan leidt tot schaduwhinder in betekenende mate en het oordeel van de rechtbank daarom onjuist is.
Het betoog slaagt niet.
Privaatrechtelijke belemmering
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de realisering van niet afgedekte ramen in de oostgevel van het pand Gijsbrecht van Amstelstraat/Hortensiastraat in strijd is met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), nu deze ramen zich bevinden op de erfgrens van haar perceel. Er is derhalve sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering die vergunningverlening in de weg staat, aldus [appellante].
4.1.    Artikel 5:50 van het BW luidt:
"1. Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
[…]
3. De in dit artikel bedoelde afstand wordt gemeten rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar, waar de opening is gemaakt, of uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk tot aan de grenslijn der erven of de muur.
[…]."
4.2.    Voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan in de weg staat, bestaat slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. (Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:523.)
Uit de bij de vergunning behorende bouwtekeningen blijkt dat de onderkant van de door [appellante] bedoelde gevelopeningen is gesitueerd op ongeveer 2,40 m hoogte, derhalve ruim boven ooghoogte. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat er geen sprake is van een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2020
190-457-963.